Hoofdstuk 20
Een talrijke grote schare
1. Welke andere groep ziet Johannes nadat hij het verzegelen van de 144.000 heeft beschreven?
NADAT Johannes het verzegelen van de 144.000 heeft beschreven, brengt hij vervolgens verslag uit over een van de opwindendste onthullingen in de gehele Schrift. Zijn hart moet wel van vreugde opgesprongen zijn toen hij met de volgende woorden vertelde wat hij had gezien: „Na deze dingen zag ik, en zie! een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natiën en stammen en volken en talen, staande voor de troon en voor het Lam, gehuld in lange witte gewaden, en er waren palmtakken in hun handen” (Openbaring 7:9). Ja, het tegenhouden van de vier winden opent de weg tot redding voor een andere groep buiten de 144.000 leden van het geestelijke Israël: een uit vele taalgroepen afkomstige, internationale grote schare.a — Openbaring 7:1.
2. Hoe hebben wereldse commentators de grote schare geïnterpreteerd, en hoe hebben in het verleden zelfs de Bijbelonderzoekers deze groep beschouwd?
2 Wereldse commentators hebben deze grote schare geïnterpreteerd als tot het christendom bekeerde niet-joden naar het vlees, of als christelijke martelaren met een hemelse bestemming. Zelfs de Bijbelonderzoekers beschouwden hen in het verleden als een secundaire hemelse klasse, zoals bleek uit wat in 1886 in Deel I van de Schriftstudiën, Het Goddelijk Plan der Eeuwen (Nederlandse uitgave van 1908), stond: „Zij verliezen den prijs van den troon, en van de goddelijke natuur, maar zullen ten laatste wedergeboren worden tot geestelijke wezens eener lagere orde dan de goddelijke natuur. Hoewel deze waarlijk gezalfd zijn, heeft de geest der wereld hen in zulke mate overmand, dat zij er niet in slaagden hun leven ten offer te brengen.” En zelfs nog in 1930 werd in het boek Light, Deel Eén, de gedachte tot uitdrukking gebracht: „Deze grote schare blijft in gebreke gehoor te geven aan de uitnodiging om ijverige getuigen voor de Heer te worden.” Zij werden beschreven als een groep van in eigen ogen rechtvaardige personen die weliswaar kennis van de waarheid hadden, maar er weinig aan deden om die te prediken. Zij zouden als een secundaire klasse, die niet met Christus zou regeren, naar de hemel gaan.
3. (a) Welke hoop werd bepaalde rechtgeaarde personen die later ijverig werden in het predikingswerk, voor ogen gesteld? (b) Hoe werd de gelijkenis van de schapen en de bokken in 1923 in The Watch Tower verklaard?
3 Er waren echter andere metgezellen van de gezalfde christenen die later heel ijverig werden in het predikingswerk. Zij hadden geen aspiraties om naar de hemel te gaan. Ja, hun hoop was in overeenstemming met de titel van een openbare lezing die van 1918 tot 1922 door Jehovah’s Getuigen gehouden was. De oorspronkelijke titel luidde: „De wereld is geëindigd — Miljoenen nu levende mensen zullen nimmer sterven”.b Kort daarna werd in The Watch Tower van 15 oktober 1923 de volgende verklaring van Jezus’ gelijkenis van de schapen en de bokken (Matthéüs 25:31-46) gegeven: „De schapen zijn een afbeelding van alle mensen uit de natiën die niet door de geest verwekt maar wel rechtvaardig gezind zijn en die Jezus Christus met hun verstand erkennen als de Heer en die uitzien naar en hopen op een betere tijd onder zijn regering.”
4. Hoe werd in 1931, 1932 en 1934 een steeds helderder licht op de aardse klasse geworpen?
4 Enkele jaren later, in 1931, werd in het boek Vindication (Rechtvaardiging), Deel I, Ezechiël hoofdstuk 9 besproken en werd uiteengezet dat degenen die aan hun voorhoofd gekentekend werden voor overleving van het einde der wereld, de schapen uit de bovengenoemde gelijkenis waren. Vindication, Deel III, vrijgegeven in 1932, beschreef de oprechte hartetoestand van de niet-Israëlitische man Jonadab, die zich bij Israëls gezalfde koning Jehu in zijn wagen voegde en meeging om Jehu’s ijver in het terechtstellen van vals-religieuze ijveraars te zien (2 Koningen 10:15-17). Het commentaar in het boek luidde: „Jonadab was een afbeelding of afschaduwing van de klasse mensen van goede wil die thans, gedurende de tijd dat het Jehuwerk [het bekendmaken van Jehovah’s oordelen] aan de gang is, op aarde leven, niet in harmonie zijn met Satans organisatie en zich aan de zijde van rechtvaardigheid opstellen. Dezen zijn het die de Heer gedurende de tijd van Armageddon zal bewaren, door die verdrukking heen zal leiden en eeuwig leven op aarde zal geven. Dezen vormen de klasse der ’schapen’.” In 1934 maakte De Wachttoren duidelijk dat deze christenen met een aardse hoop zich aan Jehovah dienden op te dragen en gedoopt moesten worden. Er werd een steeds helderder licht op deze aardse klasse geworpen. — Spreuken 4:18.
