ARAMEES
Een Oudsemitische taal die nauw verwant is aan het Hebreeuws en oorspronkelijk door de Arameeërs werd gesproken. (Zie ARAM nr. 5.) Na verloop van tijd omvatte ze echter verscheidene dialecten (waarvan er enkele als een afzonderlijke taal golden) en was vooral in ZW-Azië wijdverbreid. Aramees werd in het bijzonder van het 2de millennium v.G.T. tot omstreeks 500 G.T. gesproken. Het is een van de drie talen waarin de bijbel oorspronkelijk werd geschreven. Het Hebreeuwse woord ʼAra·mithʹ komt vijfmaal voor en wordt met „in de Syrische taal” of „in de Aramese taal” weergegeven. — 2Kon 18:26; Jes 36:11; Da 2:4; Ezr 4:7 (tweemaal).
Het bijbelse Aramees, dat vroeger Chaldeeuws werd genoemd, wordt aangetroffen in Ezra 4:8 tot 6:18 en 7:12-26, Jeremia 10:11 en Daniël 2:4b tot 7:28. Ook in andere delen van de bijbel komen Aramese uitdrukkingen voor, maar veel pogingen van geleerden om Hebreeuwse woorden uit het Aramees te herleiden, berusten louter op gissingen.
Dat er af en toe Aramese uitdrukkingen werden gebruikt, is niet verwonderlijk, want de Hebreeën stonden lange tijd in nauw contact met de Arameeërs en hun taal. Tot de vroegste vertalingen van de Hebreeuwse Geschriften in andere talen behoorden de Aramese targoems. Er zijn fragmenten van vroege targoems van enkele boeken gevonden bij de Dode-Zeerollen.
De taal. Zowel Aramees als Hebreeuws wordt gerangschikt onder de Noordwestsemitische taalfamilie. Hoewel het Aramees aanzienlijk van het Hebreeuws verschilt, is het een verwante taal met dezelfde letters in het alfabet, die ook precies zo heten als in het Hebreeuws. Net als het Hebreeuws wordt het van rechts naar links geschreven, en het Aramese schrift was oorspronkelijk een consonantenschrift. Het in de bijbel gebruikte Aramees werd echter later door de masoreten van vocaaltekens voorzien, zoals zij dit met de Hebreeuwse tekst deden. Het Aramees heeft invloed ondervonden van het contact met andere talen. In het bijbelse Aramees zijn niet alleen verscheidene Hebreeuwse, Akkadische en Perzische plaats- en persoonsnamen te vinden, maar het vertoont ook Hebreeuwse invloed bij religieuze termen, Akkadische invloed vooral bij politieke en financiële termen, en Perzische invloed bij termen die verband houden met politieke en wettelijke aangelegenheden.
Het Aramees heeft niet alleen hetzelfde schrift als het Hebreeuws, maar er bestaat ook een overeenkomst wat de vervoeging van de werkwoorden en de verbuiging van de zelfstandige naamwoorden (substantieven) en de voornaamwoorden betreft. De werkwoorden kunnen op twee manieren de gesteldheid van een handeling uitdrukken, namelijk door het imperfectum (dat een niet-voltooide handeling aangeeft) en het perfectum (dat op een voltooide handeling duidt). In het Aramees onderscheidt men bij de substantieven singularis (enkelvoud), dualis (tweevoud) en pluralis (meervoud), alsook twee geslachten, masculinum (mannelijk) en femininum (vrouwelijk). Aramees onderscheidt zich van andere Semitische talen doordat er een voorkeur voor de vocaalklank a bestaat en er ook aan bepaalde consonanten de voorkeur boven andere wordt gegeven, zoals d in plaats van z en t in plaats van sj.
Hoofdgroeperingen. Het Aramees wordt in het algemeen in een westelijke en een oostelijke groep verdeeld. Historisch gezien kent men echter de volgende vier groepen: Oudaramees, Ambtelijk Aramees (Rijksaramees), Levantijns Aramees en Oostaramees. Men vermoedt dat er tijdens het 2de millennium v.G.T. in de Vruchtbare Maansikkel en in Mesopotamië alsook in de aangrenzende gebieden verscheidene Aramese dialecten werden gesproken. In Genesis 31:47 kan men een verschil tussen vroege vormen van het Aramees en het Hebreeuws opmerken. Nadat Jakob en Laban zich met elkaar hadden verzoend, werd er een steenhoop als getuige tussen hen opgericht. Laban noemde deze steenhoop in het Aramees (Syrisch) „Jegar-Sahadutha”, terwijl Jakob hem in het Hebreeuws „Gal-Ed” noemde. Beide uitdrukkingen betekenen „Getuigenishoop”.
