De christelijke kijk op autoriteit
„Er is geen autoriteit dan door God.” — ROMEINEN 13:1.
1. Waarom kan er gezegd worden dat Jehovah de Hoogste Autoriteit is?
AUTORITEIT heeft te maken met de rol van schepper. De Allerhoogste, die de hele bezielde en onbezielde schepping tot bestaan heeft gebracht, is Jehovah God. Hij is onloochenbaar de Hoogste Autoriteit. Ware christenen delen de gevoelens van de hemelse schepselen die verklaren: „Gij, Jehovah, ja onze God, zijt waardig de heerlijkheid en de eer en de kracht te ontvangen, want gij hebt alle dingen geschapen, en vanwege uw wil bestonden ze en werden ze geschapen.” — Openbaring 4:11.
2. Hoe gaven vroege menselijke heersers in zekere zin toe dat zij niet het natuurlijke recht bezaten om over hun medemensen te heersen, en wat zei Jezus tot Pontius Pilatus?
2 Alleen al het feit dat veel van de vroegste menselijke heersers getracht hebben hun autoriteit te wettigen door er aanspraak op te maken een god te zijn of de vertegenwoordiger van een god te zijn, was een stilzwijgende erkenning dat geen mens van nature het recht heeft om over andere mensen te heersen (Jeremia 10:23).a De enige wettige bron van autoriteit is Jehovah God. Christus zei tot Pontius Pilatus, de Romeinse stadhouder van Judea: „Gij zoudt in het geheel geen autoriteit over mij hebben als die u niet van boven verleend was.” — Johannes 19:11.
„Geen autoriteit dan door God”
3. Wat zei de apostel Paulus betreffende „de superieure autoriteiten”, en welke vragen doen de uitspraken van Jezus en Paulus rijzen?
3 De apostel Paulus schreef aan christenen die onder de heerschappij van het Romeinse Rijk leefden: „Iedere ziel zij onderworpen aan de superieure autoriteiten, want er is geen autoriteit dan door God; de bestaande autoriteiten zijn door God in hun relatieve posities geplaatst” (Romeinen 13:1). Wat bedoelde Jezus, toen hij zei dat de autoriteit van Pilatus hem „van boven” verleend was? En in welk opzicht beschouwde Paulus de politieke autoriteiten uit zijn tijd als door God in hun posities geplaatst? Bedoelden zij dat Jehovah persoonlijk verantwoordelijk is voor de aanstelling van iedere afzonderlijke politieke heerser van deze wereld?
4. Hoe noemden Jezus en Paulus Satan, en welke bewering van Satan werd door Jezus niet ontkend?
4 Hoe zou dat kunnen, aangezien Jezus Satan „de heerser van deze wereld” noemde en de apostel Paulus hem betitelde als „de god van dit samenstel van dingen”? (Johannes 12:31; 16:11; 2 Korinthiërs 4:4) Bovendien bood Satan, toen hij Jezus verzocht, hem „autoriteit” over „alle koninkrijken van de bewoonde aarde” aan, bewerend dat deze autoriteit aan hem was overgegeven. Jezus wees zijn aanbod af, maar hij ontkende niet dat Satan die autoriteit bezat en ze aan anderen kon geven. — Lukas 4:5-8.
5. (a) Hoe moeten wij datgene wat Jezus en Paulus omtrent menselijke autoriteit hebben gezegd, opvatten? (b) In welke zin zijn de superieure autoriteiten „door God in hun relatieve posities geplaatst”?
5 Jehovah gaf de heerschappij over deze wereld aan Satan over door hem na zijn opstand en nadat hij Adam en Eva had verleid en hen ertoe had gebracht tegen Zijn soevereiniteit in opstand te komen, in leven te laten (Genesis 3:1-6; vergelijk Exodus 9:15, 16). De woorden van Jezus en Paulus moeten derhalve betekenen dat nadat het eerste mensenpaar in Eden theocratie, of godsregering, had afgewezen, Jehovah de van hem vervreemde mensen toestond gezagsstructuren te scheppen die hen in de gelegenheid zouden stellen in een ordelijke maatschappij te leven. Soms heeft Jehovah, om zijn voornemen te verwezenlijken, bepaalde heersers of regeringen ten val gebracht (Daniël 2:19-21). Anderen heeft hij toegestaan aan de macht te blijven. Van heersers wier bestaan door Jehovah wordt toegelaten, kan worden gezegd dat zij „door God in hun relatieve posities geplaatst” zijn.
