VRIJE VROUW
Een vrouw die niet in slavernij is. Deze uitdrukking wordt toegepast op Abrahams vrouw Sara en op „het Jeruzalem dat boven is”. Vanaf de tijd dat Jehovah God de Israëlieten uit Egyptische knechtschap bevrijdde en hun bij de berg Sinaï de Wet gaf, tot het einde van het Wetsverbond in 33 G.T., bejegende Jehovah de natie Israël als een bijvrouw (Jer 3:14; 31:31, 32). De Wet verleende de natie Israël echter niet de status van een vrije vrouw, want ze stelde de Israëlieten aan de kaak als personen die onderworpen waren aan de zonde en derhalve slaven waren. Zeer passend vergeleek Paulus het in slavernij verkerende Jeruzalem uit zijn tijd dan ook met de dienstmaagd Hagar, Abrahams bijvrouw, en de „kinderen” of burgers van Jeruzalem met Hagars zoon Ismaël. In tegenstelling met hen is het Jeruzalem dat boven is, dat vanaf het begin Gods vrouw was, net als Sara altijd een vrije vrouw geweest, en haar kinderen zijn eveneens vrij. Om een vrij kind van het Jeruzalem dat boven is te worden en „haar vrijheid” te bezitten, moet men door de Zoon van God van slavernij aan de zonde vrijgemaakt worden. — Ga 4:22–5:1 en vtn. bij 5:1; Jo 8:34-36.