Loyale onderdanen van Christus, onze Koning
„Hem werd heerschappij en waardigheid en een koninkrijk gegeven, opdat de volken, nationale groepen en talen alle hém zouden dienen.” — DANIËL 7:14.
1, 2. Hoe weten we dat Christus in 33 G.T. niet de volledige Koninkrijksmacht heeft opgenomen?
WELKE heerser zou voor zijn onderdanen kunnen sterven en dan toch weer tot leven kunnen komen om als koning te regeren? Welke koning zou op aarde kunnen leven, bij zijn onderdanen vertrouwen en loyaliteit kunnen opbouwen, om vervolgens vanuit de hemel te regeren? De enige die dat, en meer, heeft gekund, is Jezus Christus (Lukas 1:32, 33). Met Pinksteren 33 G.T., na zijn dood, opstanding en hemelvaart, heeft God „hem hoofd over alle dingen gemaakt met betrekking tot de gemeente” (Efeziërs 1:20-22; Handelingen 2:32-36). Zo is Christus gaan regeren, maar in beperkte zin. Zijn eerste onderdanen waren met de geest gezalfde christenen, die het geestelijke Israël, „het Israël Gods”, vormden. — Galaten 6:16; Kolossenzen 1:13.
2 Bijna dertig jaar na die bewuste pinksterdag bevestigde de apostel Paulus dat Christus nog niet de volledige Koninkrijksmacht had opgenomen, maar dat hij „aan de rechterhand van God [was] gaan zitten, van die tijd af wachtend totdat zijn vijanden tot een voetbank voor zijn voeten gesteld zouden worden” (Hebreeën 10:12, 13). Later, tegen het einde van de eerste eeuw, zag de bejaarde apostel Johannes in een visioen dat de Universele Soeverein, Jehovah, Christus Jezus als Koning van het pasgeboren hemelse koninkrijk installeerde (Openbaring 11:15; 12:1-5). Wij verkeren inmiddels in de positie dat we het overweldigende bewijsmateriaal kunnen overzien waardoor wordt bevestigd dat Christus in 1914 als Messiaanse Koning in de hemel is gaan regeren.a
3. (a) Welk nieuwe aspect heeft het goede nieuws van het Koninkrijk er sinds 1914 bij gekregen? (b) Wat kunnen we ons afvragen?
3 Sinds 1914 heeft het goede nieuws van het Koninkrijk er dus een opwindend nieuw aspect bij gekregen. Christus regeert nu actief als Koning van Gods hemelse koninkrijk, maar wel „te midden van [zijn] vijanden” (Psalm 110:1, 2; Mattheüs 24:14; Openbaring 12:7-12). Bovendien reageren zijn loyale onderdanen overal op aarde enthousiast op zijn gezag door deel te nemen aan een wereldomvattend bijbelonderwijsprogramma dat zijn weerga niet kent in de geschiedenis van de mensheid (Daniël 7:13, 14; Mattheüs 28:18). Met de geest gezalfde christenen, „zonen van het koninkrijk”, dienen als ambassadoriale „gezanten die optreden in de plaats van Christus”. Ze worden loyaal gesteund door een flink groeiende menigte „andere schapen” van Christus, die als ’gewone’ gezanten van Gods koninkrijk fungeren (Mattheüs 13:38; 2 Korinthiërs 5:20; Johannes 10:16). Waar het nu om gaat, is of wij persoonlijk Christus’ gezag werkelijk erkennen. Zijn we onwrikbaar loyaal aan hem? Hoe kunnen we blijk geven van loyaliteit tegenover een Koning die in de hemel regeert? Maar laten we eerst bespreken welke redenen we hebben om loyaal te zijn aan Christus.
