Reizen in de oudheid — Buiten het Middellandse Zeegebied
Tegenwoordig vinden we het heel gewoon in een vliegtuig te stappen en van het ene werelddeel naar het andere te vliegen. Zou het u verbazen dat zelfs in Bijbelse tijden mensen verre reizen maakten?
OMSTREEKS duizend jaar voor Christus liet koning Salomo een vloot bouwen die samen met de vloot van de koning van Tyrus aantrekkelijke goederen van verre streken naar Israël vervoerde (1 Koningen 9:26-28; 10:22). In de negende eeuw voor onze jaartelling ging in de Middellandse Zeehaven Joppe in Israël de profeet Jona aan boord van een schip met bestemming Tarsisa (Jona 1:3). In de eerste eeuw van onze jaartelling maakte de apostel Paulus een reis van Cesarea in Israël naar Puteoli, het hedendaagse Pozzuoli, aan de Golf van Napels in Italië (Handelingen 27:1; 28:13).
Historici weten dat in de tijd van Paulus kooplieden uit het Middellandse Zeegebied geregeld via de Rode Zee naar India voeren, en tegen het midden van de tweede eeuw hadden sommigen zelfs China weten te bereiken.b Maar wat is er bekend over vroege reizen buiten het Middellandse Zeegebied in westelijke richting? Hoe ver westwaarts gingen zeelieden in de oudheid?
Vroege reizen van de Feniciërs
Al eeuwen voor de tijd van Paulus hadden zeevarende volken handelskolonies in het westen gevestigd. Men denkt dat de Feniciërs, die hun thuisbasis hadden in wat nu Libanon is, tegen 1200 voor onze jaartelling de Atlantische Oceaan bereikten. Omstreeks 1100 stichtten ze, net voorbij de zee-engte van Gibraltar, Gadir, nu de Spaanse havenstad Cádiz. Tot de producten die daar verkrijgbaar waren, behoorden plaatselijk gewonnen zilver en geïmporteerd tin, dat via de Atlantische Oceaan werd aangevoerd.
De Griekse geschiedschrijver Herodotus schreef dat farao Necho van Egypte in de zevende eeuw voor onze jaartelling aan het boveneinde van de Rode Zee een vloot van Fenicische schepen met een Fenicische bemanning bijeenbracht. Het doel was van oost naar west rondom Afrika te varen.
Tegen die tijd hadden de Feniciërs de kusten van Afrika al eeuwenlang verkend. Maar door tegenwind en ongunstige zeestromingen moet het voor zeelieden die langs de Atlantische kust van Afrika naar het zuiden voeren, een hele opgave zijn geweest om echt ver te komen. Voor de nieuwe expeditie, aldus Herodotus, vertrokken de Feniciërs vanuit de Rode Zee en volgden ze de oostkust van Afrika naar de Indische Oceaan. Halverwege het jaar gingen ze aan land, waar ze zaaiden. Ze bleven er lang genoeg om te oogsten en voeren daarna verder. In het derde jaar hadden ze volgens Herodotus het hele continent rondgevaren, voeren ze de Middellandse Zee op en keerden ze naar Egypte terug.
Herodotus besloot zijn verslag met de opmerking dat de Feniciërs dingen vertelden die hij niet kon geloven, onder andere dat ze bij het omvaren van de punt van Afrika de zon rechts van hen zagen. Het zal voor een Griek in de oudheid inderdaad moeilijk zijn geweest dat te geloven. Iedereen die zijn hele leven ten noorden van de evenaar heeft gewoond, is eraan gewend de zon in het zuiden te zien. Als hij in westelijke richting gaat, staat de zon links van hem. Maar bij de Kaap de Goede Hoop, die ten zuiden van de evenaar ligt, staat de middagzon in het noorden, rechts van iemand die naar het westen gaat.
Herodotus’ verslag is eeuwenlang onderwerp van debat onder historici geweest. Voor velen zal het ongelooflijk lijken dat zeelieden al zo lang geleden rond Afrika hebben kunnen varen. Maar wetenschappers geloven dat farao Necho inderdaad opdracht tot zo’n expeditie heeft gegeven en dat zo’n tocht mogelijk was, gezien de bekwaamheden en kennis van die tijd. „Zo’n reis zal zeker tot de mogelijkheden hebben behoord”, verklaart de historicus Lionel Casson. „Er is geen enkele reden waarom een bemanning van Feniciërs die niet uitgevoerd zou kunnen hebben in de tijdruimte en op de manier die Herodotus beschrijft.” In hoeverre Herodotus’ verslag in overeenstemming is met de feiten, kan niet met zekerheid worden vastgesteld. Niettemin geeft het ons een idee van de onvermoeide inspanningen om de zeevaart uit te breiden naar streken die zo vroeg in de geschiedenis onbekend waren.
