ARETAS
(Are̱tas) [Deugdzaam; Uitnemend].
De naam van verschillende Arabische koningen, van wie de laatste in Damaskus regeerde toen de plaatselijke stadhouder zich bij een komplot van de joden aansloot om Paulus om het leven te brengen. De apostel Paulus ontkwam doordat hij in een tenen mand uit een venster in de stadsmuur werd neergelaten. — Han 9:23-25; 2Kor 11:32, 33.
Aretas had zijn dochter ten huwelijk gegeven aan Herodes Antipas (zie HERODES nr. 2), die zich echter van haar liet scheiden om Herodias te trouwen — de overspelige verhouding die door Johannes de Doper werd veroordeeld (Mt 14:3, 4). Door grensgeschillen nog meer geprikkeld, ging Aretas tot de aanval over en bracht Antipas een volledige nederlaag toe. Daarop gaf keizer Tiberius aan Vitellius, de stadhouder van Syrië, het bevel Aretas levend of dood in handen te krijgen. Vitellius, die zelf geen vriend van Antipas was, mobiliseerde zijn troepen, maar in 37 G.T. stierf Tiberius, en de veldtocht tegen Aretas werd afgelast. Tiberius’ opvolger Caligula bracht een volledige keer in diens buitenlandse politiek, verving Antipas door Herodes Agrippa I en stond Aretas toe over Damaskus te blijven heersen. Een munt uit Damaskus met een inscriptie van Aretas stamt uit deze tijd.