Een Koning die tot loyaliteit motiveert
4. Wat heeft Jezus als aangestelde maar nog niet regerende Koning tijdens zijn aardse bediening tot stand gebracht?
4 Onze loyaliteit aan Christus is gebaseerd op dankbaarheid voor wat hij heeft gedaan en op waardering voor zijn uitmuntende eigenschappen (1 Petrus 1:8). Toen Jezus als aangestelde maar nog niet regerende Koning op aarde was, liet hij op kleine schaal zien wat hij op Gods bestemde tijd als regerende Koning op wereldomvattende schaal zal doen. Hij gaf de hongerigen te eten. Hij genas de zieken en degenen die niet konden zien, horen of spreken of anderszins gehandicapt waren. Hij gaf zelfs enkele overleden personen het leven terug (Mattheüs 15:30, 31; Lukas 7:11-16; Johannes 6:5-13). Door wat we weten over Jezus’ leven op aarde, kunnen we ook weten welke eigenschappen hij als de toekomstige Regeerder over de aarde tentoon zal spreiden, waarbij zeker zijn zelfopofferende liefde opvalt (Markus 1:40-45). In verband daarmee heeft Napoleon Bonaparte naar verluidt gezegd: „Alexander, Caesar, Karel de Grote en ik hebben rijken gesticht, maar waarop hebben we onze geniale scheppingen gegrond? Op geweld. Jezus Christus is de enige die zijn koninkrijk op liefde heeft gegrondvest, en op dit moment zijn miljoenen bereid voor hem te sterven.”
5. Waarom voelden mensen zich door Jezus’ persoonlijkheid aangetrokken?
5 Omdat Jezus zachtaardig en ootmoedig van hart was, voelden personen die zwaarbelast waren zich verkwikt door zijn opbouwende onderwijs en zijn vriendelijke persoonlijkheid (Mattheüs 11:28-30). Kinderen voelden zich bij hem op hun gemak. Nederige mannen met inzicht werden graag zijn discipelen (Mattheüs 4:18-22; Markus 10:13-16). Door zijn attente en respectvolle houding verwierf hij de loyaliteit van veel godvrezende vrouwen, en een aantal van hen gebruikten hun tijd, energie en materiële bezittingen om voor hem te zorgen terwijl hij zijn bediening verrichtte. — Lukas 8:1-3.
6. Van welke innige gevoelens gaf Jezus blijk toen Lazarus overleed?
6 Christus liet iets van zijn innigste gevoelens blijken toen zijn dierbare vriend Lazarus overleed. Hij was zo bewogen door het verdriet van Maria en Martha dat hij een diepe zucht slaakte en „zijn tranen de vrije loop” liet. Hij „werd verontrust” — de droevige gebeurtenis greep hem erg aan — ook al wist hij dat hij Lazarus kort daarna het leven terug zou geven. Vervolgens gebruikte Jezus, bewogen door liefde en medelijden, de autoriteit die hij van God gekregen had en wekte hij Lazarus uit de doden op. — Johannes 11:11-15, 33-35, 38-44.
7. Waarom verdient Jezus onze loyaliteit? (Zie ook het kader op blz. 31.)
7 We hebben diep ontzag voor Jezus’ krachtige liefde voor wat juist was en voor zijn afschuw van huichelarij en goddeloosheid. Tweemaal trad hij moedig op om de tempel van hebzuchtige kooplui te ontdoen (Mattheüs 21:12, 13; Johannes 2:14-17). Bovendien ondervond hij als mens op aarde allerlei tegenspoed, waardoor hij uit eigen ervaring inzicht kreeg in de druk en de problemen die wij meemaken (Hebreeën 5:7-9). Jezus wist ook wat het was om het slachtoffer van haat en onrecht te zijn (Johannes 5:15-18; 11:53, 54; 18:38–19:16). Ten slotte onderwierp hij zich moedig aan een wrede dood om de wil van zijn Vader te volbrengen en zijn onderdanen eeuwig leven te geven (Johannes 3:16). Bewegen die kwaliteiten van Christus ons er niet toe hem loyaal te blijven dienen? (Hebreeën 13:8; Openbaring 5:6-10) Maar wat zijn de vereisten om een onderdaan te zijn van Christus als Koning?
