Vader en ouderling — Beide rollen vervullen
„Immers, indien iemand zijn eigen huisgezin niet weet te leiden, hoe zal hij dan voor Gods gemeente zorg kunnen dragen?” — 1 TIMOTHEÜS 3:5.
1, 2. (a) Hoe konden ongehuwde opzieners en gehuwde opzieners zonder kinderen in de eerste eeuw hun broeders en zusters dienen? (b) Hoe zijn Aquila en Priskilla een voorbeeld voor veel echtparen in deze tijd?
OPZIENERS in de vroege christelijke gemeente konden ongehuwde mannen zijn, of gehuwde mannen zonder kinderen, of huisvaders met kinderen. Ongetwijfeld waren sommige van die christenen in staat de door de apostel Paulus in zijn eerste brief aan de Korinthiërs, hoofdstuk 7, gegeven raad op te volgen door ongehuwd te blijven. Jezus had gezegd: „Er zijn eunuchen die zichzelf tot eunuch hebben gemaakt ter wille van het koninkrijk der hemelen” (Mattheüs 19:12). Zulke ongehuwde mannen, zoals Paulus en misschien sommige van zijn reisgezellen, zouden vrij zijn om te reizen teneinde hun broeders en zusters te helpen.
2 De bijbel zegt niet of Barnabas, Markus, Silas, Lukas, Timotheüs en Titus ongehuwde mannen waren. Als zij gehuwd waren, waren zij blijkbaar voldoende vrij van gezinsverantwoordelijkheden om in staat te zijn veel te reizen teneinde zich van verschillende toewijzingen te kwijten (Handelingen 13:2; 15:39-41; 2 Korinthiërs 8:16, 17; 2 Timotheüs 4:9-11; Titus 1:5). Het kan zijn dat zij vergezeld waren van hun vrouw, net als Petrus en „de overige apostelen”, die kennelijk hun vrouw meenamen wanneer zij van plaats tot plaats trokken (1 Korinthiërs 9:5). Aquila en Priskilla zijn een voorbeeld van een echtpaar dat bereid was hun spullen bij elkaar te pakken en Paulus van Korinthe naar Efeze te volgen, vervolgens naar Rome te verhuizen en weer terug te keren naar Efeze. De bijbel zegt niet of zij kinderen hadden. Wegens hun toegewijde dienst voor hun broeders en zusters waren „alle gemeenten der natiën” vervuld van dankbaarheid jegens hen (Romeinen 16:3-5; Handelingen 18:2, 18; 2 Timotheüs 4:19). In deze tijd zijn er ongetwijfeld veel echtparen die, net als Aquila en Priskilla, andere gemeenten zouden kunnen dienen, misschien door te verhuizen naar gebieden waar de behoefte groter is.
Vader en ouderling
3. Waaruit blijkt dat veel eerste-eeuwse ouderlingen gehuwde mannen met een gezin waren?
3 Naar het schijnt bestond het merendeel van de christelijke ouderlingen in de eerste eeuw G.T. uit gehuwde mannen met kinderen. Toen Paulus de vereisten uiteenzette waaraan een man moet voldoen die „een opzienersambt tracht te verkrijgen”, zei hij dat zo’n christen iemand moest zijn „die op een voortreffelijke wijze de leiding over zijn eigen huisgezin heeft, die kinderen met alle ernst in onderworpenheid heeft”. — 1 Timotheüs 3:1, 4.
4. Wat werd van gehuwde ouderlingen met kinderen verlangd?
4 Zoals wij hebben gezien, was een opziener niet verplicht kinderen te hebben, of zelfs getrouwd te zijn. Maar als een christen getrouwd was, moest hij, om voor ouderling of dienaar in de bediening in aanmerking te komen, op juiste en liefdevolle wijze de leiding over zijn vrouw hebben en tonen dat hij in staat was zijn kinderen in juiste onderworpenheid te houden (1 Korinthiërs 11:3; 1 Timotheüs 3:12, 13). Een ernstige zwakheid in het besturen van zijn huisgezin zou een broeder voor speciale voorrechten in de gemeente diskwalificeren. Waarom? Paulus legt uit: „Immers, indien iemand zijn eigen huisgezin niet weet te leiden, hoe zal hij dan voor Gods gemeente zorg kunnen dragen?” (1 Timotheüs 3:5) Als degenen die zijn eigen vlees waren, niet de bereidheid bezaten om zich aan zijn opzicht te onderwerpen, hoe zouden anderen dan reageren?