Vroege christenen en de Romeinse autoriteiten
6. Hoe bezagen de vroege christenen de Romeinse autoriteiten, en waarom?
6 De vroege christenen sloten zich niet aan bij de joodse sekten die samenzweringen smeedden en streden tegen de Romeinen die Israël bezetten. Voor zover de Romeinse autoriteiten met hun gecodificeerde wetsstelsel de orde te land en ter zee handhaafden, vele nuttige aquaducten, wegen en bruggen bouwden en gewoonlijk in het belang van het algemeen welzijn handelden, beschouwden christenen hen als ’Gods dienares voor hen, tot hun welzijn’ (Romeinen 13:3, 4). Wet en orde creëerden een omgeving waarin christenen wijd en zijd het goede nieuws konden prediken, zoals Jezus geboden had (Mattheüs 28:19, 20). Zij konden naar eer en geweten de belastingen betalen die door de Romeinen werden geheven, ook al werd een deel van het geld gebruikt voor doeleinden die God niet goedkeurde. — Romeinen 13:5-7.
7, 8. (a) Wat blijkt uit het nauwkeurig lezen van Romeinen 13:1-7, en wat laat de context zien? (b) Onder welke omstandigheden traden de Romeinse autoriteiten niet als „Gods dienares” op, en wat was de houding van de vroege christenen in deze kwestie?
7 Uit het nauwkeurig lezen van de eerste zeven verzen van Romeinen hoofdstuk 13 blijkt dat politieke „superieure autoriteiten” „Gods dienares” waren om hen die goed deden, te loven en hen die het slechte beoefenden, te straffen. De context laat zien dat door God, niet door de superieure autoriteiten, wordt bepaald wat goed is en wat slecht. Indien derhalve de Romeinse keizer, of een andere politieke autoriteit, dingen eiste die God verbood of, omgekeerd, dingen verbood die God eiste, trad hij niet langer als Gods dienaar op. Jezus zei: „Betaalt caesar . . . terug wat van caesar, maar God wat van God is” (Mattheüs 22:21). Als de Romeinse staat dingen eiste die aan God toebehoorden, zoals aanbidding of iemands leven, gaven ware christenen gehoor aan de apostolische raad: „Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen.” — Handelingen 5:29.
8 De weigering van de vroege christenen om keizeraanbidding en afgoderij te beoefenen, hun christelijke vergaderingen te verzuimen en de prediking van het goede nieuws te staken, leidde tot vervolging. Algemeen wordt geloofd dat de apostel Paulus op last van keizer Nero terechtgesteld werd. Andere keizers, met name Domitianus, Marcus Aurelius, Septimius Severus, Decius en Diocletianus, hebben de vroege christenen eveneens vervolgd. Wanneer deze keizers en de aan hen ondergeschikte autoriteiten christenen vervolgden, traden zij beslist niet als „Gods dienares” op.
9. (a) Wat blijft gelden voor de politieke superieure autoriteiten, en van wie ontvangt het politieke beest kracht en autoriteit? (b) Wat kan logischerwijs worden gezegd over christelijke onderworpenheid aan de superieure autoriteiten?
9 Dit alles illustreert dat hoewel de politieke superieure autoriteiten in sommige opzichten als „de regeling van God” functioneren om een ordelijke menselijke samenleving te handhaven, zij nog steeds deel uitmaken van het wereldse samenstel van dingen waarvan Satan de god is (1 Johannes 5:19). Zij behoren tot de wereldwijde politieke organisatie die wordt gesymboliseerd door „het wilde beest” uit Openbaring 13:1, 2. Dat beest ontvangt zijn kracht en autoriteit van „de grote draak”, Satan de Duivel (Openbaring 12:9). Het is derhalve logisch dat christelijke onderworpenheid aan zulke autoriteiten relatief, niet absoluut, is. — Vergelijk Daniël 3:16-18.
Gepast respect voor autoriteit
10, 11. (a) Hoe toonde Paulus dat wij met autoriteit beklede mannen met respect dienen te bejegenen? (b) Hoe en waarom kunnen er gebeden worden opgezonden „betreffende koningen en allen die een hoge positie bekleden”?
