-
Heb een vurig verlangen om het goede nieuws bekend te makenDe Wachttoren 1987 | 1 februari
-
-
Treffend zegt professor F. F. Bruce in zijn boek The Epistle of Paul to the Romans (De brief van Paulus aan de Romeinen) het volgende over de apostel: „Het prediken van het evangelie zit hem in het bloed en hij kan het niet laten; hij heeft nooit ’vrijaf’ maar moet zich er voortdurend mee bezighouden, terwijl hij steeds weer wat aflost van de schuld die hij bij de gehele mensheid heeft — een schuld die hij tijdens zijn leven nooit geheel zal inlossen.”
-
-
Heb een vurig verlangen om het goede nieuws bekend te makenDe Wachttoren 1987 | 1 februari
-
-
„In de schuld” bij allen
11. Wat wordt bedoeld met de uitdrukking ’ik sta in de schuld’?
11 Paulus werd er door nog een andere kracht toe gemotiveerd onvermoeide pogingen in het werk te stellen om het goede nieuws bekend te maken. „Zowel bij Grieken als bij barbaren, zowel bij wijzen als bij onverstandigen sta ik in de schuld” zei Paulus (Romeinen 1:14). In welk opzicht stond Paulus bij hen „in de schuld”? Andere vertalingen vertolken deze uitdrukking als volgt: „Ik heb een verplichting tegenover” (Groot Nieuws Bijbel), of „Mijn plicht strekt zich uit” (Leidse Vertaling). Zei hij derhalve dat het predikingswerk een loodzware verplichting was waarvan hij zich voor het aangezicht van God moest kwijten? Wanneer wij de dringendheid uit het oog verliezen of afgeleid worden door de aantrekkingskracht die de wereld op ons uitoefent, zou zo’n houding gemakkelijk tot ontwikkeling kunnen komen. Maar zo dacht Paulus niet.
12. Bij wie stond Paulus „in de schuld”, en waarom?
12 Als Gods „uitverkoren vat” en als „een apostel der natiën” moest Paulus zich werkelijk van een zeer zware verantwoordelijkheid voor het aangezicht van God kwijten (Handelingen 9:15; Romeinen 11:13). Toch voelde hij zich niet slechts tegenover God verplicht. Hij zei dat hij „in de schuld” stond bij ’Grieken en barbaren, alsook bij wijzen en onverstandigen’. Vanwege de hem betoonde barmhartigheid en het voorrecht dat hem geschonken was, voelde hij zich verplicht zo te prediken dat alle mensen het goede nieuws zouden kunnen horen. Hij besefte eveneens dat het Gods wil was dat ’alle soorten van mensen zouden worden gered en tot een nauwkeurige kennis van de waarheid zouden komen’ (1 Timótheüs 1:12-16; 2:3, 4). Daarom werkte hij voortdurend hard, niet enkel om zich van zijn verantwoordelijkheid jegens God te kwijten, maar ook om de schuld die hij tegenover zijn medemensen bezat, in te lossen.
-