5. (a) Hoe werd de grote schare in 1935 geïdentificeerd? (b) Wat gebeurde er toen J. F. Rutherford in 1935 aan congresgangers die de hoop hadden eeuwig op aarde te leven, vroeg of zij wilden gaan staan?
5 Het was nu bijna zover dat het begrip van Openbaring 7:9-17 in al zijn sprankelende helderheid geopenbaard zou worden! (Psalm 97:11) Het tijdschrift De Wachttoren had herhaaldelijk de verwachting tot uitdrukking gebracht dat een congres dat van 30 mei tot 3 juni 1935 in Washington D.C. (VS) gehouden zou worden, tot „werkelijke vertroosting en zegen” zou zijn voor degenen die door Jonadab afgebeeld werden. Dat bleek inderdaad zo te zijn! In een bezielende lezing over „De grote schare”, die J. F. Rutherford, die destijds de leiding had over de wereldwijde prediking, voor 20.000 congresgangers ten gehore bracht, bewees hij aan de hand van de Schrift dat de hedendaagse andere schapen synoniem zijn met die grote schare uit Openbaring 7:9. Op het hoogtepunt van deze lezing vroeg de spreker: „Zouden allen die de hoop hebben eeuwig op aarde te leven, willen opstaan?” Toen een groot deel van de toehoorders opstond, zei de spreker: „Ziedaar! De grote schare!” Er viel een stilte, gevolgd door een donderend gejuich. Hoe verrukt was de Johannesklasse — en ook de Jonadabgroep! De volgende dag werden 840 nieuwe Getuigen gedoopt, van wie de meesten beleden tot die grote schare te behoren.
De identiteit van de grote schare vaststellen
6. (a) Waarom kunnen wij duidelijk begrijpen dat de grote schare de hedendaagse groep opgedragen christenen is die de hoop koesteren voor eeuwig op aarde te leven? (b) Wat wordt door de lange witte gewaden van de grote schare afgebeeld?
6 Hoe kunnen wij zo positief beweren dat de grote schare deze hedendaagse groep opgedragen christenen is die de hoop koesteren voor eeuwig op Gods aarde te leven? Eerder had Johannes in een visioen de hemelse groep gezien die „uit elke stam en taal en elk volk en elke natie . . . voor God gekocht” is (Openbaring 5:9, 10). De grote schare heeft een zelfde afkomst maar een andere bestemming. In tegenstelling tot het Israël Gods is hun aantal niet vooraf bepaald. Niemand kan van tevoren zeggen hoeveel het er zullen zijn. Hun lange gewaden zijn wit gewassen in het bloed van het Lam, waardoor wordt afgebeeld dat zij op grond van hun geloof in Jezus’ offer een rechtvaardige positie voor het aangezicht van Jehovah innemen (Openbaring 7:14). En zij zwaaien met palmtakken om de Messías als hun Koning te begroeten.
7, 8. (a) Aan welke gebeurtenissen deed het zwaaien met palmtakken de apostel Johannes ongetwijfeld denken? (b) Wat is de betekenis van het feit dat de grote schare met palmtakken zwaait?
7 Terwijl Johannes de taferelen in dit visioen aan zijn oog ziet voorbijgaan, moeten zijn gedachten hem meer dan zestig jaar hebben teruggevoerd naar Jezus’ laatste week op aarde. Op 9 Nisan in 33 G.T., toen de scharen toestroomden om Jezus welkom te heten in Jeruzalem, namen zij „de takken van palmbomen en gingen hem tegemoet. En zij riepen voorts: ’Red toch! Gezegend is hij die komt in Jehovah’s naam, ja, de koning van Israël!’” (Johannes 12:12, 13) Insgelijks blijkt uit het feit dat de grote schare met palmtakken zwaait en luidkeels roept, dat ze uitgelaten van vreugde Jezus als de door Jehovah aangestelde Koning aanvaardt.
8 Ongetwijfeld doen de palmtakken en het vreugdegeroep Johannes ook denken aan het in de oudheid door Israël gevierde loofhuttenfeest. Met het oog op dit feest had Jehovah het volgende geboden: „En op de eerste dag moet gij u de vrucht van prachtige bomen nemen, de bladeren van palmbomen en de grote takken van wijdvertakte bomen en populieren van het stroomdal, en gij moet u zeven dagen voor het aangezicht van Jehovah, uw God, verheugen.” De palmtakken werden gebruikt als teken van verheuging. De tijdelijke loofhutten waren een herinnering aan het feit dat Jehovah zijn volk uit Egypte had gered en hen in tenten in de wildernis had doen wonen. Het feest was ook voor „de inwonende vreemdeling en de vaderloze jongen en de weduwe”. Heel Israël moest „alleen maar verheugd worden”. — Leviticus 23:40; Deuteronomium 16:13-15.
