HOOFDSTUK 18
‘God zoeken (...) en hem ook echt vinden’
Paulus legt een gemeenschappelijke basis en past zich aan zijn publiek aan
Gebaseerd op Handelingen 17:16-34
1-3. (a) Waaraan ergert Paulus zich in Athene? (b) Wat kunnen we van Paulus’ voorbeeld leren?
PAULUS is behoorlijk geïrriteerd. Hij is in Athene, het centrum van geleerdheid waar Socrates, Plato en Aristoteles ooit onderwijs gaven. Athene is een heel religieuze stad. Paulus ziet overal afgoden — in tempels, op pleinen en op de straten. De Atheners aanbidden namelijk een heleboel goden. Paulus weet hoe de ware God, Jehovah, over afgoderij denkt (Ex. 20:4, 5). En hij denkt er net zo over als Jehovah: hij walgt ervan!
2 Als Paulus op de agora (het marktplein) komt, ziet hij dingen die extra schokkend zijn. In de noordwestelijke hoek, bij de hoofdingang, bevindt zich een groot aantal fallische beelden van de god Hermes. Het marktplein staat vol met heiligdommen. Hoe zal het Paulus lukken om in deze afgodische omgeving te prediken? Kan hij zijn emoties onder controle houden en een gemeenschappelijke basis vinden? Zal hij mensen kunnen helpen de ware God te zoeken en echt te vinden?
3 Paulus’ toespraak tot de ontwikkelde mannen van Athene, die in Handelingen 17:22-31 staat, is een voorbeeld van welsprekendheid, tact en inzicht. Zijn voorbeeld leert ons hoe we een gemeenschappelijke basis kunnen leggen, waardoor we makkelijker met mensen kunnen redeneren.
Onderwijs geven op ‘het marktplein’ (Handelingen 17:16-21)
4, 5. Waar in Athene predikte Paulus, en wat voor publiek zou hij hebben?
4 Paulus bezocht Athenea tijdens zijn tweede zendingsreis, rond het jaar 50. Terwijl hij wachtte op Silas en Timotheüs, die vanuit Berea zouden komen, ging hij ‘in de synagoge redeneren met de Joden’, zoals zijn gewoonte was. Hij ging ook naar een plek waar hij de niet-Joodse burgers van Athene kon bereiken: ‘het marktplein’, de agora (Hand. 17:17). De agora van Athene lag ten noordwesten van de Acropolis en was ongeveer 5 hectare groot. Het marktplein was niet alleen een plek om te kopen en te verkopen. Het was ook de belangrijkste ontmoetingsplaats van de stad. Volgens een naslagwerk was dit ‘het economische, politieke en culturele hart van de stad’. De Atheners kwamen er graag samen voor intellectuele discussies.
5 Paulus zou op het marktplein geen makkelijk publiek hebben. Onder hen bevonden zich epicuristen en stoïcijnen, aanhangers van uiteenlopende filosofische richtingen.b De epicuristen geloofden dat het leven door toeval was ontstaan. Hun kijk op het leven is wel als volgt samengevat: ‘Van God valt niets te vrezen; de dood doet geen pijn; het goede is te bereiken; het slechte valt te verduren.’ De stoïcijnen legden de nadruk op de rede en de logica en geloofden niet dat God een persoon was. Zowel de epicuristen als de stoïcijnen geloofden niet in de opstanding, zoals die door Christus’ discipelen werd onderwezen. De filosofische ideeën van deze twee groepen kwamen duidelijk niet overeen met de verheven waarheden van het ware christendom, die Paulus bekendmaakte.
6, 7. Hoe reageerden de Griekse intellectuelen op Paulus’ onderwijs, en hoe reageren veel mensen in deze tijd op ons onderwijs?
6 Hoe reageerden de Griekse intellectuelen op Paulus’ onderwijs? Sommigen gebruikten een woord dat ‘praatjesmaker’ of ‘zaadpikker’ betekent. (Zie de aantekening bij Hand. 17:18, nwtsty.) Een Bijbelgeleerde zei over deze Griekse term: ‘Het woord werd oorspronkelijk gebruikt voor een vogeltje dat rondhipte en graan oppikte. Later werd het gebruikt voor personen die voedselresten en andere dingen van het marktplein oppikten. Nog weer later werd het figuurlijk gebruikt voor iemand die stukjes informatie oppikte, en dan vooral iemand die ze niet goed met elkaar wist te verbinden.’ Deze ontwikkelde mannen zeiden dus eigenlijk dat Paulus een onwetende naprater was. Maar zoals we zullen zien, liet Paulus zich niet door die belediging intimideren.