’Hij moet gelovige kinderen hebben’
5, 6. (a) Van welk vereiste met betrekking tot kinderen maakte Paulus tegenover Titus gewag? (b) Wat wordt er verwacht van ouderlingen die kinderen hebben?
5 Toen Paulus Titus de opdracht gaf om opzieners in de Kretenzische gemeenten aan te stellen, zette hij de volgende vereisten uiteen: „Indien iemand vrij van beschuldiging is, de man van één vrouw, en gelovige kinderen heeft, die niet van losbandigheid te beschuldigen waren noch weerspannig waren. Want een opziener moet als Gods beheerder vrij van beschuldiging zijn.” Wat wordt eigenlijk bedoeld met het vereiste dat hij ’gelovige kinderen moet hebben’? — Titus 1:6, 7.
6 De uitdrukking „gelovige kinderen” heeft betrekking op jongeren die hun leven reeds aan Jehovah hebben opgedragen en gedoopt zijn, of op jongeren die vorderingen maken in de richting van opdracht en doop. De leden van een gemeente verwachten dat kinderen van ouderlingen in het algemeen welgemanierd en gehoorzaam zijn. Het dient duidelijk te zijn dat een ouderling zijn uiterste best doet om geloof in zijn kinderen op te bouwen. Koning Salomo schreef: „Leid een knaap op overeenkomstig de weg voor hem; ook als hij oud wordt, zal hij er niet van afwijken” (Spreuken 22:6). Maar als een jongere die zo’n opleiding heeft ontvangen, nu eens weigert Jehovah te dienen of zelfs een grove zonde begaat?
7. (a) Waarom is het duidelijk dat Spreuken 22:6 geen starre regel onder woorden brengt? (b) Waarom zal, als een kind van een ouderling het niet verkiest Jehovah te dienen, de ouderling niet automatisch zijn voorrechten verliezen?
7 Het is duidelijk dat in de hierboven geciteerde spreuk geen vaste regel wordt vermeld. Het beginsel van de vrije wil wordt er niet door tenietgedaan (Deuteronomium 30:15, 16, 19). Wanneer een zoon of een dochter de leeftijd bereikt waarop iemand zelf verantwoordelijk is, moet hij of zij een persoonlijke beslissing nemen met betrekking tot opdracht en doop. Als een ouderling duidelijk de noodzakelijke geestelijke hulp en leiding alsook het noodzakelijke strenge onderricht heeft gegeven, maar de jongere het niet verkiest Jehovah te dienen, wordt de vader niet automatisch ongeschikt om als opziener te dienen. Als een ouderling daarentegen verscheidene nog thuis wonende minderjarige kinderen heeft die, de een na de ander, geestelijk ziek worden en in moeilijkheden raken, kan hij misschien niet langer beschouwd worden als „iemand die op een voortreffelijke wijze de leiding over zijn eigen huisgezin heeft” (1 Timotheüs 3:4). Het punt waar het om gaat, is dat het duidelijk dient te zijn dat een opziener zijn best doet om ’gelovige kinderen te hebben, die niet van losbandigheid te beschuldigen zijn noch weerspannig zijn’.a
Met een „ongelovige vrouw” gehuwd
8. Hoe dient een ouderling ten aanzien van zijn ongelovige vrouw te handelen?
8 Aangaande christelijke mannen die met een ongelovige getrouwd zijn, schreef Paulus: „Indien een broeder een ongelovige vrouw heeft en zij het nochtans goedvindt bij hem te wonen, dan moet hij haar niet verlaten . . . Want . . . de ongelovige vrouw is geheiligd met betrekking tot de broeder; anders zouden uw kinderen werkelijk onrein zijn, maar nu zijn zij heilig. Want . . . hoe weet gij, man, of gij uw vrouw niet zult redden?” (1 Korinthiërs 7:12-14, 16) Het hier gebezigde woord „ongelovige” heeft geen betrekking op een vrouw die geen religieuze overtuiging is toegedaan, maar op een vrouw die zich niet aan Jehovah heeft opgedragen. Zij kon een jodin of een aanbidster van heidense goden geweest zijn. In deze tijd zou een ouderling gehuwd kunnen zijn met een vrouw die een andere religie beoefent, een agnostica is, of zelfs een atheïste. Indien zij bereid is bij hem te blijven, dient hij haar niet te verlaten louter omdat zij er een andere overtuiging op na houdt. Hij dient nog steeds „bij haar [te] wonen overeenkomstig kennis, door haar eer toe te kennen als aan een zwakker vat, het vrouwelijke,” in de hoop haar te redden. — 1 Petrus 3:7; Kolossenzen 3:19.