Pytheas vaart naar het noorden
De Feniciërs waren niet het enige volk uit het Middellandse Zeegebied dat in westelijke richting voer, de Atlantische Oceaan op. Tot de koloniën die Griekse zeelieden rond de Middellandse Zee hadden gesticht, behoorde Massalia, nu de Franse stad Marseille. Dankzij de overzeese en de overlandse handel genoot de stad welvaart. Vanuit Massalia verzonden handelaren wijn, olie en bronzen voorwerpen uit het Middellandse Zeegebied naar het noorden, en vanuit het noorden lieten ze ruwe metalen en barnsteen komen. Het lijdt geen twijfel dat de kooplieden van Marseille graag wilden weten waar die goederen vandaan kwamen. En dus verliet omstreeks 320 voor onze jaartelling Pytheas per schip Marseille om zelf die verre noordelijke landen te bezoeken.
Eenmaal terug schreef Pytheas een verslag van zijn reizen onder de titel Over de Oceaan. Hoewel de oorspronkelijke Griekse tekst van dit boek niet meer bestaat, is het door minstens achttien schrijvers uit de oudheid geciteerd. Uit die geciteerde passages blijkt dat Pytheas de zeeën en getijden en de geografie en bevolking van de gebieden die hij bezocht nauwkeurig heeft beschreven. Hij gebruikte ook de lengte van de schaduw die een gnomon of puntzonnewijzer werpt om te berekenen hoe hoog de zon op een bekende datum komt en aan de hand daarvan te schatten hoe ver naar het noorden hij was gereisd.
Pytheas’ persoonlijke interesses waren van wetenschappelijke aard. Maar wetenschappelijk onderzoek kan nauwelijks het voornaamste doel van zijn reis zijn geweest. Geleerden hebben verondersteld dat zijn reis in opdracht plaatsvond en gefinancierd werd door commerciële belanghebbenden in Massalia, die hem uitzonden om een zeeroute te vinden naar de verre kusten waarvan ze wisten dat er barnsteen en tin te halen was. Waar is Pytheas dan heen gegaan?
Naar Bretagne, Britannia en verder
Het schijnt dat Pytheas om het Iberisch Schiereiland heen voer en toen de kust van Gallië volgde naar Bretagne, waar hij aan land ging. Dat weten we doordat een van zijn metingen van de hoogte van de zon boven de horizon, die hij vermoedelijk aan land heeft gedaan, overeenkomt met een positie in het noorden van Bretagne.c
In Bretagne woonden ervaren scheepsbouwers en zeelieden, die handeldreven met Britannia. Cornwall, de zuidwestelijke punt van Britannia, was rijk aan tin, een onmisbaar bestanddeel van brons, en daar ging Pytheas vervolgens heen. In zijn verslag beschrijft hij de grootte en ruwweg driehoekige vorm van Britannia, wat doet vermoeden dat hij het eiland rondgevaren moet zijn.
Hoewel Pytheas’ exacte route een kwestie van gissen is, kan hij heel goed tussen Britannia en Ierland door zijn gevaren en het eiland Man hebben aangedaan, waarvan de breedtegraad overeenkomt met zijn tweede meting van de hoogte van de zon. De derde meting kan gedaan zijn op Lewis, een van de Buiten-Hebriden, voor de westkust van Schotland. Vandaar is hij waarschijnlijk in noordelijke richting verder gevaren naar de Orkney-eilanden, ten noorden van het Schotse vasteland, want zijn door Plinius de Oudere geciteerde verslag bericht dat ze uit veertig eilanden bestonden.
Zes dagen varen ten noorden van Britannia, zo schreef Pytheas, lag een land dat Thule heette. Verscheidene schrijvers uit de oudheid verwijzen naar Pytheas’ beschrijving van Thule als het land van de middernachtzon. Na nog een dag varen daarvandaan, schreef hij, belandde men daar waar de zee „bevroren” was. Waar Pytheas’ Thule precies gelegen heeft, is aanleiding geweest tot veel meningsverschillen; sommigen vereenzelvigen het met de Faeröer, anderen met Noorwegen en weer anderen met IJsland. Waar Thule ook lag, schrijvers uit de oudheid bezagen het als de noordelijkste punt van de toen bekende wereld.