De naam Oudaramees wordt van toepassing gebracht op het schrift dat wordt aangetroffen in bepaalde inscripties die in N-Syrië zijn ontdekt en die naar verluidt uit de 10de tot de 8ste eeuw v.G.T. dateren. Langzamerhand werd echter een nieuw dialect van het Aramees de lingua franca of de taal van het internationale verkeer in het Assyrische Rijk. Ze verdrong het Akkadisch als de taal waarin de ambtelijke correspondentie van de heersers met de afgelegen gebieden van het rijk werd gevoerd. Wegens haar gebruik noemt men deze standaardvorm van het Aramees „Ambtelijk Aramees” („Rijksaramees”). Het bleef ook in de tijd dat Babylon de wereldmacht was (625–539 v.G.T.) en daarna, in de tijd van het Perzische Rijk (538–331 v.G.T.), in gebruik. Vooral in die tijd genoot het een wijde verbreiding als officiële regerings- en handelstaal, zoals uit archeologische vondsten blijkt. Het komt bijvoorbeeld voor in documenten op spijkerschrifttabletten, op ostraka (potscherven), papyri, zegels, munten en in steeninscripties. Deze artefacten heeft men gevonden in landen als Mesopotamië, Perzië, Egypte, Anatolië en N-Arabië, alsook in gebieden ver in het N zoals het Oeralgebergte en in ver in het O liggende landen zoals Afghanistan en Koerdistan. Het Ambtelijke Aramees bleef tot in de hellenistische tijd (323–30 v.G.T.) in gebruik.
Het schijnt dat dit Ambtelijke Aramees in de geschriften van Ezra, Jeremia en Daniël wordt aangetroffen. Ook in de Schrift wordt bevestigd dat Aramees een lingua franca van die tijd was. Zo deden in de 8ste eeuw v.G.T. gevolmachtigde woordvoerders van koning Hizkia van Juda een beroep op Rabsake, de vertegenwoordiger van de Assyrische koning Sanherib, met de woorden: „Spreek alstublieft tot uw knechten in de Syrische [Aramese] taal, want wij luisteren; en spreek tot ons niet in de taal van de joden ten aanhoren van het volk dat op de muur is” (Jes 36:11; 2Kon 18:26). De beambten van Juda verstonden Aramees, of Syrisch, maar het gewone volk onder de destijds in Jeruzalem wonende Hebreeën kennelijk niet.
Jaren nadat de joden uit Babylonische ballingschap waren teruggekeerd, las de priester Ezra de in Jeruzalem bijeengekomen joden het boek van de Wet voor, en verscheidene levieten verklaarden het aan het volk. In Nehemia 8:8 lezen wij: „Zij bleven voorlezen uit het boek, uit de wet van de ware God, het werd toegelicht en er werd betekenis in gelegd; en zij bleven het voorgelezene begrijpelijk maken.” Dit toelichten of vertolken kan onder andere hebben ingehouden dat de Hebreeuwse tekst in het Aramees werd geparafraseerd, aangezien de Hebreeën zich in Babylon mogelijk het Aramees eigen hadden gemaakt. Het toelichten heeft ongetwijfeld ook verklaringen omvat, opdat de joden, zelfs wanneer zij Hebreeuws verstonden, de diepe betekenis van het voorgelezene konden begrijpen.
Welke taal heeft Jezus gesproken? Over deze kwestie bestaat onder geleerden heel wat verschil van mening. Professor G. Ernest Wright zegt echter over de talen die in Palestina gesproken werden toen Jezus Christus op aarde was: „In de straten van grotere plaatsen kon men ongetwijfeld verschillende talen horen spreken. Grieks en Aramees waren blijkbaar de gangbare talen, en zelfs in zulke ’moderne’ of ’westerse’ steden als Caesarea en Samaria waar het Grieks overheerste kon de stedelijke bevolking waarschijnlijk beide talen verstaan. Romeinse soldaten en beambten zullen met elkaar Latijn gesproken hebben, terwijl de orthodoxe Joden zich wel onderling hebben bediend van een late variant van het Hebreeuws, een taal welke noch klassiek Hebreeuws, noch Aramees was, ondanks de overeenkomsten met beide.” Over de taal die door Jezus Christus werd gesproken, merkt professor Wright verder nog op: „Er is veel gediscussieerd over de vraag welke taal Jezus sprak. Er bestaat geen zekerheid of hij Grieks of Latijn kende, maar bij zijn onderricht bediende hij zich geregeld van Aramees of een in hoge mate verarameïseerd Volkshebreeuws. Hand. 21:40 zegt dat Paulus Hebreeuws sprak toen hij zich richtte tot de menigte in de tempel. Geleerden hebben algemeen aangenomen dat dit Aramees moest zijn, maar het is heel goed mogelijk dat een Hebreeuws dialect toen de gangbare taal onder de Joden was.” — De Bijbel ontdekt in aarde en steen, 1958, blz. 278, 279.
