SUPERIEURE AUTORITEITEN
Een uitdrukking in Romeinen 13:1 die betrekking heeft op menselijke regeringsautoriteiten. Deze schriftplaats is op verschillende manieren weergegeven: „Iedere ziel zij onderworpen aan de superieure autoriteiten, want er is geen autoriteit dan door God; de bestaande autoriteiten zijn door God in hun relatieve posities geplaatst” (NW). „Ieder mens moet zich schikken naar de gezagdragers die boven hem staan. Want alle gezag komt van God; ook het bestaande gezag is door God ingesteld” (WV). „Iedereen moet zich aan de overheid onderwerpen. Want overheidsgezag is iets dat alleen maar bestaat bij de gratie van God. Ook het bestaande gezag is door God ingesteld.” — GNB.
Hoewel Jehovah God de menselijke regeringsautoriteiten niet in het leven heeft geroepen (vgl. Mt 4:8, 9; 1Jo 5:19; Opb 13:1, 2), heeft hij wel toegelaten dat ze tot bestaan kwamen, en onder zijn toelating bestaan ze nog steeds. Wanneer Jehovah dit echter verkiest, kan hij, teneinde zijn wil te volbrengen, die autoriteiten verwijderen, manoeuvreren of beteugelen. De profeet Daniël verklaarde omtrent Jehovah: „Hij verandert tijden en tijdperken, zet koningen af en stelt koningen aan” (Da 2:21). En in Spreuken 21:1 staat: „Het hart van een koning is als waterstromen in de hand van Jehovah. Overal waarheen het hem behaagt, wendt hij het.” — Vgl. Ne 2:3-6; Es 6:1-11.
Waarom christenen onderworpen moeten zijn. Aangezien er voor christenen geen aanleiding bestaat zich te verzetten tegen een regeling die door God wordt toegelaten, hebben zij alle reden om onderworpen te zijn aan de superieure autoriteiten. Hoewel regeringsleiders corrupt kunnen zijn, zullen zij normaal gesproken anderen niet straffen wanneer die het goede doen, dat wil zeggen, zich aan de wet van het land houden. Maakt iemand zich echter schuldig aan diefstal, moord of andere wetteloze daden, dan kan hij een ongunstig oordeel van de regeringsautoriteit verwachten. Een opzettelijke moordenaar zou bijvoorbeeld wegens zijn misdaad terechtgesteld kunnen worden. Aangezien Jehovah God de mens na de Vloed de bevoegdheid verleende om aan moordenaars de doodstraf te voltrekken (Ge 9:6), zou de menselijke autoriteit, door de wetsovertreder terecht te stellen, optreden als „Gods dienares, een wreekster voor het tot uitdrukking brengen van gramschap jegens degene die het slechte beoefent”. — Ro 13:2-4; Tit 3:1; 1Pe 2:11-17.
Een christen dient echter niet alleen aan de superieure autoriteiten onderworpen te zijn omdat ze kwaaddoeners kunnen straffen. Voor een christen is ook het geweten erbij betrokken. Hij onderwerpt zich aan menselijke autoriteiten omdat hij erkent dat dit in overeenstemming is met Gods wil (Ro 13:5; 1Pe 2:13-15). Daarom kan onderworpenheid aan de superieure autoriteiten — aan de wereldlijke politieke autoriteiten — nooit onderworpenheid in absolute zin zijn. Het zou voor een christen onmogelijk zijn een goed geweten te behouden en Gods wil te doen door, indien de politieke autoriteit dat zou verlangen, Gods wet te overtreden. Om deze reden moet onderworpenheid aan superieure autoriteiten altijd bezien worden in het licht van de verklaring die de apostelen ten overstaan van het joodse Sanhedrin aflegden: „Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen.” — Han 5:29.
Aangezien de regeringsautoriteiten waardevolle diensten verlenen teneinde de veiligheid, de zekerheid en het welzijn van hun onderdanen te waarborgen, hebben ze het recht om als vergoeding voor hun diensten belasting en schatting te verlangen. De regeringsautoriteiten kunnen „Gods openbare dienaren” worden genoemd in de zin dat ze in nuttige diensten voorzien (Ro 13:6, 7). Soms hebben Gods dienstknechten rechtstreeks profijt getrokken van zulke diensten, zoals toen koning Cyrus het voor de joden mogelijk maakte naar Juda en Jeruzalem terug te keren en de tempel te herbouwen (2Kr 36:22, 23; Ezr 1:1-4). Het werpt dikwijls voor iedereen voordelen af wanneer de autoriteiten zich op juiste wijze van hun verplichtingen kwijten. Tot deze verplichtingen behoren het handhaven van een wetsstelsel waarop mensen een beroep kunnen doen om zich recht te verschaffen, bescherming tegen misdadigers en gepeupelacties, enzovoort. — Fil 1:7; Han 21:30-32; 23:12-32.
Natuurlijk moet een regeerder die zijn autoriteit misbruikt, rekenschap afleggen aan God. De apostel Paulus schreef: „Wreekt uzelf niet, geliefden, maar geeft plaats aan de gramschap; want er staat geschreven: ’Aan mij is de wraak; ik wil vergelden, zegt Jehovah.’” — Ro 12:19; Pr 5:8.