Vermoedelijk is Pytheas langs grotendeels dezelfde route waarlangs hij was vertrokken, naar Britannia teruggekeerd en heeft hij toen zijn rondreis om dat eiland voltooid. Of hij de Noord-Europese kust nog verder heeft verkend voordat hij naar het Middellandse Zeegebied terugkeerde, weten we niet. In elk geval citeert Plinius de Oudere Pytheas als autoriteit op het gebied van de barnsteen producerende streken. De oude vindplaatsen van dit kostbare materiaal lagen in Jutland, een deel van het huidige Denemarken, en aan de zuidkust van de Oostzee. Natuurlijk kan Pytheas in iedere haven die hij in het oosten van Britannia aandeed van die gebieden gehoord hebben, en voor zover we weten, heeft hij er geen aanspraak op gemaakt ze zelf bezocht te hebben.
De volgende bekende reiziger uit het Middellandse Zeegebied die over zijn bezoek aan Britannia heeft geschreven, is Julius Caesar, die in 55 voor onze tijdrekening in het zuiden van dat eiland aan land ging. Tegen het jaar 6 van onze jaartelling hadden andere Romeinse veldtochten zich helemaal tot het noorden van Jutland uitgestrekt.
De horizon verruimt zich
Door de ontdekkingsreizen van de Feniciërs en Grieken nam de geografische kennis van de ontwikkelde wereld aanzienlijk toe, niet alleen van het Middellandse Zeegebied en de Atlantische Oceaan, maar ook van de zuidelijkste delen van Afrika en van het noordpoolgebied. De wereld van die tijd was er een van ontdekkingsreizen, handel, een zich verruimende horizon, reizen over enorme afstanden en een daaruit voortvloeiende stroom van denkbeelden en kennis.
De bewaard gebleven verslagen van ontdekkingsreizen in de oudheid vertegenwoordigen ongetwijfeld slechts een fractie van de reizen die onverschrokken zeelieden met succes hebben voltooid. Hoeveel zeevaarders uit de oudheid zijn naar hun vertrekpunt teruggekeerd zonder ooit beschreven te hebben waar ze geweest waren? En hoevelen zijn van hun vaderland naar verre kusten gevaren en nooit teruggekeerd? Die vragen blijven onbeantwoord. Maar we kunnen wel iets concluderen over de vroege verbreiding van het christendom. (Zie het bovenstaande kader.)
[Voetnoten]
a Die naam wordt vaak geassocieerd met een streek in Zuid-Spanje die door Griekse en Romeinse schrijvers Tartessus werd genoemd.
b Zie voor meer informatie over reizen in oostelijke richting het artikel „Hoe ver oostwaarts konden zendelingen gaan?” in De Wachttoren van 1 januari 2009.
c In moderne termen op 48°42’ N.Br.
[Kader op blz. 29]
Het goede nieuws „in heel de schepping” gepredikt
Omstreeks 60/61 schreef de apostel Paulus dat het goede nieuws „in heel de schepping die onder de hemel is, werd gepredikt” (Kolossenzen 1:23). Bedoelde hij daarmee dat christenen al in India, het Verre Oosten, Afrika, Spanje, Gallië, Britannia, het Oostzeegebied en Pytheas’ Thule hadden gepredikt? Dat lijkt onwaarschijnlijk, maar zeker weten we het niet.
Het staat echter wel vast dat het goede nieuws zich sterk verbreid had. Joden en proselieten bijvoorbeeld die met Pinksteren in het jaar 33 het christendom hadden aanvaard, hadden hun pas gevonden geloof op zijn minst meegenomen naar Parthië, Elam, Medië, Mesopotamië, Arabië, Klein-Azië, Rome en het westelijke deel van Libië: een gebied dat de wereld bestreek die Paulus’ lezers kenden (Handelingen 2:5-11).
[Diagram/Kaart op blz. 26, 27]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
Herodotus berichtte dat toen zeelieden rond de punt van Afrika voeren, ze de zon rechts van hen zagen
[Kaart]
AFRIKA
MIDDELLANDSE ZEE
INDISCHE OCEAAN
ATLANTISCHE OCEAAN
[Diagram/Kaart op blz. 28, 29]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
De verre zeereis van de Griekse zeevaarder Pytheas
[Kaart]
IERLAND
IJSLAND
NOORWEGEN
Noordzee
BRITANNIA
BRETAGNE
IBERISCH SCHIEREILAND
NOORDKUST VAN AFRIKA
MIDDELLANDSE ZEE
Marseille