7 In deze tijd is het al niet veel anders. Als Getuigen van Jehovah worden we vaak belachelijk gemaakt omdat we in de Bijbel geloven. Op school onderwijzen veel leraren bijvoorbeeld dat evolutie een feit is. Ze zeggen dat alle intelligente mensen daarvan overtuigd zijn. Iemand die niet in evolutie gelooft, wordt als dom bestempeld. Zulke ontwikkelde personen willen dat anderen denken dat we ‘zaadpikkers’ zijn omdat we onderwijzen wat de Bijbel zegt en bewijzen van ontwerp in de natuur aanhalen. Maar we laten ons niet intimideren. We verdedigen moedig ons geloof dat het leven op aarde gemaakt is door een intelligente Ontwerper, Jehovah (Openb. 4:11).
8. (a) Hoe reageerden anderen die Paulus hoorden prediken? (b) Wat kan het betekend hebben dat Paulus werd meegenomen naar de Areopagus? (Zie de voetnoot.)
8 Anderen die Paulus op het marktplein hoorden prediken, reageerden anders. ‘Hij schijnt een verkondiger van vreemde goden te zijn’, was hun conclusie (Hand. 17:18). Als Paulus echt nieuwe goden bij de Atheners introduceerde, dan liep hij gevaar. Eeuwen eerder was Socrates van iets vergelijkbaars beschuldigd, wat een van de redenen was waarom hij ter dood werd veroordeeld. Het is dus niet zo verrassend dat Paulus werd meegenomen naar de Areopagusc om uitleg te geven over de leringen die de Atheners zo vreemd vonden. Hoe zou Paulus zijn boodschap verdedigen tegenover personen die de Schrift niet kenden?
‘Mannen van Athene, ik zie . . .’ (Handelingen 17:22, 23)
9-11. (a) Hoe probeerde Paulus een gemeenschappelijke basis te leggen met zijn publiek? (b) Hoe kun je Paulus’ voorbeeld volgen in de dienst?
9 We hebben gezien dat Paulus zich behoorlijk ergerde aan alle afgoderij die hij zag. Maar in plaats van de afgodenaanbidding fel te veroordelen, hield hij zich in. Met veel tact probeerde hij zijn publiek te winnen door een gemeenschappelijke basis te leggen. Hij begon met de woorden: ‘Mannen van Athene, ik zie aan alles dat jullie blijkbaar meer ontzag voor de goden hebben dan anderen’ (Hand. 17:22). Eigenlijk zei hij: ‘Ik zie dat jullie heel gelovig zijn.’ Het was heel goed dat Paulus hen daar een compliment voor gaf. Hij besefte dat sommigen die verblind waren door valse leringen toch open konden staan voor de waarheid. Hij had ooit zelf ‘in onwetendheid en ongeloof gehandeld’ (1 Tim. 1:13).
10 Paulus bouwde verder op de gemeenschappelijke basis door te zeggen dat hij een bewijs had gezien dat de Atheners heel gelovig waren: een altaar dat gewijd was ‘aan een onbekende God’. Volgens een naslagwerk ‘was het voor Grieken en anderen gebruikelijk om altaren te wijden aan “onbekende goden” uit angst dat ze bij hun aanbidding een god over het hoofd hadden gezien die daardoor beledigd zou kunnen zijn’. Dit altaar liet zien dat de Atheners erkenden dat er een God bestond die onbekend voor hen was. Paulus gebruikte dit altaar om te beginnen over het goede nieuws. Hij legde uit: ‘Wat jullie aanbidden zonder het te kennen, dat maak ik jullie bekend’ (Hand. 17:23). Paulus’ argumentatie was subtiel maar overtuigend. Hij predikte geen nieuwe of vreemde god, waar sommigen hem van hadden beschuldigd. Hij verkondigde de God die onbekend voor hen was: de ware God.
11 Hoe kun je Paulus’ voorbeeld volgen in de dienst? Als je oplettend bent, zie je misschien aanwijzingen dat iemand gelovig is, bijvoorbeeld een religieus voorwerp dat hij draagt of dat in zijn huis of tuin staat. Je zou kunnen zeggen: ‘Ik zie dat u gelovig bent. Ik praat graag met mensen die gelovig zijn.’ Daarmee leg je op een tactvolle manier een gemeenschappelijke basis om op verder te bouwen. We willen geen vooroordeel over mensen hebben vanwege hun geloof. Veel van onze geloofsgenoten hebben ooit oprecht in valse leerstellingen geloofd.
