Leven
Definitie: Een toestand van activiteit waardoor planten, dieren, mensen en geesten zich van levenloze voorwerpen onderscheiden. Fysieke levende organismen bezitten gewoonlijk het vermogen van groei, metabolisme, reactie op uitwendige prikkels en voortplanting. De plantengroei heeft actief leven maar geen leven als ziel met een bewustzijn. In de op aarde levende dierlijke en menselijke zielen bevindt zich zowel actieve levenskracht die hun het leven geeft, als adem die deze levenskracht in stand moet houden.
Leven in de volste zin van het woord, zoals dat wordt toegepast op met verstand begiftigde personen, betekent een volmaakt bestaan en het recht daarop. De menselijke ziel is niet onsterfelijk. Maar getrouwe dienstknechten van God hebben het vooruitzicht op eeuwig leven in volmaaktheid, hetgeen voor velen leven op aarde en voor een „kleine kudde” erfgenamen van Gods koninkrijk leven in de hemel zal betekenen. Aan de leden van de Koninkrijksklasse wordt bij hun opstanding tot geestelijk leven bovendien onsterfelijkheid toegekend, een hoedanigheid van leven dat door niets wat geschapen is in stand gehouden behoeft te worden.
Wat is het doel van het menselijk leven?
Om een doel in ons leven te hebben, is erkenning van de Bron van het leven een absolute voorwaarde. Als het leven een produkt was van blind toeval, zou ons bestaan logischerwijs zonder doel zijn en zou er geen waarborg zijn voor een toekomst waarvoor wij plannen zouden kunnen maken. Maar Handelingen 17:24, 25, 28 deelt ons mee: „De God die de wereld heeft gemaakt en alles wat daarin is, . . . [geeft] zelf aan allen leven en adem en alle dingen . . . Want door hem hebben wij het leven en bewegen wij ons en zijn wij.” Openbaring 4:11, waarin God wordt toegesproken, voegt eraan toe: „Gij, Jehovah, ja onze God, zijt waardig de heerlijkheid en de eer en de kracht te ontvangen, want gij hebt alle dingen geschapen, en vanwege uw wil bestonden ze en werden ze geschapen.” (Zie ook blz. 172-178, onder „God”.)
Frustratie is het gevolg van een levenswandel die indruist tegen de vereisten van de Schepper en zijn richtlijnen voor geluk. Galáten 6:7, 8 waarschuwt: „Wordt niet misleid: God laat niet met zich spotten. Want wat een mens zaait, dat zal hij ook oogsten; want wie met het oog op zijn vlees zaait, zal uit zijn vlees verderf oogsten.” — Ook Galáten 5:19-21. (Zie ook „Onafhankelijkheid”.)
De van Adam overgeërfde zonde belet mensen op het ogenblik zo volledig van het leven te genieten als aanvankelijk in Gods voornemen lag. Romeinen 8:20 verklaart dat, als gevolg van het goddelijk oordeel na de zonde van Adam, ’de schepping [het mensdom] aan ijdelheid werd onderworpen’. De apostel Paulus schreef betreffende zijn eigen situatie als zondig mens: „Ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde. Want het goede dat ik wens, doe ik niet, maar het slechte dat ik niet wens, dát beoefen ik. Naar de innerlijke mens schep ik werkelijk behagen in de wet van God, maar in mijn leden zie ik een andere wet, die strijd voert tegen de wet van mijn verstand en mij in gevangenschap voert aan de wet der zonde, die in mijn leden is. Ellendig mens die ik ben!” — Rom. 7:14, 19, 22-24.
Thans vinden wij het grootst mogelijke geluk en wordt ons leven rijk aan betekenis wanneer wij bijbelse beginselen toepassen en het doen van Gods wil vooropstellen. Wij maken God niet rijker door hem te dienen; hij leert ons ’onszelf baat te verschaffen’ (Jes. 48:17). De bijbel geeft de raad: „Wordt standvastig, onwrikbaar, altijd volop te doen hebbend in het werk van de Heer, wetend dat uw arbeid niet tevergeefs is in verband met de Heer.” — 1 Kor. 15:58.