10 Dit betekent echter niet dat christenen een onbeschaamde, opstandige houding jegens de politieke superieure autoriteiten moeten aannemen. Het is waar dat veel van deze mensen in hun particuliere of zelfs hun openbare leven niet bepaald respect afdwingen. Toch toonden de apostelen door hun voorbeeld en door de raad die zij gaven, dat met autoriteit beklede mannen met respect bejegend dienen te worden. Toen Paulus voor koning Herodes Agrippa II verscheen, die in een bloedschennige verhouding leefde, sprak hij hem met gepaste eerbied toe. — Handelingen 26:2, 3, 25.
11 Paulus verklaarde zelfs dat het passend is wereldlijke autoriteiten in onze gebeden te noemen, vooral wanneer er een beroep op hen wordt gedaan om beslissingen te nemen die van invloed zijn op ons leven en onze christelijke activiteiten. Hij schreef: „Allereerst vermaan ik daarom dat er smekingen, gebeden, voorbeden, dankzeggingen worden gedaan betreffende alle soorten van mensen, betreffende koningen en allen die een hoge positie bekleden, opdat wij een kalm en rustig leven mogen blijven leiden met volledige godvruchtige toewijding en ernst. Dit is voortreffelijk en aangenaam in de ogen van onze Redder, God, wiens wil het is dat alle soorten van mensen worden gered en tot een nauwkeurige kennis van de waarheid komen” (1 Timotheüs 2:1-4). Onze respectvolle houding jegens zulke autoriteiten kan ertoe leiden dat zij ons meer vrijheid toestaan in ons werk dat erin bestaat pogingen te doen om „alle soorten van mensen” te redden.
12, 13. (a) Welke evenwichtige raad betreffende autoriteit gaf Petrus? (b) Hoe kunnen wij „de onwetende praat van de onredelijke mensen” die vooroordeel tegen Jehovah’s Getuigen wekken, wellicht tenietdoen?
12 De apostel Petrus schreef: „Onderwerpt u ter wille van de Heer aan iedere menselijke schepping: hetzij aan een koning, als degene die superieur is, of aan stadhouders, als degenen die door hem gezonden zijn om boosdoeners straf toe te dienen maar hen die het goede doen te loven. Want dit is de wil van God, dat gij door het goede te doen de onwetende praat van de onredelijke mensen doet verstommen. Weest als vrije mensen, en gebruikt toch uw vrijheid niet als een dekmantel voor slechtheid, maar als slaven van God. Eert alle soorten van mensen, hebt liefde voor de gehele gemeenschap van broeders, vreest God, eert de koning” (1 Petrus 2:13-17). Wat een evenwichtige raad! Wij zijn God als zijn slaven algehele onderworpenheid verschuldigd en wij geven blijk van relatieve en respectvolle onderworpenheid aan politieke autoriteiten die gezonden zijn om boosdoeners te straffen.
13 Er is vastgesteld dat veel wereldlijke autoriteiten er de vreemdste misvattingen omtrent Jehovah’s Getuigen op na houden. Gewoonlijk komt dit doordat zij door boosaardige vijanden van Gods volk verkeerd zijn ingelicht. Of het kan zijn dat zij alles wat zij over ons weten via de massamedia hebben vernomen, die niet altijd onpartijdig zijn in hun berichtgeving. Soms kunnen wij dit vooroordeel wegnemen door onze respectvolle houding en, waar mogelijk, door de autoriteiten een nauwkeurig beeld van het werk en de geloofsovertuigingen van Jehovah’s Getuigen te verschaffen. Voor druk bezette functionarissen biedt de brochure Jehovah’s Getuigen in de twintigste eeuw een beknopte uiteenzetting. Voor uitgebreidere informatie kan hun het boek Jehovah’s Getuigen — Verkondigers van Gods koninkrijk verstrekt worden, een voortreffelijk instrument dat een plaats verdient op de boekenplanken van plaatselijke en nationale openbare bibliotheken.
Autoriteit in het christelijke gezin
14, 15. (a) Waarop stoelt autoriteit in het christelijke gezin? (b) Welke houding dienen christelijke echtgenotes jegens hun man aan de dag te leggen, en waarom?