God ‘is niet ver van elk van ons’ (Handelingen 17:24-28)
12. Hoe paste Paulus zijn aanpak aan zijn publiek aan?
12 Paulus had een gemeenschappelijke basis gelegd, maar kon hij daarop verder bouwen? Hij wist dat zijn publiek onderwezen was in de Griekse filosofie en onbekend was met de Schrift, en daarom paste hij zijn aanpak aan. Ten eerste vertelde hij over Bijbelse leringen zonder rechtstreeks aanhalingen uit de Schrift te doen. Ten tweede stelde hij zichzelf op één lijn met zijn publiek door af en toe ‘ons’ en ‘wij’ te zeggen. Ten derde deed hij aanhalingen uit de Griekse literatuur om te laten zien dat bepaalde dingen die hij onderwees in hun eigen geschriften naar voren kwamen. We gaan nu wat verder in op Paulus’ overtuigende toespraak. Welke belangrijke waarheden vertelde hij over de God die voor de Atheners onbekend was?
13. Wat zei Paulus over het ontstaan van het universum, en wat wilde hij overbrengen?
13 God heeft het universum geschapen. Paulus zei: ‘De God die de wereld heeft gemaakt en alles wat daarin is, die Heer is van hemel en aarde, woont niet in tempels die door mensen gebouwd zijn’ (Hand. 17:24).d Het universum is niet door toeval ontstaan. De ware God is de Schepper van alles (Ps. 146:6). Hij is de Soevereine Heer van hemel en aarde, en door mensen gemaakte tempels kunnen hem niet bevatten (1 Kon. 8:27). Hij is niet als Athena en de andere goden, die tempels, heiligdommen en altaren nodig hadden om eer te krijgen. Het is duidelijk wat Paulus wilde overbrengen: de ware God staat boven door mensen gemaakte afgoden die wonen in door mensen gemaakte tempels (Jes. 40:18-26).
14. Hoe toonde Paulus aan dat God niet afhankelijk is van mensen?
14 God is niet afhankelijk van mensen. Afgodenaanbidders hadden de gewoonte om hun beelden prachtige kleding aan te trekken, ze dure geschenken te geven of ze eten en drinken te brengen — alsof de afgoden zulke dingen nodig hadden! Maar misschien geloofden sommigen van de Griekse filosofen onder Paulus’ publiek dat een god niets van mensen nodig had. Dan waren ze het ongetwijfeld eens met Paulus’ uitspraak dat God ‘niet door mensenhanden wordt verzorgd, alsof hij iets nodig heeft’. Mensen kunnen inderdaad in materieel opzicht niets aan de Schepper geven! In plaats daarvan geeft hij mensen wat ze nodig hebben: ‘leven en adem en alle dingen’, zoals de zon, de regen en vruchtbare grond (Hand. 17:25; Gen. 2:7). Dus God, die ons alles geeft, heeft niets van ons als mensen nodig.
15. Hoe corrigeerde Paulus het idee van de Atheners dat ze superieur waren aan niet-Grieken, en welke belangrijke les leren wij daarvan?
15 God heeft de mens geschapen. De Atheners vonden dat ze superieur waren aan niet-Grieken. Maar de Bijbel zegt dat we geen reden hebben om trots te zijn op onze nationaliteit of ons ras (Deut. 10:17). Paulus pakte deze gevoelige kwestie tactvol en bekwaam aan. Hij zei: ‘[God] heeft uit één mens alle volken gemaakt.’ Daarmee zette hij zijn publiek ongetwijfeld aan het denken (Hand. 17:26). Hij verwees naar het Genesisverslag over Adam, de stamvader van het mensenras (Gen. 1:26-28). Omdat alle mensen een gemeenschappelijke voorouder hebben, is geen enkel ras en geen enkele nationaliteit superieur. Iedereen in Paulus’ publiek zal dat hebben begrepen. We kunnen een belangrijke les leren van Paulus’ aanpak. Hoewel we in onze prediking tactvol en redelijk willen zijn, mogen we de Bijbelse waarheid niet afzwakken om die voor anderen acceptabeler te maken.