De bijbel stelt ons eeuwig leven in volmaaktheid in het vooruitzicht indien wij geloof oefenen in Jehovah’s voorzieningen voor leven en zijn wegen bewandelen. Die hoop is degelijk gefundeerd; ze zal niet tot teleurstelling leiden; activiteiten in overeenstemming met die hoop kunnen zelfs nu ons leven met werkelijke betekenis vullen. — Joh. 3:16; Tit. 1:2; 1 Petr. 2:6.
Werden mensen eenvoudigweg gemaakt om enkele jaren te leven en dan te sterven?
Gen. 2:15-17: „Jehovah God nu nam de mens [Adam] en plaatste hem in de tuin van Eden om die te bebouwen en er zorg voor te dragen. En Jehovah God legde de mens ook het volgende gebod op: ’Van elke boom van de tuin moogt gij tot verzadiging eten. Maar wat de boom der kennis van goed en kwaad betreft, gij moogt daarvan niet eten, want op de dag dat gij daarvan eet, zult gij beslist sterven.’” (God sprak hier niet over de dood als iets onvermijdelijks maar als iets wat het gevolg van zonde zou zijn. Hij drukte Adam op het hart dit te vermijden. Vergelijk Romeinen 6:23.)
Gen. 2:8, 9: „Voorts plantte Jehovah God een tuin in Eden, tegen het oosten, en daar plaatste hij de mens die hij gevormd had. Zo liet Jehovah God uit de aardbodem allerlei geboomte ontspruiten, begeerlijk voor het gezicht en goed tot voedsel, en ook de boom des levens in het midden van de tuin.” (Na Adams zonde werd het mensenpaar uit Eden verdreven opdat zij niet van de boom des levens zouden eten, aldus Genesis 3:22, 23. Naar het schijnt, zou God als Adam zijn Schepper gehoorzaam was gebleven, hem na verloop van tijd dus hebben toegestaan van die boom te eten, als symbool dat hij zich eeuwig leven waardig had betoond. Dat de boom des levens daar in Eden stond, duidde op een dergelijk vooruitzicht.)
Ps. 37:29: „De rechtvaardigen, díe zullen de aarde bezitten, en zij zullen er eeuwig op verblijven.” (Deze belofte maakt duidelijk dat Gods oorspronkelijke voornemen met de aarde en de mensheid niet veranderd is.)
Zie ook blz. 89, 90, onder „Dood”.
Maar moet ons leven nu dan louter een kortstondig bestaan zijn, dikwijls nog vergald door lijden?
Rom. 5:12: ’Door bemiddeling van één mens [Adam] is de zonde de wereld binnengekomen en door middel van de zonde de dood, en aldus heeft de dood zich tot alle mensen uitgebreid omdat zij allen gezondigd hadden.’ (Dat is ons aller erfenis, niet omdat God het zo gewild heeft, maar ten gevolge van Adams zonde.) (Zie ook „Noodlot”.)
Job 14:1: „De mens, uit een vrouw geboren, leeft korte tijd en is verzadigd van beroering.” (Dat karakteriseert grotendeels het leven in dit onvolmaakte samenstel van dingen.)
Ons leven kan echter zelfs onder deze omstandigheden rijke voldoening schenken en uiterst zinvol zijn. Zie het materiaal op blz. 264, 265 over het doel van het menselijk leven.
Is het leven op aarde eenvoudig een proeftijd om vast te stellen wie naar de hemel zullen gaan?
Zie blz. 196-202, onder „Hemel”.
Hebben wij een onsterfelijke ziel die na de dood van het vleselijke lichaam voortleeft?
Zie blz. 430-434, onder „Ziel”.
Op welke gronden kan iemand hopen op meer dan zijn huidige kortstondige menselijke bestaan?
Matth. 20:28: ’De Zoon des mensen, Jezus Christus, is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn ziel te geven als een losprijs in ruil voor velen.’
Joh. 3:16: „God heeft de wereld zozeer liefgehad dat hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een ieder die geloof oefent in hem, niet vernietigd zou worden, maar eeuwig leven zou hebben.”
Hebr. 5:9: „Nadat hij [Jezus Christus] tot volmaaktheid was gebracht, is hij voor allen die hem gehoorzamen, oorzaak geworden van eeuwige redding.” (Ook Johannes 3:36.)
Hoe zal het vooruitzicht op toekomstig leven werkelijkheid worden?