9. Welk vreugdegeroep heft de grote schare eensgezind aan?
9 Het is derhalve passend dat de leden van de grote schare, ofschoon zij geen deel uitmaken van het geestelijke Israël, met palmtakken zwaaien, aangezien zij, zoals Johannes hier ziet, vreugdevol en dankbaar de overwinning en de redding aan God en aan het Lam toeschrijven: „En zij blijven met een luide stem roepen en zeggen: ’Redding hebben wij te danken aan onze God, die op de troon is gezeten, en aan het Lam’” (Openbaring 7:10). Ofschoon de leden van de grote schare afgezonderd worden uit alle etnische groepen, roepen zij toch met slechts die ene „luide stem”. Hoe slagen zij hierin, hoewel zij uit verscheidene natiën en taalgroepen afkomstig zijn?
10. Hoe kan de grote schare met één „luide stem” een eensgezinde roep laten weerklinken, ofschoon ze uit verscheidene natiën en taalgroepen afkomstig is?
10 De leden van deze grote schare behoren tot de enige werkelijk verenigde internationale organisatie die tegenwoordig op aarde bestaat. De maatstaven waaraan zij vasthouden, verschillen niet van land tot land, maar overal waar zij wonen, passen zij de bijbelse beginselen consequent toe. Zij laten zich niet in met nationalistische, revolutionaire bewegingen, maar hebben werkelijk ’zwaarden tot ploegscharen gesmeed’ (Jesaja 2:4). Zij zijn niet in sekten of denominaties verdeeld, zodat zij niet net als de religies der christenheid verwarde of onderling tegenstrijdige boodschappen uitroepen; evenmin laten zij het aan een beroepsklasse van geestelijken over om voor hen een lofgezang aan te heffen. Zij roepen niet uit dat zij redding te danken hebben aan de heilige geest, want zij zijn geen dienstknechten van een drieënige god. In zo’n 200 geografische gebieden over de gehele aarde roepen zij eensgezind de naam van Jehovah aan, terwijl zij de ene zuivere taal der waarheid spreken (Zefanja 3:9). Terecht erkennen zij in het openbaar dat hun redding afkomstig is van Jehovah, de God van redding, via Jezus Christus, Zijn Voornaamste Bewerker van redding. — Psalm 3:8; Hebreeën 2:10.
11. Hoe heeft de moderne technologie ertoe bijgedragen dat de luide stem van de grote schare nog luider wordt?
11 De moderne technologie heeft ertoe bijgedragen dat de luide stem van de verenigde grote schare nog luider klinkt. Voor geen enkele andere religieuze groep op aarde bestaat de noodzaak bijbelstudiehulpmiddelen in ruim 400 talen uit te geven, aangezien geen enkele andere groep er belangstelling voor heeft alle volken der aarde met één verenigde boodschap te bereiken. Als een verder hulpmiddel in dit opzicht werd onder supervisie van het gezalfde Besturende Lichaam van Jehovah’s Getuigen een veeltalig elektronisch fotozetsysteem (MEPS) ontwikkeld. Ten tijde van het drukken van dit boek worden er op meer dan 125 lokaties over de gehele aarde verschillende MEPS-systemen gebruikt, en dit heeft het mogelijk gemaakt dat hun halfmaandelijkse tijdschrift, De Wachttoren, simultaan in ruim 130 talen wordt uitgegeven. Jehovah’s volk geeft in een aantal talen ook boeken simultaan uit, zoals dit boek bijvoorbeeld. Aldus zijn Jehovah’s Getuigen, onder wie de leden van de grote schare de overgrote meerderheid vormen, in staat om elk jaar honderden miljoenen publikaties in al de meer bekende talen te verspreiden, zodat nog talloze mensen uit alle stammen en talen Gods Woord kunnen bestuderen en hun stem kunnen voegen bij de luide stem van de grote schare. — Jesaja 42:10, 12.
In de hemel of op aarde?
12, 13. In welk opzicht ’staat de grote schare voor de troon en voor het Lam’?
12 Hoe weten wij dat „staande voor de troon” niet betekent dat de grote schare in de hemel is? Er is veel duidelijk bewijsmateriaal aangaande dit punt. Het hier met „voor” weergegeven Griekse woord (e·noʹpi·on) bijvoorbeeld betekent letterlijk „in [het] gezicht [van]” of „voor [het] aangezicht [van]” en wordt diverse keren gebruikt met betrekking tot mensen op aarde die zich „voor het aangezicht van” Jehovah bevinden (1 Timótheüs 5:21; 2 Timótheüs 2:14; Romeinen 14:22; Galaten 1:20). Bij één gelegenheid toen de Israëlieten in de wildernis waren, zei Mozes tot Aäron: „Zeg tot de gehele vergadering van de zonen van Israël: ’Nadert voor Jehovah, want hij heeft uw murmureringen gehoord’” (Exodus 16:9). De Israëlieten hoefden niet naar de hemel gebracht te worden om bij die gelegenheid voor het aangezicht van Jehovah te staan. (Vergelijk Leviticus 24:8.) In plaats daarvan stonden zij daar midden in de wildernis binnen het gezichtsveld van Jehovah, en zijn aandacht was op hen gericht.
