SOSTHENES
(So̱sthenes) [van grondwoorden die „redden” en „sterkte” betekenen].
De presiderende dienaar van de synagoge in Korinthe ten tijde van Paulus’ bezoek aan die stad; waarschijnlijk de opvolger van Crispus, die een christen werd. Toen proconsul Gallio weigerde in te gaan op de klachten die de joden tegen Paulus inbrachten wegens zijn religieuze onderwijs, greep de schare Sosthenes en gaf hem een pak slaag. In bepaalde handschriften staat dat de schare uit anti-joodse „Grieken” bestond; andere spreken over „joden”. In beide gevallen betreft het echter interpolaties, aangezien de drie oudste handschriften ons niet vertellen door welke partijaanhangers Sosthenes werd aangevallen. — Han 18:8, 12-17.
Het kan zijn dat deze slechte ervaring die Sosthenes te verduren kreeg, tot gevolg had dat hij tot het christendom werd bekeerd en zich later bij Paulus in Efeze voegde, want bij de groeten aan het begin van zijn eerste brief aan de Korinthiërs brengt Paulus ook de groeten over van een zekere Sosthenes (een niet zo algemene Griekse naam), die hij „onze broeder” noemt. — 1Kor 1:1.