TRIOMFTOCHT
Een plechtige optocht ter viering van een overwinning op een vijand. Het Griekse woord thri·am·beuʹo, dat „in een triomftocht meevoeren” betekent, komt slechts tweemaal in de Schrift voor, beide keren in een iets andere illustratieve context. — 2Kor 2:14; Kol 2:15.
Triomftochten onder de natiën. Egypte, Assyrië en andere natiën gedachten hun militaire overwinningen met triomftochten. In de dagen van de Romeinse republiek was een van de hoogste vormen van eerbetoon die de senaat een zegevierende veldheer kon verlenen, hem zijn overwinning te laten vieren met een plechtige en kostbare triomftocht, waarin alle denkbare pracht en praal tentoon werd gespreid.
De Romeinse processie bewoog zich langzaam over de Via Triumphalis en vervolgens de kronkelende weg omhoog naar de tempel van Jupiter op de Capitolijnse heuvel. Voorop liepen musici die overwinningsliederen speelden en zongen, gevolgd door jonge mannen die de offerdieren geleidden. Vervolgens kwamen open wagens beladen met buit, en enorme praalwagens met afbeeldingen van strijdtonelen of van de verwoesting van steden en tempels, soms bekroond met een beeltenis van de verslagen bevelhebber. De koningen, vorsten en veldheren die in de oorlog gevangen waren genomen, met hun kinderen en bedienden, werden, vaak ontkleed, in ketenen meegevoerd, tot hun vernedering en schande.
Daarna kwam de strijdwagen van de veldheer, versierd met ivoor en goud, met lauwerkransen omhangen en getrokken door vier witte paarden of soms door olifanten, leeuwen, tijgers of herten. De kinderen van de overwinnaar zaten aan zijn voeten of reden in een aparte wagen achter hem. Romeinse consuls en magistraten volgden te voet, vervolgens de luitenanten en militaire tribunen met het overwinnende leger — allen getooid met lauwerkransen en beladen met geschenken, lofliederen zingend voor hun leider. In de voorhoede liepen de priesters en hun dienaren, die het belangrijkste offerdier, een witte os, meevoerden.
Terwijl de processie door de stad trok, wierp de bevolking bloemen voor de strijdwagen van de overwinnaar, en de op tempelaltaren gebrande wierook vervulde de route met een welriekende geur. Deze zoete geur betekende eer, promotie, rijkdom en een zekerder leven voor de zegevierende soldaten, maar betekende de dood voor de gevangenen die geen gratie hadden ontvangen en aan het einde van de tocht ter dood gebracht zouden worden. Dit feit werpt licht op Paulus’ geestelijke toepassing van de illustratie in 2 Korinthiërs 2:14-16.
Ter ere van sommige veldheren werden triomfbogen gebouwd. De Titusboog in Rome herinnert nog steeds aan de val van Jeruzalem in 70 G.T. (AFB.: Deel 2, blz. 536). In gezelschap van zijn vader, keizer Vespasianus, vierde Titus zijn overwinning op Jeruzalem met een triomftocht. Sommige bogen fungeerden als stadspoorten, maar voor het merendeel dienden ze uitsluitend als monument. Het ontwerp van de bogen stelde mogelijk het juk van onderwerping voor waar gevangenen onderdoor moesten gaan.
Christenen nemen aan een triomftocht deel. Aan zulke voorbeelden en aan de algemene kennis van die tijd ontleende Paulus zijn beeldspraak toen hij aan de Korinthiërs schreef: „God zij gedankt, die ons altijd in een triomftocht meevoert in gezelschap van de Christus” (2Kor 2:14-16). Het beeld dat wordt opgeroepen, stelt Paulus en medechristenen voor als toegewijde onderdanen van God, „in gezelschap van de Christus”, die als zonen, hoge officieren en zegevierende soldaten allen deel uitmaken van Gods gevolg en door hem worden meegevoerd in een grootse triomftocht langs een heerlijk geurende route.
In Kolossenzen 2:15 is de situatie heel anders. Hier worden de door Satan beheerste vijandelijke regeringen en autoriteiten beschreven als de gevangenen in de triomftocht. Dezen worden door Jehovah, de Overwinnaar, naakt uitgekleed en in het openbaar tentoongesteld als verslagenen, degenen die „door middel ervan”, dat wil zeggen, door middel van de in het vorige vers genoemde „martelpaal”, zijn overwonnen. Christus’ dood aan de martelpaal verschafte niet alleen de basis voor de verwijdering van „het met de hand geschreven document”, het Wetsverbond, maar maakte het voor christenen ook mogelijk bevrijd te worden uit knechtschap aan de satanische machten der duisternis.
Andere optochten. De bijbel spreekt ook over andere optochten, gelegenheden waarbij menigten samen optrokken om bijzondere gebeurtenissen te vieren. David beschreef Jehovah’s zegevierende optocht van de Sinaï naar het heilige tempelterrein in Jeruzalem — strijdwagens van God, gevangenen, zangers en musici, en bijeengekomen menigten die de Heilige Israëls zegenden (Ps 68:17, 18, 24-26). Toen de herbouw van Jeruzalems muren in de dagen van Nehemia voltooid was, werd er ter gelegenheid van de inwijding ook een optocht gehouden (Ne 12:31). En in Psalm 118:27 wordt over een „feestoptocht” gesproken, blijkbaar in verband met het jaarlijkse Loofhuttenfeest.