13 Bovendien lezen wij: „Wanneer de Zoon des mensen gekomen zal zijn in zijn heerlijkheid . . . zullen [alle natiën] vóór hem vergaderd worden.” Het hele mensdom zal niet in de hemel zijn wanneer deze profetie in vervulling gaat. Stellig zullen degenen die „heengaan in de eeuwige afsnijding” niet in de hemel zijn (Matthéüs 25:31-33, 41, 46). De mensheid bevindt zich veeleer op aarde binnen het gezichtsveld van Jezus, en hij richt zijn aandacht op hen om hen te oordelen. Evenzo staat de grote schare „voor de troon en voor het Lam” in de zin dat ze zich binnen het gezichtsveld bevindt van Jehovah en zijn Koning, Christus Jezus, van wie ze een gunstig oordeel ontvangt.
14. (a) Wie staan volgens de beschrijving „rondom de troon” en „op de [hemelse] berg Sion”? (b) Waarom maakt het feit dat de grote schare God „in zijn tempel” dient, deze groep niet tot een priesterlijke klasse?
14 De 24 oudere personen en de groep van 144.000 gezalfden worden beschreven als zich bevindend „rondom de troon” van Jehovah en „op de [hemelse] berg Sion” (Openbaring 4:4; 14:1). De grote schare is geen priesterlijke klasse en geraakt niet tot die verheven positie. Weliswaar wordt later, in Openbaring 7:15, gezegd dat de grote schare God „in zijn tempel” dient. Maar met deze tempel wordt niet het binnenste heiligdom, het Allerheiligste, bedoeld. Er wordt veeleer gedoeld op het aardse voorhof van Gods geestelijke tempel. Het hier met „tempel” vertaalde Griekse woord naʹos wordt dikwijls in de ruime betekenis gebruikt en heeft dan betrekking op het geheel van het bouwwerk dat voor Jehovah’s aanbidding is opgetrokken. Thans is dit een geestelijk bouwwerk dat zowel hemel als aarde omvat. — Vergelijk Matthéüs 26:61; 27:5, 39, 40; Markus 15:29, 30; Johannes 2:19-21, NW, Studiebijbel, voetnoot.
Een universeel lofgezang
15, 16. (a) Wat is de reactie in de hemel op het verschijnen van de grote schare? (b) Hoe reageert Jehovah’s geestelijke schepping op elke nieuwe onthulling van zijn voornemen? (c) Hoe kunnen wij op aarde met het lofgezang instemmen?
15 De grote schare looft Jehovah, maar ook anderen zingen zijn lof. Johannes bericht: „En alle engelen stonden rondom de troon en de oudere personen en de vier levende schepselen, en zij vielen op hun aangezicht voor de troon en aanbaden God en zeiden: ’Amen! De zegen en de heerlijkheid en de wijsheid en de dankzegging en de eer en de kracht en de sterkte zij onze God tot in alle eeuwigheid. Amen.’” — Openbaring 7:11, 12.
16 Toen Jehovah de aarde schiep, hieven al zijn heilige engelen ’te zamen een vreugdegeroep aan, en alle zonen Gods betuigden voorts juichend hun instemming’ (Job 38:7). Elke nieuwe onthulling van Jehovah’s voornemen moet de engelen soortgelijke uitroepen van lof ontlokt hebben. Wanneer de 24 oudere personen — de 144.000 in hun hemelse heerlijkheid — luid roepen in erkenning van het Lam, betuigen alle overigen van Gods hemelse schepselen hun bijval met loftuitingen voor Jezus en voor Jehovah God (Openbaring 5:9-14). Deze schepselen hebben zich reeds uitbundig verheugd toen zij zagen hoe Jehovah zijn voornemen in vervulling deed gaan door getrouwe gezalfde mensen uit de doden op te wekken en hen tot een glorierijke plaats in het geestenrijk te verheffen. Nu barsten al Jehovah’s getrouwe hemelse schepselen in een melodieus lofgezang los wanneer de grote schare verschijnt. Ja, voor al Jehovah’s dienstknechten is de dag des Heren een opwindende tijd om in te leven (Openbaring 1:10). Wat zijn wij hier op aarde bevoorrecht een aandeel te hebben aan het lofgezang door getuigenis af te leggen van Jehovah’s koninkrijk!
De grote schare verschijnt op het toneel
17. (a) Welke vraag wordt door een van de 24 oudere personen opgeworpen, en wat suggereert het feit dat de oudere persoon het antwoord te weten kon komen? (b) Wanneer werd de vraag van de oudere persoon beantwoord?
17 Vanaf de tijd van de apostel Johannes en tot in de dag des Heren verkeerden gezalfde christenen in het onzekere omtrent de identiteit van de grote schare. Het is derhalve passend dat een van de 24 oudere personen, die een afbeelding vormen van de gezalfden die reeds in de hemel zijn, Johannes’ denken zou stimuleren door een toepasselijke vraag te stellen. „En een van de oudere personen nam het woord en zei tot mij: ’Wie zijn dezen die in de lange witte gewaden gehuld zijn, en waar zijn zij vandaan gekomen?’ Daarop zei ik onmiddellijk tot hem: ’Mijn heer, gíj weet het’” (Openbaring 7:13, 14a). Ja, die oudere persoon kon het antwoord te weten komen en het aan Johannes doorgeven. Dit suggereert dat reeds uit de doden opgewekte personen die tot de groep van de 24 oudere personen behoren, betrokken zouden kunnen zijn bij het doorgeven van goddelijke waarheden in deze tijd. Wat de leden van de Johannesklasse op aarde betreft, zij kregen een begrip omtrent de identiteit van de grote schare door nauwkeurig acht te slaan op wat Jehovah in hun midden bewerkte. Al gauw onderscheidden zij de grote betekenis van de flits van goddelijk licht waardoor het theocratische firmament in 1935, op Jehovah’s bestemde tijd, helder werd verlicht.
18, 19. (a) Op welke hoop legde de Johannesklasse in de jaren ’20 en ’30 de nadruk, maar wie reageerden in toenemende aantallen op de boodschap? (b) Waarvan vormde de identificatie van de grote schare in 1935 een indicatie met betrekking tot de 144.000? (c) Wat onthullen statistische gegevens in verband met de Gedachtenisviering?
18 In de jaren ’20 en het begin van de jaren ’30 had de Johannesklasse zowel in de publikaties als in het predikingswerk de nadruk gelegd op de hemelse hoop. Blijkbaar moest het volledige aantal van 144.000 nog voltallig gemaakt worden. Maar toenemende aantallen van degenen die gehoor gaven aan de boodschap en die blaakten van ijver in het getuigeniswerk, gingen openlijk kenbaar maken belangstelling te hebben voor eeuwig leven op de Paradijsaarde. Zij koesterden niet het verlangen naar de hemel te gaan. Dat was hun roeping niet. Zij vormden geen deel van de kleine kudde maar behoorden veeleer tot de andere schapen (Lukas 12:32; Johannes 10:16). Dat zij in 1935 werden geïdentificeerd als de grote schare andere schapen vormde een indicatie dat het uitkiezen van de 144.000 toen vrijwel voltooid was.
19 Ondersteunen statistieken deze conclusie? Ja. In 1938 hadden over de hele wereld 59.047 Getuigen van Jehovah een aandeel aan de bediening. Van dit aantal gebruikten 36.732 van de symbolen tijdens de jaarlijkse Gedachtenisviering ter herdenking van Jezus’ dood, waarmee zij te kennen gaven een hemelse roeping te hebben. In de jaren die sedertdien zijn verstreken, is het aantal van deze deelnemers gestadig afgenomen, hoofdzakelijk omdat getrouwe Getuigen van Jehovah hun aardse loopbaan in de dood hebben beëindigd. In 2005 gebruikten slechts 8524 van de Gedachtenissymbolen — 0,05 procent van de 16.390.116 die over de hele aarde bij deze viering aanwezig waren.
20. (a) Welke opmerking omtrent de grote schare plaatste J. F. Rutherford in besloten kring tijdens de Tweede Wereldoorlog? (b) Uit welke hedendaagse feiten blijkt dat de grote schare inderdaad groot is?
20 Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, stelde Satan verbitterde pogingen in het werk om het binnenhalen van de grote schare een halt toe te roepen. In veel landen was Jehovah’s werk aan beperkende bepalingen onderworpen. Gedurende die donkere dagen, en kort voor zijn dood in januari 1942, had men J. F. Rutherford horen zeggen: „Wel, . . . het ziet ernaar uit dat de grote schare uiteindelijk toch niet zo groot wordt.” Maar doordat God het werk zegende, liep het anders! Tegen 1946 was het aantal Getuigen dat over de hele wereld dienst verrichtte, omhooggesprongen tot 176.456 — van wie de meesten tot de grote schare behoorden. In 2005 waren er in 235 verschillende landen 6.390.022 Getuigen die Jehovah getrouw dienden — werkelijk EEN GROTE SCHARE! En het aantal blijft toenemen.