14 Het spreekt vanzelf dat indien God van christenen verlangt dat zij blijk geven van passend respect voor wereldlijke autoriteiten, zij eveneens respect dienen te tonen voor de door God in het christelijke gezin ingestelde gezagsstructuur. De apostel Paulus zette in beknopte termen het gezagsbeginsel uiteen dat onder Jehovah’s volk van kracht is. Hij schreef: „Ik wil . . . dat gij weet dat het hoofd van iedere man de Christus is; de man is op zijn beurt het hoofd van de vrouw en God het hoofd van de Christus” (1 Korinthiërs 11:3). Dit is het beginsel van theocratie, of godsregering. Wat is erbij betrokken?
15 Respect voor theocratie begint thuis. Een christelijke echtgenote die geen passend respect heeft voor de autoriteit van haar man — of hij nu wel een medegelovige is of niet — is niet theocratisch. Paulus gaf christenen de volgende raad: „Weest aan elkaar onderworpen in de vrees van Christus. Laten vrouwen onderworpen zijn aan hun man als aan de Heer, want de man is het hoofd van zijn vrouw, evenals ook de Christus het hoofd van de gemeente is, hij als redder van dit lichaam. Ja, evenals de gemeente onderworpen is aan de Christus, zo moeten ook vrouwen het zijn aan hun man, in alles” (Efeziërs 5:21-24). Net zoals christelijke mannen zich aan Christus als hun hoofd moeten onderwerpen, dienen christelijke vrouwen er de wijsheid van in te zien zich te onderwerpen aan de door God verleende autoriteit van hun man. Dit zal hun diepe innerlijke voldoening en, belangrijker nog, Jehovah’s zegen schenken.
16, 17. (a) Hoe kunnen kinderen die in een christelijk gezin worden opgevoed, zich onderscheiden van veel jongeren in deze tijd, en wat spoort hen daartoe aan? (b) Hoe was Jezus een voortreffelijk voorbeeld voor jongeren in deze tijd, en waartoe worden zij aangemoedigd?
16 Theocratische kinderen tonen graag gepast respect voor hun ouders. Over de jonge generatie in de laatste dagen werd voorzegd dat zij „ongehoorzaam aan ouders” zouden zijn (2 Timotheüs 3:1, 2). Maar tot christelijke kinderen zegt het geïnspireerde Woord van God: „Gij kinderen, weest uw ouders gehoorzaam in alles, want dit is de Heer welgevallig” (Kolossenzen 3:20). Respect voor ouderlijke autoriteit behaagt Jehovah en brengt zijn zegen.
17 Dit wordt geïllustreerd in het geval van Jezus. Het verslag van Lukas vertelt: „Hij daalde met hen [zijn ouders] af en kwam te Nazareth, en hij bleef aan hen onderworpen. . . . En Jezus bleef toenemen in wijsheid en in fysieke groei en in gunst bij God en de mensen” (Lukas 2:51, 52). Jezus was toen twaalf jaar, en de hier gebruikte Griekse werkwoordsvorm doet uitkomen dat hij aan zijn ouders ’onderworpen bleef’. Zijn onderworpenheid hield dus niet op toen hij in zijn tienerjaren kwam. Als jullie, jongeren, willen toenemen in geestelijke gezindheid en in gunst bij Jehovah en godvruchtige mensen, zul je binnenshuis en buitenshuis respect voor autoriteit moeten tonen.
Autoriteit in de gemeente
18. Wie is het Hoofd van de christelijke gemeente, en aan wie heeft hij autoriteit gedelegeerd?
18 Sprekend over de noodzaak van orde in de christelijke gemeente, schreef Paulus: „God is geen God van wanorde, maar van vrede. . . . Laat alle dingen betamelijk en volgens regeling [of: „volgens orde; ordelijk”, NW, Studiebijbel, vtn.] geschieden” (1 Korinthiërs 14:33, 40). Opdat alle dingen op ordelijke wijze geschieden, heeft Christus, het Hoofd van de christelijke gemeente, autoriteit gedelegeerd aan getrouwe mannen. Wij lezen: „Hij heeft sommigen gegeven als apostelen, sommigen als profeten, sommigen als evangeliepredikers, sommigen als herders en leraren, met het oog op het terechtbrengen van de heiligen, voor het werk der bediening . . . Laten wij echter, de waarheid sprekend, door liefde opgroeien in alle dingen in hem die het hoofd is, Christus.” — Efeziërs 4:11, 12, 15.