Hoe we ervoor in aanmerking komen Christus’ onderdanen te zijn
8. Wat wordt er van onderdanen van Christus verlangd?
8 Sta eens stil bij de volgende vergelijking: Iemand die een staatsburger van een ander land wil worden, moet meestal aan bepaalde basisvereisten voldoen. Van toekomstige burgers kan verlangd worden dat ze een goede reputatie hebben en dat ze aan bepaalde gezondheidsmaatstaven voldoen. Iets dergelijks geldt voor onderdanen van Christus: ze moeten hoge morele normen en waarden hebben en een goede geestelijke gezondheid bezitten. — 1 Korinthiërs 6:9-11; Galaten 5:19-23.
9. Hoe kunnen we tonen dat we loyaal zijn aan Christus?
9 Jezus Christus verlangt ook terecht dat zijn onderdanen loyaal aan hem en zijn koninkrijk zijn. Ze tonen die loyaliteit door in harmonie te leven met wat hij onderwees toen hij als aangestelde maar nog niet regerende Koning op aarde was. Ze laten bijvoorbeeld de Koninkrijksbelangen en Gods wil vóór hun materiële belangen gaan (Mattheüs 6:31-34). Ze doen ook oprecht moeite om zelfs onder de moeilijkste omstandigheden van een persoonlijkheid als die van Christus blijk te geven (1 Petrus 2:21-23). Tevens volgen Christus’ onderdanen zijn voorbeeld door het initiatief te nemen om anderen goed te doen. — Mattheüs 7:12; Johannes 13:3-17.
10. Hoe kan loyaliteit aan Christus getoond worden (a) in het gezin en (b) in de gemeente?
10 Jezus’ volgelingen tonen hun loyaliteit aan hem ook door zijn eigenschappen in hun gezin tentoon te spreiden. Zo geven mannen van loyaliteit aan hun hemelse Koning blijk door zijn eigenschappen na te volgen in de manier waarop ze hun vrouw en kinderen behandelen (Efeziërs 5:25, 28-30; 6:4; 1 Petrus 3:7). Vrouwen tonen loyaliteit tegenover Christus door hun eerbare gedrag en hun „stille en zachtaardige geest” (1 Petrus 3:1-4; Efeziërs 5:22-24). Kinderen zijn loyaal aan Christus als ze zijn voorbeeld van gehoorzaamheid volgen. Jezus bleef als jongere onderworpen aan zijn ouders, ook al waren ze onvolmaakt (Lukas 2:51, 52; Efeziërs 6:1). Christus’ onderdanen proberen hem loyaal na te volgen door ’medegevoel, broederlijke genegenheid en teder mededogen’ te hebben. Ze streven ernaar net als Christus „nederig van geest” te zijn en „geen kwaad met kwaad noch beschimping met beschimping” te vergelden. — 1 Petrus 3:8, 9; 1 Korinthiërs 11:1.
Wetgetrouwe onderdanen
11. Aan welke wetten onderwerpen Christus’ onderdanen zich?
11 Net zoals toekomstige staatsburgers van een land zich houden aan de wetten van hun nieuwe land, onderwerpen Christus’ onderdanen zich aan „de wet van de Christus” door hun leven in harmonie te brengen met alles wat Jezus heeft onderwezen en geboden (Galaten 6:2). Ze houden zich in het bijzonder loyaal aan „de koninklijke wet” van de liefde (Jakobus 2:8). Wat houden die wetten in?
12, 13. Hoe onderwerpen we ons loyaal aan „de wet van de Christus”?
12 Christus’ onderdanen zijn behept met onvolmaaktheden en tekortkomingen (Romeinen 3:23). Daarom moeten ze blijven werken aan hun „ongehuichelde broederlijke genegenheid” zodat ze „elkaar intens liefhebben vanuit het hart” (1 Petrus 1:22). „Als de een tegen de ander een reden tot klagen heeft”, passen christenen loyaal de wet van de Christus toe door ’elkaar te verdragen en elkaar vrijelijk te vergeven’. Gehoorzaamheid aan die wet helpt hen onvolmaaktheden door de vingers te blijven zien en redenen te zoeken om elkaar lief te hebben. Is het niet heerlijk personen om ons heen te hebben die zich in loyale onderworpenheid aan onze liefdevolle Koning bekleden met liefde, de „volmaakte band van eenheid”? — Kolossenzen 3:13, 14.