21. (a) Hoe is de inzameling van Gods volk gedurende de dag des Heren volledig in overeenstemming met Johannes’ visioen? (b) Hoe begonnen bepaalde belangrijke profetieën in vervulling te gaan?
21 De inzameling van Gods volk gedurende de dag des Heren is derhalve volledig in overeenstemming met Johannes’ visioen: eerst het werk dat bestaat in het bijeenvergaderen van de overgeblevenen der 144.000 en vervolgens de bijeenvergadering van de grote schare. Zoals Jesaja heeft voorzegd, komen thans, „in het laatst der dagen”, mensen uit alle natiën toestromen om een aandeel te hebben aan de zuivere aanbidding van Jehovah. En wij vloeien werkelijk over van vreugde vanwege onze waardering voor Jehovah’s schepping van „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” (Jesaja 2:2-4; 65:17, 18). God vergadert „alle dingen weer bijeen . . . in de Christus, de dingen in de hemelen en de dingen op de aarde” (Efeziërs 1:10). De gezalfde erfgenamen van het hemelse koninkrijk — die in de loop der eeuwen sinds Jezus’ tijd zijn uitgekozen — zijn „de dingen in de hemelen”. En nu verschijnen de leden van de grote schare andere schapen als de eersten van „de dingen op de aarde”. Als u in harmonie met die regeling dienst verricht, kan dat eeuwig geluk voor u betekenen.
De zegeningen van de grote schare
22. Welke verdere inlichtingen betreffende de grote schare ontvangt Johannes?
22 Via het goddelijke kanaal ontvangt Johannes verdere inlichtingen betreffende deze grote schare: „En hij [de oudere persoon] zei tot mij: ’Dezen zijn het die uit de grote verdrukking komen, en zij hebben hun lange gewaden gewassen en hebben ze wit gemaakt in het bloed van het Lam. Daarom zijn zij voor de troon van God; en zij verrichten dag en nacht heilige dienst voor hem in zijn tempel; en Degene die op de troon is gezeten, zal zijn tent over hen uitspreiden.’” — Openbaring 7:14b, 15.
23. Wat is de grote verdrukking waar de grote schare „uit” komt?
23 Bij een eerdere gelegenheid had Jezus erop gewezen dat zijn tegenwoordigheid in Koninkrijksheerlijkheid zou culmineren in „een grote verdrukking . . . zoals er sedert het begin der wereld tot nu toe niet is voorgekomen, neen, en ook niet meer zal voorkomen” (Matthéüs 24:21, 22). Als een vervulling van die profetie zullen de engelen de vier winden van de aarde loslaten ten einde het wereldsamenstel van Satan te verwoesten. Als eerste zal Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie, verdwijnen. Dan, op het hoogtepunt van de verdrukking, zal Jezus de overgeblevenen van de 144.000 op aarde, te zamen met de talrijke grote schare, bevrijden. — Openbaring 7:1; 18:2.
24. Hoe komen individuele leden van de grote schare voor overleving in aanmerking?
24 Hoe komen individuele leden van de grote schare ervoor in aanmerking de verdrukking te overleven? De oudere persoon vertelt Johannes dat zij ’hun lange gewaden hebben gewassen en ze wit hebben gemaakt in het bloed van het Lam’. Met andere woorden, zij hebben geloof geoefend in Jezus als hun Loskoper, hebben zich aan Jehovah opgedragen, hebben hun opdracht door de waterdoop gesymboliseerd en ’behouden een goed geweten’ door hun rechtschapen gedrag (1 Petrus 3:16, 21; Matthéüs 20:28). Zij zijn derhalve rein en rechtvaardig in Jehovah’s ogen. En zij bewaren zichzelf „onbevlekt van de wereld”. — Jakobus 1:27.
25. (a) Hoe verricht de grote schare „dag en nacht heilige dienst voor [Jehovah] in zijn tempel”? (b) Hoe ’spreidt Jehovah zijn tent’ over de grote schare uit?
25 Voorts zijn zij ijverige Getuigen van Jehovah geworden, die „dag en nacht heilige dienst voor hem [verrichten] in zijn tempel”. Behoort u tot deze aan God opgedragen grote schare? Zo ja, dan hebt u het voorrecht Jehovah zonder ophouden in het aardse voorhof van zijn grote geestelijke tempel te dienen. In deze tijd verricht de grote schare, onder leiding van de gezalfden, het leeuwedeel van het getuigeniswerk. Ondanks wereldlijke verantwoordelijkheden hebben honderdduizenden van hen ruimte gemaakt voor de volle-tijdbediening als pioniers. Maar of u als een opgedragen lid van de grote schare nu tot die categorie behoort of niet, u kunt u verheugen dat u vanwege uw geloof en uw werken rechtvaardig verklaard bent tot vriendschap met God en als gast in zijn tent mag verblijven (Psalm 15:1-5; Jakobus 2:21-26). Jehovah ’spreidt zijn tent’ aldus uit over degenen die hem liefhebben, en als een goede gastheer beschermt hij hen. — Spreuken 18:10.