16. Wat is Gods doel met de mens?
16 Het was Gods bedoeling dat mensen een hechte band met hem zouden hebben. Zelfs als de filosofen in Paulus’ publiek lang debatteerden over de zin van ons bestaan, zouden ze daar nooit een goede verklaring voor vinden. Maar Paulus maakte duidelijk welk doel de Schepper met de mensen had, namelijk dat ze ‘God zouden zoeken, dat ze naar hem zouden tasten en hem ook echt zouden vinden, hoewel hij eigenlijk niet ver is van elk van ons’ (Hand. 17:27). Mensen konden de God die onbekend was voor de Atheners, wél leren kennen. Hij is zelfs niet ver van personen die hem echt willen vinden en willen leren kennen (Ps. 145:18). Het is interessant dat Paulus hier over ‘ons’ sprak, waarmee hij zichzelf inbegreep bij degenen die naar God moesten ‘zoeken’ en ‘tasten’.
17, 18. Waarom zouden mensen zich tot God aangetrokken moeten voelen, en wat leren we van Paulus’ aanpak?
17 Mensen zouden zich tot God aangetrokken moeten voelen. Paulus zei: ‘Dankzij hem leven we, bewegen we en bestaan we.’ Sommige Bijbelgeleerden zeggen dat Paulus een toespeling maakte op de woorden van Epimenides, een Kretenzisch dichter uit de zesde eeuw v.Chr. die heel belangrijk was in de Atheense cultuur. Paulus noemde nog een reden waarom mensen zich tot God aangetrokken zouden moeten voelen: ‘Sommigen van jullie eigen dichters hebben gezegd: “Want wij zijn ook zijn kinderen”’ (Hand. 17:28). Mensen zouden zich verwant moeten voelen aan God, omdat hij de Vader is van de eerste mens, van wie alle andere mensen afstammen. Paulus deed moeite om zijn publiek aan te spreken door rechtstreeks te citeren uit Griekse literatuur waar ze ongetwijfeld respect voor hadden.e Net als Paulus kunnen we soms gebruikmaken van aanhalingen uit geschiedenisboeken, encyclopedieën of andere erkende naslagwerken. Een goedgekozen aanhaling uit een gerespecteerde seculiere bron kan bijvoorbeeld een hulp zijn om een niet-Getuige te overtuigen van de oorsprong van bepaalde valsreligieuze vieringen.
18 Tot dit punt had Paulus belangrijke waarheden over God verteld en zijn woorden bekwaam aangepast aan zijn publiek in Athene. Wat wilde hij dat ze met deze belangrijke informatie zouden doen? Dat ging hij hun nu vertellen.
‘Alle mensen moeten berouw hebben’ (Handelingen 17:29-31)
19, 20. (a) Hoe liet Paulus tactvol zien dat het dwaas is om afgoden te aanbidden? (b) Welke actie moesten de Atheners ondernemen?
19 Paulus wilde zijn publiek nu aansporen tot actie. Hij verwees opnieuw naar het citaat uit de Griekse literatuur: ‘Omdat we Gods kinderen zijn, moeten we niet denken dat het Goddelijk Wezen op goud of zilver of steen lijkt, op een beeld dat het resultaat is van de vaardigheden en ideeën van mensen’ (Hand. 17:29). Als God de mens gemaakt heeft, hoe zou God dan de vorm kunnen aannemen van een beeld, dat door mensen gemaakt is? Paulus’ tactvolle redenatie liet zien hoe dwaas het is om door mensen gemaakte afgoden te aanbidden (Ps. 115:4-8; Jes. 44:9-20). Door te zeggen ‘we moeten niet denken’ heeft Paulus zijn uitspraak ongetwijfeld iets verzacht.
20 De apostel maakte duidelijk dat er actie nodig was: ‘God heeft in het verleden zo’n onwetendheid [het idee dat God het goedkeurt als mensen afgoden aanbidden] door de vingers gezien, maar nu maakt hij overal aan alle mensen bekend dat ze berouw moeten hebben’ (Hand. 17:30). Sommigen in Paulus’ publiek waren misschien geschokt te horen dat ze berouw moesten hebben. Maar zijn krachtige toespraak had duidelijk aangetoond dat ze hun leven aan God te danken hadden en daarom verantwoording aan hem moesten afleggen. Ze moesten God zoeken, de waarheid over hem leren en naar die waarheid gaan leven. Voor de Atheners betekende dit dat ze moesten erkennen dat afgoderij een zonde was en dat ze daarmee moesten stoppen.
