OPROER
Het Griekse woord staʹsis, dat in wezen ’staand’ (Heb 9:8) betekent, kreeg de betekenis van „opstand” of „oproer” (Mr 15:7; Lu 23:19, 25, vgl. Int). Het kan ook met „onenigheid” (Han 15:2) weergegeven worden, en soms omvat het de gedachte van geweldpleging. — Han 23:7, 10.
Onder de Romeinse wet stond op het deelnemen aan een oproer of het opruien tot of deel hebben aan rellen de doodstraf. Daarom wees de stadsschrijver het oproerige gepeupel in Efeze op het gevaar dat zij liepen toen hij zei: „Wij lopen in verband met de aangelegenheid van vandaag werkelijk gevaar van oproer te worden beschuldigd, daar er geen enkele grond bestaat die wij als reden zullen kunnen aanvoeren voor deze wanordelijke samenscholing” (Han 19:40). En de beschuldiging die Tertullus ten overstaan van de Romeinse stadhouder Felix uitsprak, namelijk dat Paulus „oproeren [verwekte] onder alle joden”, was bijzonder ernstig. Indien Paulus schuldig was bevonden, zou men hem met de dood hebben gestraft. — Han 24:5.