Hand. 24:15: „Op God heb ik mijn hoop gesteld, welke hoop ook deze mannen zelf koesteren, dat er een opstanding zal zijn van zowel de rechtvaardigen als de onrechtvaardigen.” (Hiertoe zullen zowel personen behoren die God in het verleden getrouw hebben gediend, als het grote aantal dat de ware God nooit goed genoeg heeft leren kennen om zijn wegen te aanvaarden of te verwerpen.)
Joh. 11:25, 26: „Jezus zei tot haar [de zuster van een man die hij daarna weer tot leven bracht]: ’Ik ben de opstanding en het leven. Wie geloof oefent in mij, zal, ook al sterft hij, tot leven komen; en een ieder die leeft en geloof oefent in mij, zal stellig nooit sterven. Gelooft gij dit?’” (Jezus stelde dus behalve de hoop op de opstanding, nog iets in het vooruitzicht voor personen die in leven zouden zijn als deze goddeloze wereld aan haar einde komt. Zij die de hoop koesteren aardse onderdanen van Gods koninkrijk te zijn, hebben het vooruitzicht het einde te overleven en helemaal nooit te sterven.)
Is er in de structuur van het menselijk lichaam enig bewijs te vinden dat het ontworpen werd om eeuwig te leven?
Algemeen wordt erkend dat de capaciteit van het menselijk brein ver uitgaat boven het gebruik dat wij er gedurende ons hele huidige leven van maken, ongeacht of wij nu zeventig of zelfs honderd jaar oud worden. De Encyclopædia Britannica verklaart dat het brein van de mens „met een heel wat groter potentieel is toegerust dan in de levensduur van één mens verwezenlijkt kan worden” (1976, Deel 12, blz. 998). De wetenschapper Carl Sagan verklaart dat de menselijke hersenen een hoeveelheid informatie kunnen bevatten ’die in geschreven vorm ongeveer twintig miljoen boekdelen zou omvatten, evenveel als in de grootste bibliotheken ter wereld’ (Cosmos, 1980, blz. 278). Met betrekking tot het „opbergsysteem” van de menselijke hersenen, schreef de biochemicus Isaac Asimov dat het „perfect in staat [is] elke hoeveelheid opgedane kennis en herinnering die het menselijke schepsel er wellicht aan zou toevertrouwen, te verwerken — en nog wel een miljard maal meer dan die hoeveelheid ook”. — The New York Times Magazine, 9 oktober 1966, blz. 146. (Waarom werden de menselijke hersenen met zo’n grote capaciteit begiftigd, als die niet benut kon worden? Is het geen redelijke conclusie dat de mens, met zijn vermogen om onbegrensd kennis te vermeerderen, ontworpen werd om voor eeuwig te leven?)
Is er leven op andere planeten?
The New York Times bericht: „Het zoeken naar met verstand begiftigd leven elders in het universum . . . is 25 jaar geleden begonnen . . . Het ontzagwekkende karwei, waarvoor de sterrenhemel met zijn honderden miljarden sterren moet worden afgetast, heeft tot dusver geen duidelijke bewijzen opgeleverd dat er buiten de Aarde leven bestaat.” — 2 juli 1984, blz. A1.
In The Encyclopedia Americana staat: „Men heeft het bestaan van andere planeten [buiten ons zonnestelsel] nog niet definitief kunnen vaststellen. Maar voor iedere eventuele planeet buiten het zonnestelsel bestaat er ook een kans dat daar leven is ontstaan en zich tot een hoge beschaving heeft ontwikkeld” (1977, Deel 22, blz. 176). (Zou het kunnen zijn, zoals in deze verklaring doorklinkt, dat een voorname beweegreden voor het uitermate kostbare zoeken naar leven in de ruimte het verlangen is een bewijs te vinden voor de evolutietheorie, een aanwijzing dat de mens niet door God geschapen is en Hem derhalve geen verantwoording verschuldigd is?)
De bijbel onthult dat het leven op deze aarde niet het enige leven is dat er bestaat. Er bestaan geesten — God en de engelen — die de mens in intelligentie en kracht verre overtreffen. Zij hebben zich al met de mensheid in verbinding gesteld, en hebben de oorsprong van het leven toegelicht, en bekendgemaakt wat de oplossing is voor de overweldigende problemen waarvoor de wereld zich geplaatst ziet. (Zie „Bijbel” en „God”.)