9. Hoe dient een ouderling te handelen in een land waar de wet zowel de echtgenoot als de echtgenote het recht geeft om hun kinderen in contact te brengen met hun respectieve geloofsovertuigingen, en hoe zal dit van invloed zijn op zijn voorrechten?
9 Als een opziener kinderen heeft, zal hij op juiste wijze zijn gezag als echtgenoot en vader uitoefenen door hen „in het strenge onderricht en de ernstige vermaning van Jehovah” groot te brengen (Efeziërs 6:4). In veel landen geeft de wet beide huwelijkspartners het recht om voor hun kinderen in religieus onderricht te voorzien. In dit geval kan de vrouw op haar recht staan de kinderen in contact te brengen met haar godsdienstige opvattingen en gebruiken, wat zou kunnen betekenen dat zij hen zelfs meeneemt naar haar kerk.b Natuurlijk dienen de kinderen hun door de bijbel geoefende geweten te volgen met betrekking tot het niet deelnemen aan vals-religieuze ceremoniën. Als gezinshoofd zal de vader gebruik maken van zijn eigen recht om met zijn kinderen te studeren en hen zo mogelijk meenemen naar vergaderingen in de Koninkrijkszaal. Wanneer zij de leeftijd bereiken dat zij hun eigen beslissingen mogen nemen, zullen zij zelf beslissen welke weg zij willen gaan (Jozua 24:15). Als zijn medeouderlingen en de leden van de gemeente kunnen zien dat hij alles doet wat hij binnen het raam der wet kan doen om zijn kinderen op juiste wijze in de weg der waarheid te onderrichten, zal hij niet als opziener gediskwalificeerd worden.
’Op een voortreffelijke wijze de leiding over zijn eigen huisgezin hebben’
10. Als een huisvader ouderling is, waar ligt dan zijn voornaamste taak?
10 Zelfs voor een ouderling die vader is en wiens vrouw een medechristen is, valt het niet mee zijn tijd en aandacht op juiste wijze te verdelen tussen zijn vrouw, zijn kinderen en zijn gemeentelijke verantwoordelijkheden. De Schrift laat heel duidelijk zien dat op een christelijke vader de verplichting rust om voor zijn vrouw en kinderen te zorgen. Paulus schreef: „Ja, indien iemand niet voor de zijnen zorgt, en in het bijzonder voor hen die leden van zijn huisgezin zijn, dan heeft hij het geloof verloochend en is erger dan een ongelovige” (1 Timotheüs 5:8). In diezelfde brief zei Paulus dat alleen gehuwde mannen die zich reeds goede echtgenoten en vaders hadden betoond, aanbevolen dienden te worden om als opzieners te dienen. — 1 Timotheüs 3:1-5.
11. (a) In welke opzichten dient een ouderling ’voor de zijnen te zorgen’? (b) Hoe kan een ouderling hierdoor geholpen worden zich van gemeentelijke verantwoordelijkheden te kwijten?
11 Een ouderling dient niet alleen in materieel opzicht, maar ook in geestelijk en emotioneel opzicht voor de zijnen te ’zorgen’. De wijze koning Salomo schreef: „Maak uw werk buitenshuis gereed, en maak het voor u klaar op het veld. Daarna moet gij ook uw huisgezin opbouwen” (Spreuken 24:27). Terwijl een opziener dus in de materiële en emotionele behoeften van zijn vrouw en kinderen zal voorzien alsook voor de nodige ontspanning zal zorgen, dient hij hen tevens geestelijk op te bouwen. Dit vergt tijd — tijd die hij niet aan gemeentelijke aangelegenheden zal kunnen besteden. Maar het is tijd die grote voordelen kan opleveren in termen van gezinsgeluk en geestelijke gezindheid. Op de lange duur zal de ouderling, als zijn gezin geestelijk sterk is, wellicht minder tijd aan het oplossen van gezinsproblemen hoeven te besteden. Hierdoor zal hij beter in staat zijn om voor gemeentelijke aangelegenheden zorg te dragen. Zijn voorbeeld als een goede echtgenoot en een goede vader zal de gemeente geestelijk tot voordeel strekken. — 1 Petrus 5:1-3.
12. In welke gezinsaangelegenheid dienen vaders die ouderling zijn een voortreffelijk voorbeeld te geven?
12 Op een voortreffelijke wijze de leiding over een huisgezin hebben, omvat het inruimen van tijd voor het leiden van een gezinsstudie. Het is vooral belangrijk dat ouderlingen in dit opzicht een goed voorbeeld geven, want sterke gezinnen dragen tot sterke gemeenten bij. De tijd van een opziener dient niet geregeld zo door het zich kwijten van andere dienstvoorrechten opgeslokt te worden dat hij geen tijd heeft om met zijn vrouw en kinderen te studeren. Mocht dit het geval zijn geweest, dan dient hij zijn schema opnieuw onder de loep te nemen. Misschien moet hij een nieuw schema opstellen of de tijd die hij aan andere zaken besteedt beperken door af en toe zelfs bepaalde voorrechten af te wijzen.
Evenwichtig opzicht
13, 14. Welke raad heeft „de getrouwe en beleidvolle slaaf” gegeven aan ouderlingen die huisvader zijn?
13 De raad om gezins- en gemeentelijke verantwoordelijkheden met elkaar in evenwicht te brengen, is niet nieuw. Reeds jarenlang heeft „de getrouwe en beleidvolle slaaf” ouderlingen raad hierover gegeven (Mattheüs 24:45). Zo’n 37 jaar geleden gaf De Wachttoren van 1 december 1959, bladzijde 715 en 716, het advies: „Komt het er in werkelijkheid niet op neer dat wij al deze vereisten in een juist evenwicht met onze tijd moeten brengen? Zorg ervoor dat bij dit evenwicht ook een juist gewicht aan de belangen van uw gezin wordt gegeven. Jehovah God verwacht stellig niet van een man dat hij al zijn tijd aan gemeentewerkzaamheden besteedt — zoals het helpen van zijn broeders en zusters en naasten om redding te verwerven — en toch niet voor de redding van zijn eigen gezin zorgt. Vrouw en kinderen vormen de voornaamste verantwoordelijkheid voor een gehuwde man.”
14 De Wachttoren van 1 november 1986, bladzijde 22, gaf de raad: „Als gezin aan de velddienst deelnemen, zal u nader tot elkaar brengen, maar toch vergen de unieke behoeften van kinderen een investering van uw privé-tijd en emotionele energie. Er is daarom evenwichtigheid nodig om te bepalen hoeveel tijd u kunt gebruiken voor . . . taken in de gemeente zonder te kort te schieten in de geestelijke, emotionele en materiële zorg voor ’de uwen’. [Een christen] moet ’eerst leren in [zijn] eigen huisgezin godvruchtige toewijding te beoefenen’ (1 Timotheüs 5:4, 8).”
15. Waarom heeft een ouderling die een vrouw en kinderen heeft, wijsheid en onderscheidingsvermogen nodig?
15 Een bijbelse spreuk luidt: „Door wijsheid zal een huisgezin worden opgebouwd, en door onderscheidingsvermogen zal het stevig bevestigd blijken te zijn” (Spreuken 24:3). Ja, wil een opziener zich van zijn theocratische taken kwijten en terzelfder tijd zijn huisgezin opbouwen, dan heeft hij zeer beslist wijsheid en onderscheidingsvermogen nodig. Volgens de Schrift heeft hij meer dan één terrein van opzicht. Zijn gezins- en zijn gemeentelijke verantwoordelijkheden zijn erbij betrokken. Hij heeft onderscheidingsvermogen nodig om het evenwicht hiertussen te bewaren (Filippenzen 1:9, 10). Hij heeft wijsheid nodig om zijn prioriteiten te stellen (Spreuken 2:10, 11). Hoezeer hij zich ook verantwoordelijk voelt om zorg te dragen voor zijn voorrechten in de gemeente, hij dient te beseffen dat zijn voornaamste door God geschonken verantwoordelijkheid als echtgenoot en vader, de zorg en redding van zijn gezin is.
