-
DoopInzicht in de Schrift, Deel 1
-
-
Maar omstreeks 36 G.T. ging Petrus op aanwijzing van God naar het huis van de niet-joodse Cornelius, een Romeinse legeroverste, en doordat God Zijn heilige geest op Cornelius en diens huisgezin uitstortte, liet hij Petrus zien dat nu ook mensen uit de natiën voor de waterdoop aanvaard konden worden (Han 10:34, 35, 44-48).
-
-
DoopInzicht in de Schrift, Deel 1
-
-
Voorstanders van de kinderdoop betogen dat in verscheidene gevallen ’huisgezinnen’ werden gedoopt, zoals het huisgezin van Cornelius, Lydia, de gevangenbewaarder in Filippi, Crispus en Stefanas (Han 10:48; 11:14; 16:15, 32-34; 18:8; 1Kor 1:16). Zij zien daarin een aanwijzing dat ook de baby’s in deze gezinnen werden gedoopt. Maar in het geval van Cornelius waren de gedoopten degenen die het woord hadden gehoord en de heilige geest hadden ontvangen, en zij spraken in talen en verheerlijkten God; dit alles kan niet van toepassing zijn op baby’s (Han 10:44-46). Lydia was „een aanbidster van God, . . . en Jehovah opende haar hart wijd, zodat zij aandacht schonk aan hetgeen door Paulus gesproken werd” (Han 16:14). De gevangenbewaarder in Filippi moest „geloof in de Heer Jezus” stellen en dit duidt erop dat ook de anderen in zijn gezin moesten geloven om gedoopt te worden (Han 16:31-34). „Crispus . . ., de presiderende dienaar van de synagoge, werd een gelovige in de Heer, en eveneens zijn gehele huisgezin” (Han 18:8). Door dit alles wordt te kennen gegeven dat de doop samengaat met het horen, geloven en verheerlijken van God, en dat kunnen baby’s niet.
-