26. Welke andere zegeningen zullen de grote schare ten deel vallen?
26 De oudere persoon vervolgt: „Zij zullen geen honger of dorst meer lijden, ook zal de zon hen niet fel beschijnen noch enige verschroeiende hitte hen treffen, want het Lam, dat in het midden van de troon is, zal hen weiden en hen naar bronnen van wateren des levens leiden. En God zal elke traan uit hun ogen wegwissen” (Openbaring 7:16, 17). Ja, Jehovah is werkelijk gastvrij! Maar welke diepe betekenis ligt in deze woorden opgesloten?
27. (a) Hoe heeft Jesaja een profetie geuit die overeenkomt met de woorden van de oudere persoon? (b) Waaruit blijkt dat Jesaja’s profetie in Paulus’ tijd ten aanzien van de christelijke gemeente in vervulling begon te gaan?
27 Laten wij eens een in overeenkomstige bewoordingen opgestelde profetie beschouwen: „Dit heeft Jehovah gezegd: ’In een tijd van goede wil heb ik u geantwoord, en op een dag van redding heb ik u geholpen . . . Zij zullen niet hongeren, noch zullen zij dorsten, noch zal verschroeiende hitte of zon hen treffen. Want Degene die medelijden met hen heeft, zal hen leiden, en aan de waterbronnen zal hij hen voeren’” (Jesaja 49:8, 10; zie ook Psalm 121:5, 6). De apostel Paulus haalde een gedeelte van deze profetie aan en paste dat toe op de „dag van redding”, die met Pinksteren in 33 G.T. begon. Hij schreef: „Want hij [Jehovah] zegt: ’In een tijd van aanvaarding heb ik u verhoord, en op een dag van redding ben ik u te hulp gekomen.’ Ziet! Nu in het bijzonder is het de tijd van aanvaarding. Ziet! Nu is het de dag van redding.” — 2 Korinthiërs 6:2.
28, 29. (a) Hoe gingen Jesaja’s woorden in de eerste eeuw in vervulling? (b) Hoe worden de woorden uit Openbaring 7:16 met betrekking tot de grote schare vervuld? (c) Wat zal het resultaat zijn wanneer de grote schare naar „bronnen van wateren des levens” wordt geleid? (d) Waarom zal de grote schare uniek zijn onder de mensheid?
28 Hoe was de belofte dat zij geen honger of dorst zouden lijden noch door een verschroeiende hitte getroffen zouden worden, destijds van toepassing? Christenen in de eerste eeuw leden beslist af en toe letterlijke honger en dorst (2 Korinthiërs 11:23-27). In geestelijk opzicht hadden zij echter overvloed. Er was in rijke mate voor hen gezorgd, zodat zij op geestelijk terrein geen honger of dorst leden. Bovendien liet Jehovah de hitte van zijn toorn niet tegen hen ontbranden toen hij in 70 G.T. het joodse samenstel van dingen vernietigde. De woorden uit Openbaring 7:16 hebben een overeenkomstige geestelijke vervulling voor de grote schare in deze tijd. Samen met de gezalfde christenen verheugen zij zich in overvloedige geestelijke voorzieningen. — Jesaja 65:13; Nahum 1:6, 7.
29 Als u deel uitmaakt van die grote schare, zal uw goede hartetoestand u ertoe brengen ’een vreugdegeroep aan te heffen’, ongeacht wat u gedurende de jaren voorafgaande aan de ondergang van Satans samenstel aan ontberingen en moeilijkheden moet verduren (Jesaja 65:14). In dat opzicht kan Jehovah nu reeds ’elke traan uit uw ogen wegwissen’. Gods verzengende „zon” van veroordeling bedreigt u niet langer, en wanneer de vier winden van vernietiging worden losgelaten, kunt u voor de „verschroeiende hitte” van Jehovah’s misnoegen gespaard worden. Na die verwoesting zal het Lam u leiden, zodat u volledig voordeel kunt trekken van de levenskracht hernieuwende „bronnen van wateren des levens”, die een afbeelding zijn van alle door Jehovah getroffen voorzieningen om u te helpen eeuwig leven te verwerven. Uw geloof in het bloed van het Lam zal gerechtvaardigd worden doordat u geleidelijk tot menselijke volmaaktheid opgeheven zult worden. Allen die tot de grote schare behoren, zullen uniek zijn onder de mensheid, aangezien zij de „miljoenen” zijn die zelfs niet hebben hoeven te sterven! In de volste zin van het woord zal elke traan uit hun ogen zijn weggewist. — Openbaring 21:4.