19. (a) Wie is door Christus over al zijn aardse bezittingen aangesteld, en aan wie heeft hij speciale autoriteit verleend? (b) Welke delegatie van autoriteit zien wij in de christelijke gemeente, en wat vereist dit van ons?
19 In deze tijd van het einde heeft Christus de collectieve „getrouwe en beleidvolle slaaf” aangesteld over „al zijn bezittingen”, ofte wel Koninkrijksbelangen, op aarde (Mattheüs 24:45-47). Evenals in de eerste eeuw wordt deze slaaf vertegenwoordigd door een besturend lichaam van gezalfde christelijke mannen aan wie Christus de autoriteit heeft gegeven om beslissingen te nemen en andere opzieners aan te stellen (Handelingen 6:2, 3; 15:2). Het Besturende Lichaam, op zijn beurt, delegeert autoriteit aan bijkantoorcomités, districts- en kringopzieners en ouderlingen in elk van de meer dan 73.000 gemeenten van Jehovah’s Getuigen in de gehele wereld. Al deze toegewijde christelijke mannen verdienen onze steun en ons respect. — 1 Timotheüs 5:17.
20. Uit welk voorbeeld blijkt dat Jehovah misnoegd is over degenen die geen respect hebben voor medechristenen die met autoriteit bekleed zijn?
20 In verband met het respect dat wij verschuldigd zijn aan degenen die in de christelijke gemeente met autoriteit bekleed zijn, valt een interessante vergelijking te maken met de onderworpenheid die wij de wereldlijke autoriteiten verschuldigd zijn. Wanneer iemand een menselijke wet schendt die Gods instemming heeft, is de straf die wordt toegediend door ’degenen die regeren’, in feite een indirecte uitdrukking van Gods gramschap „jegens degene die het slechte beoefent” (Romeinen 13:3, 4). Als Jehovah vertoornd is wanneer iemand menselijke wetten overtreedt en geen juist respect bezit voor wereldlijke autoriteiten, hoeveel te meer moet het hem dan mishagen indien een opgedragen christen bijbelse beginselen met voeten treedt en medechristenen die met autoriteit bekleed zijn, minacht!
21. Welke schriftuurlijke raad zullen wij graag opvolgen, en wat zal in het volgende artikel worden beschouwd?
21 In plaats van ons Gods misnoegen op de hals te halen door een opstandige of onafhankelijke houding aan de dag te leggen, zullen wij gevolg geven aan de raad die Paulus de christenen in Filippi gaf: „Mijn geliefden, blijft dientengevolge, gelijk gij altijd gehoorzaam zijt geweest, niet alleen gedurende mijn tegenwoordigheid, maar nu nog veel bereidwilliger gedurende mijn afwezigheid, met vrees en beven uw eigen redding bewerken, want God is het die, ter wille van zijn welbehagen, in u werkt, opdat gij zowel wilt als werkt. Blijft alle dingen zonder gemurmureer en tegenspraak doen, opdat gij onberispelijk en onschuldig moogt worden, kinderen van God zonder smet te midden van een krom en verdraaid geslacht, onder wie gij schijnt als lichtgevers in de wereld” (Filippenzen 2:12-15). In tegenstelling tot het huidige kromme en verdraaide geslacht dat een gezagscrisis over zich heeft gehaald, onderwerpt Jehovah’s volk zich bereidwillig aan autoriteit. Aldus oogsten zij grote zegeningen, zoals wij in het volgende artikel zullen zien.
[Voetnoten]
a Zie het voorgaande artikel.
Bij wijze van herhaling
◻ Wie is de Hoogste Autoriteit, en waarom is zijn autoriteit wettig?
◻ In welke zin zijn de superieure autoriteiten „door God in hun relatieve posities geplaatst”?
◻ Wanneer zijn de superieure autoriteiten niet langer „Gods dienares”?
◻ Welke gezagsstructuur bestaat er in christelijke gezinnen?
◻ Welke delegatie van autoriteit zien wij in de christelijke gemeente?
[Illustraties op blz. 18]
Jezus zei: ’Betaalt caesar terug wat van caesar is’