ZEGEL
Een voorwerp waarmee men een afdruksel kon maken (gewoonlijk in leem of was) dat diende als bewijs van eigendom of echtheid of als bekrachtiging van een overeenkomst. In de oudheid bestonden zegels uit een stuk hard materiaal (steen, ivoor of hout) waarin letters of voorstellingen in spiegelbeeld waren gegraveerd. Ze werden onder andere vervaardigd in de vorm van kegels, rechthoeken, cilinders, scarabeeën en dierekoppen. (Zie voor zegelringen het trefwoord RING.) Cilindervormige zegels waren gewoonlijk tussen de 2 en 4 cm lang. Het gebogen oppervlak van de cilinder, waarop het graveersel was aangebracht, werd over vochtige klei gerold en produceerde dan een doorlopende afdruk in reliëf. Vaak werden zegelcilinders in de lengte doorboord zodat ze aan een snoer konden worden gehangen.
Op Egyptische en Mesopotamische zegels staan onder andere religieuze symbolen afgebeeld, maar ook planten, dieren en eenvoudige taferelen. Het Babylonische „Verleidingszegel” in het British Museum toont een boom met een man die aan de ene kant zit en een vrouw aan de andere, en achter de vrouw richt een slang zich op. Vaak was op de zegels de naam van de eigenaar en zijn positie te lezen. Op één zegel dat in Palestina is gevonden, staat bijvoorbeeld: „Van Sjema, dienaar van Jerobeam”. — The Biblical World, onder redactie van C. Pfeiffer, 1966, blz. 515.
Zegelafdrukken konden een bewijs van eigendom of echtheid zijn en konden verhinderen dat documenten vervalst of misbruikt werden of dat andere verzegelde dingen, zoals buidels, deuren en graven, wederrechtelijk geopend werden (Job 14:17; Da 6:17; Mt 27:66). Toen de profeet Jeremia een veld kocht, werd de door getuigen ondertekende akte verzegeld, maar een tweede exemplaar werd opengelaten. Misschien verzegelde men de akte door ze dicht te vouwen, er een koord omheen te binden, hierop vervolgens een klompje was of ander zacht materiaal aan te brengen en met een zegel een afdruk in deze zachte substantie te maken. Indien er later vragen zouden rijzen omtrent de nauwkeurigheid van de niet-verzegelde akte, kon het exemplaar dat voor het oog van getuigen was verzegeld, worden overgelegd (Jer 32:10-14, 44). Iemand aan wie het zegel van de koning was toevertrouwd, kon officiële decreten uitvaardigen. Het zegel bestempelde het decreet als echt (1Kon 21:8; Es 3:10, 12; 8:2, 8, 10). Wanneer iemand zijn zegel aan een document hechtte, kon dat te kennen geven dat hij de daarin opgenomen voorwaarden aanvaardde (Ne 9:38; 10:1). Er zijn talrijke van zegelafdrukken voorziene handvatten van oude kruiken gevonden. Sommige van deze zegelafdrukken gaven aan van wie de kruiken en hun inhoud waren; andere duidden aan hoeveel erin zat of van welke kwaliteit de inhoud was.
Figuurlijk gebruik. Aan de wijze waarop zegels in de praktijk gebruikt werden, zijn een aantal figuurlijke uitdrukkingen ontleend die in de bijbel worden aangetroffen. Zo werd er voorzegd dat de Messias „een zegel [zou] drukken op visioen en profeet”. De Messias zou dit doen door de profetieën te vervullen en ze aldus als authentiek en door God geïnspireerd te bestempelen (Da 9:24; vgl. Jo 3:33). In de zin van bezits- of eigendomskenteken ontving Abraham de besnijdenis als een „zegel” van de rechtvaardigheid die hij bezat (Ro 4:11). Aangezien de apostel Paulus veel christenen in Korinthe had geholpen gelovigen te worden, dienden zij als een zegel dat de echtheid van zijn apostelschap bekrachtigde (1Kor 9:1, 2). Over de eerste-eeuwse christenen wordt gezegd dat zij „verzegeld” zijn met heilige geest, die een van tevoren gegeven onderpand is van hun hemelse erfenis (Ef 1:13, 14; 4:30). Het zegel geeft te kennen dat zij God toebehoren (2Kor 1:21, 22) en vormt een bewijs dat zij werkelijk in aanmerking komen voor hemels leven. Het boek Openbaring laat zien dat het uiteindelijke aantal verzegelden 144.000 bedraagt. — Opb 7:2-4; 9:4.
Over iets wat gesloten, verborgen of geheim is, zegt de bijbel dat het verzegeld is. Profetische boodschappen waren „verzegeld” gedurende de tijd dat ze niet begrepen werden (Da 12:4, 9; Opb 5:1; 22:10; vgl. Jes 8:16; 29:11). En van Jehovah wordt gezegd dat hij ’de sterren rondom verzegelt’, klaarblijkelijk in de zin dat hij ze door middel van wolken aan het gezicht onttrekt. — Job 9:7.