De roeping vast maken
30. Welk schitterende vooruitzicht wordt ons in Johannes’ visioen geboden, en wie zal ’stand kunnen houden’?
30 Wat een schitterend vooruitzicht bieden die woorden ons! Jehovah zelf zit op zijn troon, en al zijn dienstknechten in de hemel en op aarde zingen hem eensgezind lof toe. Zijn aardse dienstknechten beseffen wat een ontzagwekkend voorrecht het is mee te mogen zingen in dit aanzwellende lofgezang. Heel binnenkort zullen Jehovah en Christus Jezus het oordeel voltrekken, en de roep zal worden gehoord: „De grote dag van hun gramschap is gekomen, en wie kan dan standhouden?” (Openbaring 6:17) Het antwoord? Slechts een minderheid van de mensheid, namelijk degenen van de 144.000 verzegelden die misschien nog in het vlees zijn en een grote schare andere schapen die zal „standhouden”, ofwel met hen in leven zal blijven. — Jeremia 35:19; 1 Korinthiërs 16:13.
31. Welke uitwerking dient de vervulling van Johannes’ visioen op christenen te hebben, of zij nu tot de gezalfden of tot de grote schare behoren?
31 Met het oog op dit feit spannen gezalfde christenen van de Johannesklasse zich krachtig in en streven zij „naar het doel om de prijs van de roeping naar boven, die God door bemiddeling van Christus Jezus doet toekomen” (Filippenzen 3:14). Zij zijn zich er ten volle van bewust dat gebeurtenissen in deze tijd speciale volharding van hun zijde vereisen (Openbaring 13:10). Na Jehovah al zo veel jaren loyaal te hebben gediend, houden zij vast aan het geloof, verheugd dat hun namen zijn „opgeschreven in de hemelen” (Lukas 10:20; Openbaring 3:5). Ook de leden van de grote schare weten dat alleen ’wie tot het einde heeft volhard, gered zal worden’ (Matthéüs 24:13). Hoewel de grote schare als groep gekentekend is om uit de grote verdrukking te komen, moet elk afzonderlijk lid ervan zich krachtig inspannen om rein en actief te blijven.
32. Welke dringende situatie wordt beklemtoond door het feit dat op de dag van Jehovah’s gramschap slechts twee groepen zullen „standhouden”?
32 Er is geen aanwijzing dat er buiten deze twee groepen ook maar iemand zal „standhouden” op de dag van Jehovah’s gramschap. Wat betekent dit voor de miljoenen die elk jaar blijk geven van een zekere mate van respect voor Jezus’ slachtoffer door de Gedachtenisviering van zijn dood bij te wonen, maar die nog niet zo’n krachtig geloof in Jezus’ slachtoffer hebben dat zij het besluit hebben genomen opgedragen, gedoopte dienstknechten van Jehovah te worden en actief te zijn in zijn dienst? Hoe staat het bovendien met degenen die eens actief waren maar die hebben toegelaten dat hun hart „bezwaard [is geworden] met . . . zorgen des levens”? Mogen al zulke personen ontwaken, en wakker blijven, ten einde „erin [te] slagen te ontkomen aan al deze dingen die stellig gaan geschieden, en te staan voor het aangezicht van de Zoon des mensen” — Jezus Christus. Er rest nog maar weinig tijd! — Lukas 21:34-36.
[Voetnoten]
a Zie NW, Studiebijbel, voetnoot.
b The Watch Tower van 1 april 1918, blz. 98.
[Kader op blz. 119]
Uitleggingen zijn een zaak van God
Tientallen jaren lang heeft de Johannesklasse de identiteit van de grote schare nagevorst, doch zonder een bevredigende verklaring te vinden. Waarom? Wij vinden het antwoord in de woorden van de getrouwe Jozef, die zei: „Zijn uitleggingen niet een zaak van God?” (Genesis 40:8) Wanneer en hoe legt God de vervulling van zijn profetieën uit? Gewoonlijk geschiedt dit wanneer ze op het punt staan vervuld te worden of reeds bezig zijn in vervulling te gaan, zodat zijn zoekende dienstknechten de boodschap duidelijk kunnen onderscheiden. Dit begrip wordt gegeven „tot ons onderricht . . ., opdat wij door middel van onze volharding en door middel van de vertroosting uit de Schriften hoop zouden hebben”. — Romeinen 15:4.
[Kader op blz. 124]
Leden van de grote schare
▪ komen uit alle natiën en stammen en volken en talen
▪ staan voor Jehovah’s troon
▪ hebben hun lange gewaden wit gemaakt in het bloed van het Lam
▪ schrijven redding toe aan Jehovah en Jezus
▪ komen uit de grote verdrukking
▪ dienen Jehovah dag en nacht in zijn tempel
▪ ontvangen Jehovah’s liefdevolle bescherming en zorg
▪ worden door Jezus naar bronnen van wateren des levens geleid
[Paginagrote illustratie op blz. 121]
[Illustratie op blz. 127]
De grote schare heeft redding te danken aan God en aan het Lam
[Illustratie op blz. 128]
Het Lam zal de grote schare naar bronnen van wateren des levens leiden