Het is mogelijk dat Jezus en zijn eerste discipelen, zoals de apostel Petrus, althans af en toe Galilees Aramees hebben gesproken, want in de nacht dat Christus in hechtenis werd genomen, zeiden omstanders tot Petrus: „Zeker, gij zijt ook een van hen; trouwens, uw dialect verraadt u” (Mt 26:73). Men kan dit gezegd hebben omdat de apostel bij deze gelegenheid Galilees Aramees sprak, hoewel dat niet vaststaat, of hij kan een Galilees Hebreeuws hebben gesproken dat qua dialect afweek van dat wat in Jeruzalem of elders in Judea werd gebezigd. Toen Jezus enige tijd voordien naar Nazareth in Galilea kwam en daar de synagoge binnenging, las hij voor uit de profetie van Jesaja, die klaarblijkelijk in het Hebreeuws was geschreven, en zei toen: „Heden is deze schriftplaats die gij zojuist hebt gehoord, vervuld.” Uit niets blijkt dat Jezus deze passage in het Aramees vertaald zou hebben. Waarschijnlijk konden degenen die bij deze gelegenheid aanwezig waren, het bijbelse Hebreeuws dus goed verstaan (Lu 4:16-21). Ook zij opgemerkt dat in Handelingen 6:1, waar gedoeld wordt op een gebeurtenis kort na Pinksteren 33 G.T., gewag wordt gemaakt van Griekssprekende joden en Hebreeuwssprekende joden in Jeruzalem.
Professor Harris Birkeland (The Language of Jesus, Oslo, 1954, blz. 10, 11) wijst erop dat hoewel Aramees de schrijftaal in Palestina was toen Jezus zich op aarde bevond, dit niet noodzakelijkerwijs betekent dat die taal ook door iedereen gesproken werd. Ook vormt het feit dat de Elephantine-papyri, die aan een joodse kolonie in Egypte toebehoorden, in het Aramees geschreven waren, geen bewijs dat het de hoofd- of omgangstaal in hun thuisland was, want het Aramees was in die tijd een internationale literaire taal. De christelijke Griekse Geschriften bevatten weliswaar een aantal arameïsmen — Jezus gebruikte bijvoorbeeld enkele Aramese woorden — maar, zo redeneert Birkeland, misschien sprak Jezus in het dagelijks leven het volkshebreeuws en gebruikte hij af en toe Aramese uitdrukkingen.
Hoewel Birkelands bewering dat het gewone volk geen Aramees kende, misschien niet met bewijzen gestaafd kan worden, wijst alles er wel degelijk op dat wanneer Lukas, een ontwikkeld geneesheer, optekent dat Paulus ’in het Hebreeuws’ tot de joden sprak en wanneer de apostel zegt dat de stem uit de hemel ’in het Hebreeuws’ tot hem sprak, er ook werkelijk een vorm van Hebreeuws werd bedoeld (al was het misschien niet het oude Hebreeuws), en geen Aramees. — Han 22:2; 26:14.
Een verdere ondersteuning voor het feit dat er tijdens Jezus’ verblijf op aarde een vorm van Hebreeuws in Palestina werd gebezigd, vormen de vroege aanwijzingen dat de apostel Mattheüs zijn evangelieverslag eerst in het Hebreeuws optekende. Eusebius (3de en 4de eeuw G.T.) zei bijvoorbeeld: „De evangelist Mattheüs heeft zijn Evangelie in de Hebreeuwse taal geschreven” (Patrologia Graeca, Deel XXII, kol. 941). En Hiëronymus (4de en 5de eeuw G.T.) verklaarde in zijn werk De viris illustribus (Over beroemde mannen), hoofdstuk III: „Mattheüs, die ook Levi is, en die van belastinginner apostel werd, stelde allereerst in Judea een Evangelie van Christus op in de Hebreeuwse taal en lettertekens ten behoeve van de besnedenen die gelovigen waren geworden. . . . Bovendien is de Hebreeuwse [tekst] zelf tot op de huidige dag in de bibliotheek te Cesarea bewaard gebleven, die door de martelaar Pamphilus zo naarstig is bijeengebracht” (vertaling uit de Latijnse tekst onder redactie van E. C. Richardson en uitgegeven in de serie „Texte und Untersuchungen zur Geschichte der altchristlichen Literatur”, Leipzig, 1896, Deel 14, blz. 8, 9). Derhalve kan Jezus Christus toen hij als mens op aarde was, heel goed een vorm van Hebreeuws en een Aramees dialect hebben gesproken. — Zie HEBREEUWS.