LYDIA
(Ly̱dia).
Deze vrouw en haar huisgezin behoorden tot de eersten in Europa die het christendom aanvaardden, als resultaat van de activiteiten die de apostel Paulus omstreeks 50 G.T. in Filippi ontplooide. Oorspronkelijk had zij in Thyatira gewoond, een stad in Klein-Azië die bekendstond om haar verfindustrie. Later verkocht Lydia in Filippi (Macedonië) purper, hetzij de kleurstof of de ermee geverfde kleding en stoffen. Blijkbaar stond zij aan het hoofd van haar huisgezin, waartoe ook slaven en bedienden behoord kunnen hebben. Zij was dus mogelijk weduwe of ongehuwd. — Han 16:14, 15.
Daar Lydia als „een aanbidster van God” wordt aangeduid, was zij waarschijnlijk een joodse proseliet. Het kan zijn dat er in Filippi slechts weinig joden waren en de stad geen synagoge had, zodat Lydia en andere godvruchtige vrouwen op de sabbatdag bij een rivier buiten de stad bijeenkwamen. Toen de apostel Paulus tot deze vrouwen predikte, luisterde Lydia aandachtig. Na samen met haar huisgezin gedoopt te zijn, smeekte zij Paulus en zijn metgezellen bij haar thuis te verblijven, met de woorden: „Indien gijlieden van oordeel zijt dat ik getrouw ben aan Jehovah, komt dan in mijn huis.” Zo’n hartelijk aanbod van gastvrijheid kon gewoon niet afgeslagen worden. De schrijver van Handelingen, Paulus’ reisgenoot Lukas, voegt eraan toe: „Zij dwong ons er gewoon toe.” — Han 16:11-15.
Toen Paulus en Silas later uit de gevangenis vrijgelaten werden, gingen zij opnieuw naar het huis van Lydia. Daar moedigden zij de broeders aan en vertrokken vervolgens uit Filippi. — Han 16:36-40.
Misschien was het althans ten dele wegens Lydia’s gastvrijheid dat Paulus aan de Filippenzen schreef: „Telkens wanneer ik aan u denk, dank ik mijn God altijd in al mijn smekingen voor u allen, terwijl ik mijn smeking met vreugde opzend, wegens de bijdrage die gij van de eerste dag af tot dit ogenblik toe aan het goede nieuws hebt geschonken.” — Fil 1:3-5.