5D De losmaking om met Christus te zijn
Fil 1:23 — „losmaking”; Gr.: a·naʹlu·sai; Lat.: dis·solʹvi
Het werkwoord a·naʹlu·sai is hier als verbaal substantief (een zelfstandig naamwoord dat van een werkwoord is afgeleid) gebruikt. Het komt in de christelijke Griekse Geschriften verder nog maar één keer voor, namelijk in Lu 12:36, waar het betrekking heeft op Christus’ terugkeer. Het verwante zelfstandig naamwoord a·naʹlu·sis komt slechts eenmaal voor, en wel in 2Ti 4:6, waar de apostel zegt: „De bestemde tijd voor mijn losmaking is aanstaande.” In Lu 12:36 hebben wij het werkwoord met „terugkeert” weergegeven, omdat het doelt op het feit dat de meester van de dienstknechten van het bruiloftsfeest opbreekt en vertrekt, zodat het feest wordt beëindigd. Maar hier in Fil 1:23 hebben wij het werkwoord niet met „terugkeren” of „opbreken” respectievelijk „vertrekken” weergegeven, maar met „losmaking”. De reden hiervoor is dat het woord twee gedachten kan overbrengen: de losmaking van de apostel zelf, om met Christus te zijn bij diens terugkeer, en dat de Heer zich losmaakt van hemelse beperkingen om, zoals hij beloofd had, terug te keren.
In geen geval zegt de apostel hier dat hij onmiddellijk bij zijn dood in een geest veranderd zou worden om voor altijd met Christus te zijn. Met Christus, de Heer, zijn, zal pas mogelijk zijn bij Christus’ terugkeer, wanneer de in Christus gestorvenen eerst zullen opstaan, zoals de apostel zelf onder inspiratie in 1Th 4:15-17 verklaart. Op die terugkeer van Christus en de losmaking van de apostel om voor altijd met de Heer te zijn, doelt Paulus in Fil 1:23. Hij zegt daar dat er twee onmiddellijke mogelijkheden voor hem zijn, namelijk (1) in het vlees verder te leven en (2) te sterven. Wegens de in aanmerking te nemen omstandigheden zei hij onder druk te staan van deze twee dingen, zonder kenbaar te maken welke hij zou kiezen. Dan oppert hij een derde mogelijkheid, waarnaar hij werkelijk verlangde. Het lijdt geen twijfel dat hij dit verkieslijker vond, namelijk „de losmaking”, want dat betekende voor hem met Christus te zijn.
Derhalve kan de uitdrukking to a·naʹlu·sai, „de losmaking”, niet van toepassing worden gebracht op de dood van de apostel als menselijk schepsel en zijn heengaan uit dit leven. Ze moet betrekking hebben op de gebeurtenissen ten tijde van Christus’ terugkeer en tegenwoordigheid (zie App. 5B) en de opstanding van allen die in Christus gestorven zijn, om voor altijd met hem te zijn.