De zienswijze van de bijbel
Homoseksualiteit — Welke plicht rust er op de geestelijkheid?
HOMOSEKSUELEN die God oprecht willen dienen, zitten in een lastig parket. Het is zoals een van hen zei: „Als je een toegewijd lid van de kerk bent en bij toeval ontdekt dat je ook homoseksueel bent, wat voor keus heb je dan in feite?”
Om te weten wat er van iemand wordt verlangd die God wil behagen, hebben veel homoseksuelen zich logischerwijs tot hun geestelijken gewend. Geven die de juiste leiding? Wat is hun plicht tegenover de homoseksuele gemeenschap? Wat is hun voornaamste plicht jegens alle mensen?
Priesters zijn verplicht Gods maatstaven hoog te houden
De bijbel zegt over de priesters in de oudheid in eenvoudige bewoordingen dat zij „ten behoeve van mensen [waren] aangesteld over de dingen die God betreffen” (Hebreeën 5:1). Toen Abraham uit de oudheid zijn gezin in dit opzicht verzorgde, hielp hij hen ’Jehovah’s weg te houden’. — Genesis 18:19.
De priesterschap in het oude Israël speelde eveneens een essentiële rol in het hoog houden van Gods maatstaven. De priesters waren verplicht de natie te helpen ’het volk van Jehovah te blijven’ (2 Kronieken 23:16). Net als toen zijn Gods vertegenwoordigers ook nu verplicht hun kudde te helpen ’Gods volk te blijven’ en ’Gods weg te houden’.
Met het oog daarop moeten zij de kudde in Gods Woord onderwijzen (Maleachi 2:7). Hebben de geestelijken zich ’boodschappers van God’ betoond en mensen geholpen ’Gods weg te houden’? Over het algemeen niet. En dit is vooral duidelijk in de homoseksualiteitskwestie.
In gebreke blijvende boodschappers, gevaarlijke leiding
Om het maar ronduit te zeggen: de bijbel veroordeelt homoseksualiteit. Alle gegoochel met woorden kan schriftplaatsen als Leviticus 18:22 en Romeinen 1:26, 27 niet laten verdwijnen. (Zie kader.) Maar een jezuïetenpater die de bijbel terzijde schoof en voor de huidige tendensen koos, zei over homoseksuele relaties: „Het is voor veel mensen de enige oplossing om een gelukkig en zinvol leven te leiden.” Een anglicaanse bisschop, die er net zo over dacht, noemde homoseksualiteit „iets wat [homoseksuelen] niet in de hand hebben”. Maar de bijbel zegt over sommige voormalige homoseksuelen in de eerste eeuw: „Sommigen van u [zijn] dat geweest. Maar gij zijt rein gewassen.” — 1 Korinthiërs 6:9-11.
Sommigen voeren liefde als de reden aan waarom zij tegen de bijbelse maatstaven ingaan. Een priester zei: „Liefde, vooral de liefde voor degene die ’er niet bijhoort’, de verschoppeling, is de voornaamste toetssteen van ons geestelijk leven.” