Hoofdstuk zes
Een oud scheppingsverslag — Kunt u er vertrouwen in stellen?
„WIE weet werkelijk en wie kan zeggen, wanneer deze schepping werd geboren en waar zij vandaan kwam?” Die vraag vindt u in de hymne „De zang der schepping”. Deze meer dan 3000 jaar geleden in het Sanskriet geschreven hymne maakt deel uit van de Rigveda, een heilig boek van de hindoes. De dichter betwijfelde of zelfs de vele hindoegoden konden weten ’waar de schepping vandaan kwam’, want „de goden zijn later dan de schepping”. — Wij cursiveren.
Geschriften uit Babylon en Egypte bieden soortgelijke mythen over de geboorte van hun goden in een universum dat al bestond. Een belangrijk gegeven is echter dat die mythen niet konden zeggen waar het oorspronkelijke universum vandaan kwam. U zult evenwel bemerken dat één scheppingsverslag anders is. Dit speciale verslag, de bijbel, begint met de woorden: „In het begin schiep God de hemel en de aarde.” — Genesis 1:1.
Mozes tekende die eenvoudige, indrukwekkende woorden zo’n 3500 jaar geleden op. Ze richten de aandacht op een Schepper, God, die superieur is aan het stoffelijke universum omdat hij het heeft gemaakt en dus al bestond voordat het er was. Hetzelfde boek leert dat ’God een Geest is’, hetgeen betekent dat hij bestaat in een vorm die wij met onze ogen niet kunnen zien (Johannes 4:24). Zo’n bestaan kan men zich in deze tijd misschien gemakkelijker indenken, aangezien geleerden krachtige neutronensterren en zwarte gaten in de ruimte hebben beschreven — onzichtbare objecten die waarneembaar zijn door de effecten die ze teweegbrengen.
Veelzeggend is dat de bijbel bericht: „Er zijn hemelse lichamen en aardse lichamen, maar de heerlijkheid van de hemelse lichamen is één soort en die van de aardse lichamen is een andere soort” (1 Korinthiërs 15:40, 44). Dit heeft geen betrekking op de onzichtbare kosmische materie die astronomen bestuderen. De genoemde „hemelse lichamen” zijn intelligente schepselen die een geestelijk lichaam hebben. ’Wie buiten de Schepper’, zo vraagt u zich misschien af, ’heeft een geestelijk lichaam?’
Onzichtbare hemelse schepselen
Volgens het bijbelse verslag was het zichtbare rijk niet het eerste dat geschapen werd. Dit oude scheppingsverhaal bericht dat de eerste scheppingsdaad bestond in het tot bestaan brengen van een andere geestelijke persoon, de eerstgeboren Zoon. Hij was „de eerstgeborene van heel de schepping”, of „het begin van de schepping door God” (Kolossenzen 1:15; Openbaring 3:14). Deze eerste geschapen persoon was uniek.
Hij was de enige rechtstreeks door God voortgebrachte schepping, en hij werd met grote wijsheid begiftigd. Een latere schrijver, een koning die beroemd was om zijn wijsheid, beschreef deze Zoon zelfs als „een meesterwerker”, die bij alle daaropvolgende scheppingswerken werd gebruikt (Spreuken 8:22, 30; zie ook Hebreeën 1:1, 2). Over hem schreef de eerste-eeuwse leraar genaamd Paulus: „Door bemiddeling van hem werden alle andere dingen in de hemelen en op de aarde geschapen, de zichtbare en de onzichtbare.” — Kolossenzen 1:16; vergelijk Johannes 1:1-3.
Wat zijn de onzichtbare dingen in de hemelen die de Schepper door bemiddeling van deze Zoon tot bestaan heeft gebracht? Hoewel astronomen melding maken van miljarden sterren en onzichtbare zwarte gaten, spreekt de bijbel hier over honderden miljoenen geestelijke schepselen — die een geestelijk lichaam hebben. ’Waarom’, zullen sommigen vragen, ’werden zulke onzichtbare, intelligente wezens geschapen?’
Evenals een studie van het heelal enkele vragen over de Oorzaak ervan kan beantwoorden, kan een studie van de bijbel ons belangrijke inlichtingen over de Auteur ervan verschaffen. De bijbel vertelt ons bijvoorbeeld dat hij „de gelukkige God” is, wiens bedoelingen en daden liefde weerspiegelen (1 Timotheüs 1:11; 1 Johannes 4:8). Wij kunnen dus logischerwijs concluderen dat God verkoos omgang te hebben met andere intelligente geestelijke schepselen die ook van het leven konden genieten. Elk van hen zou voldoening gevend werk hebben dat ook voor hemzelf nuttig was en tot het voornemen van de Schepper zou bijdragen.
Niets wijst erop dat deze geestelijke schepselen God als robots moesten gehoorzamen. In plaats daarvan begiftigde hij hen met intelligentie en een vrije wil. Bijbelse verslagen geven te kennen dat God tot vrijheid van denken en vrijheid van handelen aanmoedigt — vol vertrouwen dat deze vrijheden geen permanente bedreiging voor de vrede en harmonie in het universum vormen. Paulus, die de persoonlijke naam voor de Schepper gebruikte, zoals die in de Hebreeuwse bijbel wordt aangetroffen, schreef: „Jehovah nu is de Geest, en waar de geest van Jehovah is, daar is vrijheid.” — 2 Korinthiërs 3:17.
Zichtbare dingen in de hemelen
Wat zijn de zichtbare dingen die God door bemiddeling van zijn eerstgeboren Zoon heeft geschapen? Daartoe behoren onze zon en alle andere miljarden sterren en objecten waaruit het heelal bestaat. Geeft de bijbel ons enig idee hoe God dit alles uit niets heeft voortgebracht? Laten wij eens zien wat hierover te zeggen valt door de bijbel in het licht van de moderne wetenschap te beschouwen.
In de achttiende eeuw bestudeerde de natuuronderzoeker Antoine Laurent Lavoisier het gewicht van materie. Hij merkte dat na een chemische reactie het gewicht van het produkt gelijk was aan het gecombineerde gewicht van de oorspronkelijke ingrediënten. Als papier bijvoorbeeld in zuurstof wordt verbrand, wegen de resulterende as en gassen evenveel als het oorspronkelijke papier en de zuurstof. Lavoisier stelde een wet voor — ’behoud van massa, of materie’. In 1910 lichtte The Encyclopædia Britannica toe: „Materie kan noch geschapen noch vernietigd worden.” Dat leek redelijk, althans destijds.
Maar de explosie in 1945 van een atoombom boven de Japanse stad Hiroshima bracht een fout in Lavoisiers wet in de openbaarheid. Tijdens zo’n explosie van een kritische massa uranium vormen zich verschillende soorten materie, maar hun gecombineerde massa is minder dan die van het oorspronkelijke uranium. Waarom het verlies? Omdat iets van de massa van het uranium wordt omgezet in een ontzagwekkende flits van energie.
Nog een probleem in verband met Lavoisiers wet inzake het behoud van materie rees in 1952 met de ontploffing van een thermonucleair wapen (de waterstofbom). Bij die explosie verbonden waterstofatomen zich tot helium. De massa van het resulterende helium was echter minder dan die van de oorspronkelijke waterstof. Een deel van de massa van de waterstof werd omgezet in explosieve energie, een explosie die veel verwoestender was dan de boven Hiroshima afgeworpen bom.
Zoals deze explosies hebben bewezen, vertegenwoordigt een kleine hoeveelheid materie een enorme hoeveelheid energie. Deze samenhang tussen materie en energie verklaart de kracht van de zon, die ons gezond en in leven houdt. Wat is de samenhang? Welnu, zo’n veertig jaar voordien, in 1905, had Einstein een relatie tussen materie en energie voorspeld. Velen kennen zijn vergelijking E=mc2.a Toen Einstein die relatie eenmaal had geformuleerd, konden andere geleerden verklaren hoe de zon miljarden jaren is blijven schijnen. In de zon treden voortdurend thermonucleaire reacties op. Op deze manier wordt er door de zon elke seconde ongeveer 564 miljoen ton waterstof in 560 miljoen ton helium omgezet. Dit betekent dat er zo’n 4 miljoen ton materie in zonneënergie wordt getransformeerd, waarvan een fractie de aarde bereikt en het leven in stand houdt.
Veelzeggend is dat het omgekeerde proces ook mogelijk is. „Energie verandert in materie wanneer subatomaire deeltjes met hoge snelheden op elkaar botsen en nieuwe, zwaardere deeltjes produceren”, zegt The World Book Encyclopedia. Geleerden brengen dit op beperkte schaal tot stand met behulp van reusachtige machines die deeltjesversnellers worden genoemd, waarin subatomaire deeltjes met fantastische snelheden op elkaar botsen en materie produceren. „Wij herhalen een van de wonderen van het universum — de transformatie van energie in materie”, verklaart de Nobelprijswinnaar en fysicus dr. Carlo Rubbia.
’Goed,’ zal iemand misschien zeggen, ’maar wat heeft dit te maken met het scheppingsverslag dat ik in de bijbel kan lezen?’ Nu, de bijbel is geen natuurwetenschappelijk leerboek als zodanig, maar toch is gebleken dat hij up to date en in overeenstemming met wetenschappelijke feiten is. Van begin tot eind wijst de bijbel op Degene die alle materie in het universum heeft geschapen, de Geleerde bij uitstek (Nehemia 9:6; Handelingen 4:24; Openbaring 4:11). En hij laat duidelijk de relatie tussen energie en materie zien.
De bijbel nodigt lezers er bijvoorbeeld toe uit het volgende te doen: „Heft uw ogen naar omhoog en ziet. Wie heeft deze dingen geschapen? Het is Degene die het heerleger daarvan zelfs naar het getal uitleidt, ze alle zelfs bij name roept. Vanwege de overvloed van dynamische energie, en omdat hij sterk is in kracht, ontbreekt er niet één aan” (Jesaja 40:26). Ja, de bijbel zegt dat een bron van enorme dynamische energie — de Schepper — het stoffelijke universum tot bestaan heeft gebracht. Dit is volledig in overeenstemming met de moderne technologie. Alleen al om die reden verdient het bijbelse scheppingsverslag ons diepe respect.
Na in de hemelen zowel onzichtbare als zichtbare dingen te hebben geschapen, concentreerden de Schepper en zijn eerstgeboren Zoon zich op de aarde. Waar is die vandaan gekomen? De verscheidenheid van chemische elementen waaruit onze planeet bestaat, zou rechtstreeks geproduceerd kunnen zijn doordat God onbeperkte dynamische energie in materie transformeerde, wat volgens hedendaagse natuurkundigen mogelijk is. Of, zoals veel geleerden geloven, de aarde zou gevormd kunnen zijn uit materie die door de explosie van een supernova uitgestoten is. Maar wie kan zeggen of er geen sprake geweest zou kunnen zijn van een combinatie van methoden, de zojuist genoemde en andere die geleerden nog niet hebben ontdekt? Wat het mechanisme ook mag zijn geweest, de Schepper is de dynamische Bron van de elementen waaruit onze aarde bestaat, met inbegrip van alle mineralen die essentieel zijn om ons in leven te houden.
U kunt begrijpen dat er bij het grondvesten van de aarde veel meer betrokken geweest moet zijn dan het in de juiste proporties verschaffen van alle materialen. De grootte van de aarde, de aardrotatie en haar afstand tot de zon, alsook de helling van de aardas en de bijna cirkelvormige baan die de aarde om de zon beschrijft, moesten ook precies juist zijn — exact zoals ze zijn. Het is duidelijk dat de Schepper natuurlijke cyclussen op gang heeft gebracht die onze planeet geschikt maken om een overvloed van leven te onderhouden. Wij hebben alle reden om over dit alles verbaasd te zijn. Maar stelt u zich de reactie van de hemelse geestenzonen eens voor toen zij het voortbrengen van de aarde en het leven daarop gadesloegen! Eén bijbelboek zegt dat zij „te zamen een vreugdegeroep aanhieven” en „voorts juichend hun instemming betuigden”. — Job 38:4, 7.
Genesis hoofdstuk 1 begrijpen
In het eerste hoofdstuk van de bijbel worden gedeeltelijke details gegeven van enkele belangrijke stappen die God ondernam om de aarde tot een gerieflijke woonplaats voor de mens te maken. Het hoofdstuk geeft niet elk detail; bij het lezen ervan moeten wij ons niet van de wijs laten brengen als daarin bijzonderheden worden weggelaten die lezers uit de oudheid toch niet hadden kunnen begrijpen. Zo sprak Mozes bij het schrijven van dat hoofdstuk bijvoorbeeld niet over de functie van microscopische algen of bacteriën. Zulke levensvormen kwamen pas na de uitvinding van de microscoop, in de zestiende eeuw, onder het oog van de mens. Ook maakte Mozes niet specifiek melding van dinosauriërs; hun bestaan werd in de negentiende eeuw opgemaakt uit fossielen. In plaats daarvan werd Mozes geïnspireerd om woorden te gebruiken die door mensen uit zijn tijd begrepen konden worden — maar woorden die nauwkeurig waren in alles wat ze over de schepping van de aarde vertelden.
Wanneer u Genesis hoofdstuk 1 vanaf vers 3 leest, zult u zien dat het verdeeld is in zes scheppings-„dagen”. Sommigen beweren dat dit letterlijke dagen van 24 uur waren, wat betekent dat het gehele universum en het leven op aarde in minder dan een week werden geschapen! U kunt echter gemakkelijk ontdekken dat de bijbel dit niet leert. Het boek Genesis werd in het Hebreeuws geschreven. In die taal heeft „dag” betrekking op een tijdsperiode. Het kan hetzij een lange tijdsperiode of een letterlijke dag van 24 uur zijn. Zelfs in Genesis wordt over alle zes de „dagen” gezamenlijk gesproken als één lange periode — ’de dag waarop Jehovah aarde en hemel maakte’ (Genesis 2:4; vergelijk 2 Petrus 3:8). In feite onthult de bijbel dat de scheppings-„dagen” of -tijdperken duizenden jaren omvatten.
Men kan dit zien uit wat de bijbel zegt over de zevende „dag”. Het verslag over elk van de eerste zes „dagen” eindigt met te zeggen ’en het werd avond en morgen, een eerste dag’, enzovoort. Maar u zult dat commentaar niet aantreffen na het verslag over de zevende „dag”. En in de eerste eeuw G.T., zo’n 4000 jaar later in de geschiedenis, sprak de bijbel over de zevende rust-„dag” als over een nog steeds voortdurende dag (Hebreeën 4:4-6). De zevende „dag” was dus een periode die zich over duizenden jaren uitstrekte, en wij kunnen logischerwijs concluderen dat dit met de eerste zes „dagen” ook het geval was.
De eerste en de vierde „dag”
Het schijnt dat de aarde zich in haar baan om de zon bevond en een met water bedekte aardbol was voordat de zes „dagen” of periodes van speciale scheppingswerken begonnen. „Er lag duisternis op het oppervlak van de waterdiepte” (Genesis 1:2). Op dat vroege punt moet iets — misschien een mengsel van waterdamp, andere gassen en vulkanisch stof — het zonlicht verhinderd hebben het aardoppervlak te bereiken. De bijbel beschrijft de eerste scheppingsperiode als volgt: „Daarna zei God: ’Er zij licht’; en geleidelijk kwam er licht tot bestaan”, of bereikte het aardoppervlak. — Genesis 1:3, vertaling van J. W. Watts.
De uitdrukking „geleidelijk kwam” geeft nauwkeurig een vorm van het desbetreffende Hebreeuwse werkwoord weer en duidt op een progressieve actie die tijd nodig heeft om tot voltooiing te komen. Iedereen die de Hebreeuwse taal leest, kan deze vorm zo’n veertigmaal in Genesis hoofdstuk 1 aantreffen, en het is een sleutel om het hoofdstuk te begrijpen. Datgene waaraan God op de figuurlijke avond van een scheppingsperiode of -tijdperk was begonnen, werd na de morgen van die „dag” geleidelijk duidelijk, of zichtbaar.b Ook hoefde datgene waaraan in één periode werd begonnen, niet volledig voltooid te zijn wanneer de volgende periode begon. Ter illustratie: Op de eerste „dag” begon er geleidelijk licht te verschijnen, maar toch konden de zon, de maan en de sterren pas in de vierde scheppingsperiode onderscheiden worden. — Genesis 1:14-19.
De tweede en de derde „dag”
Voordat de Schepper op de derde scheppings-„dag” het droge land te voorschijn liet komen, hief hij wat van de wateren op. Als gevolg daarvan werd de aarde in een deken van waterdamp gehuld.c Het oude verslag beschrijft niet — en dat is ook niet nodig — welke mechanismen er werden gebruikt. In plaats daarvan concentreert de bijbel zich op het uitspansel tussen de wateren erboven en de wateren op het aardoppervlak en noemt dat uitspansel de hemel. Ook nu nog gebruiken mensen deze term voor de atmosfeer waarin vogels en vliegtuigen vliegen. Te zijner tijd vulde God deze atmosferische hemel met een mengsel van gassen die onontbeerlijk zijn voor het leven.
Gedurende de scheppings-„dagen” zakte het oppervlaktewater echter, zodat er land verscheen. Het schijnt dat God, misschien met gebruikmaking van geologische krachten die nog steeds de schollen of platen van de aarde verschuiven, oceanische ruggen heeft opgestuwd om continenten te vormen. Hierdoor zou er droog land boven het wateroppervlak zijn verschenen en zouden er diepe oceaandalen zijn ontstaan, die nu door oceanografen in kaart zijn gebracht en ijverig worden bestudeerd. (Vergelijk Psalm 104:8, 9.) Nadat de droge grond was gevormd, vond er een andere schitterende ontwikkeling plaats. Wij lezen: „Verder zei God: ’De aarde late gras uitspruiten, zaaddragende plantengroei, vruchtbomen die vrucht opleveren naar hun soort, waarvan het zaad erin is, op de aarde.’ En het werd zo.” — Genesis 1:11.
Zoals in het voorgaande hoofdstuk („Wat laat zich uit de scheppingswerken aflezen?”) is besproken, is de fotosynthese essentieel voor planten. Een groene plantecel heeft een aantal kleinere delen, chloroplasten genoemd, die energie uit zonlicht halen. „Deze microscopische fabrieken”, zo verklaart het boek Planet Earth, „vervaardigen suikers en zetmeel . . . Geen mens heeft ooit een fabriek ontworpen die efficiënter is of waarvan de produkten meer in trek zijn dan een chloroplast.”
Inderdaad zou het latere dierlijke leven voor zijn instandhouding afhankelijk zijn van chloroplasten. Ook zou de aardatmosfeer zonder groene vegetatie overmatig rijk aan kooldioxide zijn, en wij zouden sterven van de hitte en wegens gebrek aan zuurstof. Sommige deskundigen geven verbazingwekkende verklaringen voor de ontwikkeling van leven dat afhankelijk is van de fotosynthese. Zij zeggen bijvoorbeeld dat toen eencellige organismen in het water zonder voedsel kwamen te zitten, „enkele baanbrekende cellen ten slotte een oplossing bedachten. Ze vonden de fotosynthese uit.” Maar zou het werkelijk zo gegaan kunnen zijn? De fotosynthese is zo complex dat geleerden nog steeds proberen de geheimen ervan te ontsluieren. Denkt u dat zelfreproducerend fotosynthetisch leven onverklaarbaar en spontaan is ontstaan? Of vindt u het redelijker te geloven dat het als gevolg van intelligente, doelbewuste schepping bestaat, zoals Genesis bericht?
Het verschijnen van nieuwe variëteiten van planteleven is misschien niet geëindigd op de derde scheppings-„dag”. Het zou zich zelfs kunnen hebben voortgezet tot in de zesde „dag”, toen de Schepper ’een tuin in Eden plantte’ en „uit de aardbodem allerlei geboomte [liet] ontspruiten, begeerlijk voor het gezicht en goed tot voedsel” (Genesis 2:8, 9). En zoals reeds gezegd, moet de aardatmosfeer op de vierde „dag” opgeklaard zijn, zodat meer licht van de zon en andere hemellichamen de planeet Aarde bereikte.
De vijfde en de zesde „dag”
Tijdens de vijfde scheppings-„dag” ging de Schepper ertoe over de oceanen en de atmosferische hemel te vullen met een nieuwe levensvorm — „levende zielen” — onderscheiden van de plantengroei. Het is interessant dat biologen onder andere spreken over het plantenrijk en het dierenrijk, en zij verdelen deze in onderklassen. Het met „ziel” vertaalde Hebreeuwse woord betekent „ademer”. De bijbel zegt ook dat „levende zielen” bloed hebben. Wij kunnen derhalve concluderen dat er in de vijfde scheppingsperiode schepselen met zowel een ademhalings- als een bloedvatenstelsel — de ademende bewoners van de zeeën en de hemel — begonnen te verschijnen. — Genesis 1:20; 9:3, 4.
Op de zesde „dag” schonk God meer aandacht aan het land. Hij schiep „huisdieren” en „wild gedierte”, wat betekenisvolle aanduidingen waren toen Mozes het verslag optekende (Genesis 1:24). In deze zesde scheppingsperiode werden er dus landzoogdieren gevormd. Hoe stond het echter met mensen?
Het oude verslag vertelt ons dat de Schepper uiteindelijk verkoos een werkelijk unieke levensvorm op aarde voort te brengen. Hij zei tot zijn hemelse Zoon: „Laten wij de mens maken naar ons beeld, overeenkomstig onze gelijkenis, en laten zij de vissen der zee en de vliegende schepselen van de hemel en de huisdieren en de gehele aarde en al het zich bewegende gedierte dat zich op de aarde beweegt, in onderworpenheid hebben” (Genesis 1:26). De mens zou daarom het geestelijke beeld van zijn Maker weerspiegelen en Zijn hoedanigheden tentoonspreiden. En de mens zou in staat zijn enorme hoeveelheden kennis in zich op te nemen. Bijgevolg konden mensen handelen met een intelligentie die superieur was aan die van enig dier. Ook werd de mens, in tegenstelling tot de dieren, gemaakt met een vermogen om volgens zijn eigen vrije wil te handelen en niet hoofdzakelijk door instinct bestuurd te worden.
De laatste jaren hebben geleerden uitvoerig onderzoek verricht op het gebied van de menselijke genen. Door menselijke genetische patronen over de hele wereld te vergelijken, vonden zij duidelijke aanwijzingen dat alle mensen een gemeenschappelijke voorouder hebben, een bron van het DNA van alle mensen die ooit hebben geleefd, met inbegrip van ons. In 1988 presenteerde het blad Newsweek die bevindingen in een rapport getiteld „De speurtocht naar Adam en Eva”. Die studies waren gebaseerd op een type mitochondrieel DNA, genetisch materiaal dat alleen door de vrouw wordt doorgegeven. In 1995 uitgebrachte rapporten over onderzoek naar mannelijk DNA wijzen op dezelfde conclusie — dat „er een voorouderlijke ’Adam’ is geweest, wiens genetisch materiaal op het [Y-]chromosoom bij elke thans op aarde levende man wordt aangetroffen”, zoals het blad Time het beschrijft. Of die bevindingen nu in elk detail nauwkeurig zijn of niet, ze illustreren dat de geschiedenis die wij in Genesis aantreffen, zeer geloofwaardig is en haar oorsprong vindt bij Degene die er destijds bij aanwezig was.
Wat een climax was het toen God enkele van de elementen van de aarde samenvoegde om zijn eerste menselijke zoon te vormen, die hij Adam noemde! (Lukas 3:38) Het historische verslag vertelt ons dat de Schepper van de aardbol en het leven erop de mens die hij had gemaakt, in een soort tuin plaatste „om die te bebouwen en er zorg voor te dragen” (Genesis 2:15). Het is mogelijk dat de Schepper toentertijd nog steeds nieuwe diersoorten voortbracht. De bijbel zegt: „God [vormde] uit de aardbodem al het wild gedierte van het veld en elk vliegend schepsel van de hemel, en vervolgens bracht hij ze tot de mens om te zien hoe hij elk daarvan zou noemen; en zoals de mens die dan noemde, elke levende ziel, dat was zijn naam” (Genesis 2:19). De bijbel suggereert in geen enkel opzicht dat de eerste mens, Adam, louter een mythische figuur was. Integendeel, hij was een werkelijke persoon — een denkend, voelend mens — die er vreugde uit kon putten in dat paradijstehuis te werken. Elke dag leerde hij meer over datgene wat zijn Schepper had gemaakt en over diens hoedanigheden en persoonlijkheid.
Vervolgens, na een niet nader gespecificeerde periode, schiep God de eerste vrouw, die Adams echtgenote zou worden. Bovendien voegde God een groter doel aan hun leven toe door hun de volgende betekenisvolle toewijzing te geven: „Weest vruchtbaar en wordt tot velen en vult de aarde en onderwerpt haar, en hebt de vissen der zee en de vliegende schepselen van de hemel en elk levend schepsel dat zich op de aarde beweegt, in onderworpenheid” (Genesis 1:27, 28). Niets kan dit bekendgemaakte voornemen van de Schepper veranderen, namelijk dat de gehele aarde in een paradijs getransformeerd moet worden, gevuld met gelukkige mensen die in vrede met elkaar en met de dieren leven.
Het stoffelijke universum, met inbegrip van onze planeet en het leven daarop, getuigt duidelijk van Gods wijsheid. Dus kon hij klaarblijkelijk de mogelijkheid voorzien dat mettertijd sommige mensen zouden verkiezen onafhankelijk of opstandig te handelen, in weerwil van het feit dat hij de Schepper en Levengever was. Zo’n opstand zou het grootse werk om een wereldomvattend paradijs te scheppen, kunnen verstoren. Het verslag zegt dat God Adam en Eva aan een simpele toets onderwierp die hen zou herinneren aan de noodzaak gehoorzaam te zijn. Ongehoorzaamheid, zo zei God, zou tot gevolg hebben dat zij het leven dat hij hun had gegeven, zouden verliezen. Ja, omdat de Schepper om hen gaf, maakte hij onze eerste voorouders attent op een dwaalweg die het geluk van het hele mensengeslacht zou aantasten. — Genesis 2:16, 17.
Tegen het einde van de zesde „dag” had de Schepper alles gedaan wat nodig was om zijn voornemen te vervullen. Hij kon alles wat hij had gemaakt, terecht „zeer goed” noemen (Genesis 1:31). Op dit punt introduceert de bijbel nog een belangrijke tijdsperiode door te zeggen dat God „ertoe over[ging] op de zevende dag te rusten van al zijn werk dat hij gemaakt had” (Genesis 2:2). Waarom wordt er gezegd dat de Schepper rustte, aangezien hij ’noch moe noch mat wordt’? (Jesaja 40:28) Hierdoor wordt te kennen gegeven dat hij ermee ophield stoffelijke scheppingswerken te verrichten; bovendien rust hij in de wetenschap dat niets, zelfs geen opstand in de hemel of op aarde, de vervulling van zijn grootse voornemen kan verijdelen. God sprak vol vertrouwen een zegen over de zevende scheppings-„dag” uit. Daarom kunnen Gods loyale met verstand begiftigde schepselen — mensen en onzichtbare geestelijke schepselen — ervan overtuigd zijn dat er aan het einde van de zevende „dag” overal in het universum vrede en geluk zal heersen.
Kunt u vertrouwen stellen in het Genesisverslag?
Maar kunt u werkelijk geloof stellen in dit scheppingsverslag en de vooruitzichten die het biedt? Zoals wij hebben opgemerkt, neigt recent genetisch onderzoek naar de conclusie die lang geleden in de bijbel is vermeld. Ook hebben sommige geleerden de volgorde der gebeurtenissen waargenomen die in Genesis wordt gepresenteerd. De bekende geoloog Wallace Pratt zei bijvoorbeeld: „Indien ik als geoloog in het kort onze huidige ideeën over de oorsprong van de aarde en de ontwikkeling van het leven erop zou moeten uitleggen aan eenvoudige plattelandsmensen, zoals de stammen tot wie het Boek Genesis gericht was, zou ik niets beters kunnen doen dan vrij nauwkeurig veel van de taal van het eerste hoofdstuk van Genesis te volgen.” Hij merkte tevens op dat de in Genesis beschreven volgorde voor het ontstaan van de oceanen en het verrijzen van land, alsook voor het verschijnen van zeedieren, vogels en zoogdieren, in wezen de volgorde is van de voornaamste geologische tijdperken.
Bedenk dit eens: Hoe kon Mozes — duizenden jaren geleden — die juiste volgorde weten als zijn bron van informatie niet van de Schepper en Ontwerper zelf afkomstig was?
„Door het geloof”, zegt de bijbel, „erkennen wij dat het heelal tot stand is gekomen door Gods woord, en wel zo dat het zichtbare ontstaan is uit het onzichtbare” (Hebreeën 11:3, Willibrordvertaling). Velen zijn niet geneigd dat feit te aanvaarden en geloven liever in het toeval of in het een of andere blinde proces dat ons heelal en het leven zou hebben voortgebracht.d Maar zoals wij hebben gezien, zijn er talrijke en uiteenlopende redenen om te geloven dat het heelal en het aardse leven — met inbegrip van ons leven — zijn oorsprong heeft bij een intelligente Eerste Oorzaak, een Schepper, God.
De bijbel erkent openhartig dat ’niet alle mensen geloof bezitten’ (2 Thessalonicenzen 3:2). Geloof is echter geen lichtgelovigheid. Geloof is gebaseerd op werkelijkheid. In het volgende hoofdstuk zullen wij nog meer deugdelijke en overtuigende redenen beschouwen waarom het mogelijk is vertrouwen te stellen in de bijbel en in de Grootse Schepper, die zich om ons persoonlijk bekommert.
[Voetnoten]
a Energie is massa maal lichtsnelheid in het kwadraat.
b De Hebreeën rekenden hun dag vanaf de avond tot de volgende zonsondergang.
c De Schepper zou natuurlijke processen gebruikt kunnen hebben om deze wateren op te heffen en ze in de lucht te houden. Deze wateren kwamen in de dagen van Noach naar beneden (Genesis 1:6-8; 2 Petrus 2:5; 3:5, 6). Deze historische gebeurtenis heeft een onuitwisbare indruk gemaakt op de menselijke overlevenden en hun nakomelingen, zoals antropologen bevestigen. Wij vinden deze gebeurtenis weerspiegeld in vloedverhalen die door volken wereldwijd zijn bewaard.
d Zie voor een verdere studie van de geschiedenis van levensvormen op aarde Leven — Hoe is het ontstaan? Door evolutie of door schepping?, uitgegeven door de Watchtower Bible and Tract Society of New York, Inc.
[Illustratie op blz. 86]
Stofschijven, zoals deze in het sterrenstelsel NGC 4261, vormen het bewijs van krachtige zwarte gaten, die niet kunnen worden gezien. De bijbel bericht over het bestaan, in een ander rijk, van schepselen die machtig zijn maar niet kunnen worden gezien
[Illustratie op blz. 89]
Experimenten staafden de wetenschappelijke theorie dat massa omgezet kan worden in energie en energie in massa
[Illustratie op blz. 94]
Scheppingswerken op de eerste tot en met de derde „dag” maakten plantengroei mogelijk in ontzagwekkende variatie
[Illustraties op blz. 99]
De bijbel beschrijft in simpele bewoordingen nauwkeurig de volgorde waarin levensvormen op aarde verschenen
[Illustratie op blz. 101]
„Als geoloog . . . zou ik niets beters kunnen doen dan vrij nauwkeurig veel van de taal van het eerste hoofdstuk van Genesis te volgen.” — Wallace Pratt