21, 22. Met welke krachtige woorden besloot Paulus zijn toespraak, en wat betekenen zijn woorden voor ons?
21 Paulus besloot zijn toespraak met de krachtige woorden: ‘[God] heeft een dag vastgesteld waarop hij van plan is de bewoonde aarde rechtvaardig te oordelen door een man die hij heeft aangesteld. En hij heeft iedereen een garantie daarvoor gegeven door hem uit de dood op te wekken’ (Hand. 17:31). Een komende Oordeelsdag! Dat was een goede reden om de ware God te zoeken. Paulus noemde niet de naam van de aangestelde Rechter, maar hij zei wel iets verrassends over hem: hij had als mens geleefd, was gestorven en was door God uit de dood opgewekt!
22 Dat krachtige besluit heeft ook veel betekenis voor ons. We weten dat de Rechter die God heeft aangesteld Jezus Christus is (Joh. 5:22). We weten ook dat de Oordeelsdag duizend jaar zal duren en snel dichterbij komt (Openb. 20:4, 6). We zijn niet bang voor de Oordeelsdag, want we weten dat die zal leiden tot grote zegeningen voor personen die God trouw blijven. Onze hoop op een mooie toekomst wordt gegarandeerd door het allergrootste wonder ooit: de opstanding van Jezus Christus!
‘Sommige mannen werden gelovigen’ (Handelingen 17:32-34)
23. Welke uiteenlopende reacties kreeg Paulus?
23 Paulus’ toespraak lokte uiteenlopende reacties uit. ‘Sommigen begonnen te spotten’ toen er over een opstanding werd gesproken. Anderen zeiden beleefd maar neutraal: ‘We zullen u hier nog weleens over horen’ (Hand. 17:32). Toch reageerden enkelen positief: ‘Sommige mannen sloten zich bij hem aan en werden gelovigen, onder wie Dionysius, een rechter aan het gerechtshof van de Areopagus. Er was ook een vrouw bij die Damaris heette, en nog een aantal anderen’ (Hand. 17:34). Ook wij krijgen uiteenlopende reacties op onze prediking. Sommige mensen maken ons belachelijk, terwijl anderen beleefd maar onverschillig reageren. Maar we zijn heel blij als enkelen de boodschap aanvaarden en gelovigen worden.
24. Wat leren we van Paulus’ toespraak op de Areopagus?
24 Paulus’ toespraak leert ons veel over logische opbouw en overtuigende argumentatie en hoe je je kunt aanpassen aan je publiek. Ook leren we hoe belangrijk geduld en tact zijn als we prediken tot mensen die verblind zijn door valsreligieuze leerstellingen. Er zit nog een belangrijke les in: we mogen nooit de Bijbelse waarheid afzwakken om mensen te vriend te houden. Als we Paulus’ voorbeeld volgen, worden we effectievere onderwijzers in de velddienst. En ouderlingen worden erdoor geholpen betere onderwijzers in de gemeente te worden. Op die manier zullen we anderen beter kunnen helpen om ‘God te zoeken (...) en hem ook echt te vinden’ (Hand. 17:27).
a Zie het kader ‘Athene — De culturele hoofdstad van de oude wereld’.
b Zie het kader ‘Epicuristen en stoïcijnen’.
c De Areopagus lag ten noordwesten van de Acropolis en was de plaats waar volgens de overlevering het hooggerechtshof van Athene bijeenkwam. Het woord Areopagus kan zowel op het hof als op de heuvel zelf slaan. Daarom verschillen geleerden van mening over de vraag of Paulus naar deze heuvel werd gebracht of naar een bijeenkomst van het hof ergens anders, misschien op de agora.
d Het Griekse woord dat met ‘wereld’ is vertaald, is kosmos. Hoewel kosmos in de Bijbel meestal wordt gebruikt om naar de mensenwereld te verwijzen, gebruikten de Grieken dit woord voor het universum. Misschien heeft Paulus, die een gemeenschappelijke basis met zijn Griekse publiek probeerde te leggen, het woord hier in die betekenis gebruikt.
e Paulus citeerde uit het sterrenkundige gedicht Phaenomena van de stoïsche dichter Aratus. Vergelijkbare bewoordingen zijn te vinden in andere Griekse geschriften, waaronder de Zeushymne van de stoïsche schrijver Cleanthes.