13 Jezus heeft bovendien uitgelegd dat de liefde waarin hij het voorbeeld gaf, verder ging dan de liefde die mensen over het algemeen voor elkaar tonen (Johannes 13:34, 35). Als we alleen degenen liefhebben die ons liefhebben, doen we niets „buitengewoons”. In dat geval zou onze liefde onvolkomen en gebrekkig zijn. Jezus spoorde ons aan de liefde van zijn Vader na te volgen door zelfs voor vijanden die ons haten en vervolgen op beginselen gebaseerde liefde te tonen (Mattheüs 5:46-48). Die liefde beweegt onderdanen van het Koninkrijk er ook toe loyaal te volharden in hun voornaamste werk. Wat is dat?
Loyaliteit op de proef gesteld
14. Waarom is de prediking zo belangrijk?
14 Onderdanen van Gods koninkrijk hebben nu de dringende taak „grondig getuigenis af te leggen betreffende het koninkrijk Gods” (Handelingen 28:23). Dat is uitermate belangrijk omdat het Messiaanse koninkrijk Jehovah’s universele soevereiniteit zal rechtvaardigen (1 Korinthiërs 15:24-28). Als we het goede nieuws prediken, zijn degenen die ernaar luisteren in de gelegenheid onderdanen van Gods koninkrijk te worden. Bovendien vormt de manier waarop mensen op die boodschap reageren, voor onze Koning, Christus, een toetssteen of maatstaf voor het oordelen van de mensheid (Mattheüs 24:14; 2 Thessalonicenzen 1:6-10). Gehoorzaamheid aan Christus’ gebod om anderen over het Koninkrijk te vertellen is dus een heel belangrijke manier om onze loyaliteit aan hem te tonen. — Mattheüs 28:18-20.
15. Waarom wordt de loyaliteit van christenen op de proef gesteld?
15 Natuurlijk verzet Satan zich op alle mogelijke manieren tegen het predikingswerk en erkennen menselijke regeerders de autoriteit niet die Christus van God heeft gekregen (Psalm 2:1-3, 6-8). Vandaar dat Jezus zijn discipelen waarschuwde: „Een slaaf is niet groter dan zijn meester. Indien zij mij hebben vervolgd, zullen zij ook u vervolgen” (Johannes 15:20). Christus’ volgelingen zijn dan ook in een geestelijke oorlog verwikkeld waarin hun loyaliteit op de proef wordt gesteld. — 2 Korinthiërs 10:3-5; Efeziërs 6:10-12.
16. Hoe betalen onderdanen van het Koninkrijk aan ’God terug wat van God is’?
16 De onderdanen van Gods koninkrijk blijven echter loyaal aan hun onzichtbare Koning zonder tekort te schieten in respect voor menselijke autoriteiten (Titus 3:1, 2). Jezus verklaarde: „Betaalt caesar terug wat van caesar, maar God wat van God is” (Markus 12:13-17). Christus’ onderdanen houden zich dan ook aan de van overheidswege uitgevaardigde wetten die niet in strijd zijn met Gods wetten (Romeinen 13:1-7). Maar toen het joodse hooggerechtshof tegen Gods wetten in ging door Jezus’ discipelen te gebieden met prediken op te houden, zeiden die vastberaden maar respectvol: „Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen.” — Handelingen 1:8; 5:27-32.
17. Waarom kunnen we moedig zijn als we met beproevingen op onze loyaliteit te maken hebben?
17 Natuurlijk vergt het veel moed van Christus’ onderdanen om onder vervolging loyaal te blijven aan hun Koning. Toch zei Jezus: „Gelukkig zijt gij wanneer men u smaadt en vervolgt en liegende allerlei kwaad tegen u spreekt ter wille van mij. Verheugt u en springt op van vreugde, want uw beloning is groot in de hemelen” (Mattheüs 5:11, 12). De vroege volgelingen van Christus ondervonden hoe waar die woorden waren. Zelfs toen ze gegeseld waren omdat ze over het Koninkrijk bleven prediken, verheugden ze zich „dat zij waardig gerekend waren ten behoeve van zijn naam oneer te lijden. En zij bleven zonder ophouden elke dag in de tempel en van huis tot huis onderwijzen en het goede nieuws over de Christus, Jezus, bekendmaken” (Handelingen 5:41, 42). Hedendaagse christenen verdienen lof als ze van dezelfde loyale geest blijk geven terwijl ze ontberingen, ziekte, het verlies van dierbaren of tegenstand verduren. — Romeinen 5:3-5; Hebreeën 13:6.