Goede vaders en tevens goede ouderlingen
16. Welk voordeel heeft een ouderling als hij ook vader is?
16 Een ouderling die goedgemanierde kinderen heeft, kan werkelijk heel waardevol zijn. Als hij heeft geleerd goed voor zijn gezin te zorgen, is hij in staat andere gezinnen in de gemeente te helpen. Hij begrijpt hun problemen beter en kan raad geven waaruit zijn eigen ervaring spreekt. Gelukkig verrichten duizenden ouderlingen over de hele wereld een voortreffelijk werk als echtgenoten, vaders en opzieners.
17. (a) Wat dient een man die zowel vader als ouderling is, nooit te vergeten? (b) Hoe dienen andere gemeenteleden empathie te tonen?
17 Wil een huisvader ouderling zijn, dan moet hij een rijpe christen zijn die, terwijl hij voor zijn vrouw en kinderen zorgt, zijn aangelegenheden zo kan regelen dat hij in staat is tijd en aandacht aan anderen in de gemeente te schenken. Hij dient nooit te vergeten dat zijn herderlijke werk thuis begint. In het besef dat ouderlingen die een vrouw en kinderen hebben, de verantwoordelijkheid dragen om zich zowel van hun gezins- als hun gemeentelijke verplichtingen te kwijten, zullen leden van de gemeente proberen niet te veel beslag op hun tijd te leggen. Een ouderling bijvoorbeeld die kinderen heeft die de volgende morgen naar school moeten, is misschien niet altijd in staat om op avondvergaderingen nog wat na te blijven. Andere gemeenteleden dienen daar begrip voor te hebben en medegevoel aan de dag te leggen. — Filippenzen 4:5.
Wij dienen onze ouderlingen dierbaar te achten
18, 19. (a) Tot welk besef zijn wij door ons onderzoek van 1 Korinthiërs hoofdstuk 7 gekomen? (b) Hoe dienen wij zulke christelijke mannen te bezien?
18 Door onze beschouwing van hoofdstuk 7 van Paulus’ eerste brief aan de Korinthiërs hebben wij kunnen zien dat er veel ongehuwde mannen zijn die, in navolging van Paulus’ raad, hun vrijheid gebruiken om de Koninkrijksbelangen te dienen. Er zijn ook duizenden gehuwde broeders zonder kinderen die, terwijl zij gepaste aandacht aan hun vrouw schenken, als voortreffelijke opzieners in districten, kringen, gemeenten en op bijkantoren van het Wachttorengenootschap dienen, waarbij hun vrouwen op prijzenswaardige wijze met hen samenwerken. Ten slotte bevinden zich in de bijna 80.000 gemeenten van Jehovah’s volk veel vaders die niet alleen liefdevol voor hun vrouw en kinderen zorgen, maar er ook de tijd voor nemen om als zorgzame herders hun broeders en zusters te dienen. — Handelingen 20:28.
19 De apostel Paulus schreef: „De oudere mannen die op een voortreffelijke wijze de leiding hebben, moet dubbele eer waardig worden geacht, vooral degenen die hard werken wat spreken en onderwijzen betreft” (1 Timotheüs 5:17). Ja, ouderlingen die in hun huisgezin en in de gemeente op een voortreffelijke wijze de leiding hebben, verdienen onze liefde en ons respect. Wij dienen ’dat soort van mannen inderdaad dierbaar te blijven achten’. — Filippenzen 2:29.
[Voetnoten]
Bij wijze van herhaling
◻ Hoe weten wij dat veel ouderlingen in de eerste eeuw G.T. huisvaders waren?
◻ Wat wordt van gehuwde ouderlingen met kinderen verlangd, en waarom?
◻ Wat wordt bedoeld met „gelovige kinderen” hebben, maar als een kind van een ouderling nu eens niet verkiest Jehovah te dienen?
◻ In welke opzichten dient een ouderling ’voor de zijnen te zorgen’?
[Illustratie op blz. 23]
Sterke gezinnen dragen tot sterke gemeenten bij