18. Wat geven Jezus’ woorden tot Pontius Pilatus te kennen?
18 Toen Jezus al wel als Koning aangesteld was maar nog niet als zodanig regeerde, legde hij aan de Romeinse stadhouder Pontius Pilatus uit: „Mijn koninkrijk is geen deel van deze wereld. Indien mijn koninkrijk een deel van deze wereld was, zouden mijn dienaren hebben gestreden, opdat ik niet aan de joden overgeleverd zou worden. Maar mijn koninkrijk is nu eenmaal niet uit deze bron” (Johannes 18:36). Onderdanen van het hemelse koninkrijk nemen daarom tegen niemand de wapens op en kiezen ook geen partij in menselijke conflicten. Loyaal aan de „Vredevorst” blijven ze volkomen neutraal in alle geschillen en conflictsituaties van de wereld. — Jesaja 2:2-4; 9:6, 7.
Eeuwige beloningen voor loyale onderdanen
19. Waarom kunnen Christus’ onderdanen de toekomst met vertrouwen tegemoet zien?
19 Loyale onderdanen van Christus, de „Koning der koningen”, zien de toekomst met vertrouwen tegemoet. Ze zien vol verwachting uit naar zijn ophanden zijnde manifestatie van bovennatuurlijke, koninklijke macht (Openbaring 19:11–20:3; Mattheüs 24:30). Het overblijfsel van loyale, met de geest gezalfde „zonen van het koninkrijk” ziet uit naar de kostbare erfenis die hun ten deel zal vallen: koningen met Christus te zijn in de hemel (Mattheüs 13:38; Lukas 12:32). Christus’ loyale „andere schapen” wachten vol spanning op de goedkeurende uitspraak van hun Koning: „Komt, gij op wie de zegen van mijn Vader rust, beërft het [aardse paradijselijke grondgebied van het] koninkrijk dat sedert de grondlegging der wereld voor u is bereid” (Johannes 10:16; Mattheüs 25:34). Laten alle onderdanen van het Koninkrijk daarom vastbesloten zijn Christus, hun Koning, loyaal te blijven dienen.
[Voetnoot]
a Zie Redeneren aan de hand van de Schrift, „Waarom zeggen Jehovah’s Getuigen dat Gods koninkrijk in 1914 werd opgericht?”, blz. 86-89, uitgegeven door Jehovah’s Getuigen.
Overzichtsvragen
• Waarom verdient Christus onze loyaliteit?
• Hoe tonen Christus’ onderdanen dat ze loyaal aan hem zijn?
• Waarom willen we loyaal zijn aan Christus, onze Koning?
[Kader op blz. 31]
VERDERE UITMUNTENDE EIGENSCHAPPEN VAN CHRISTUS
Onpartijdigheid — Johannes 4:7-30.
Mededogen — Mattheüs 9:35-38; 12:18-21; Markus 6:30-34.
Zelfopofferende liefde — Johannes 13:1; 15:12-15.
Loyaliteit — Mattheüs 4:1-11; 28:20; Markus 11:15-18.
Empathie — Markus 7:32-35; Lukas 7:11-15; Hebreeën 4:15, 16.
Redelijkheid — Mattheüs 15:21-28.
[Illustratie op blz. 29]
Door liefde voor elkaar te tonen, onderwerpen we ons loyaal aan „de wet van de Christus”
[Illustraties op blz. 31]
Bewegen Christus’ eigenschappen ons ertoe hem loyaal te dienen?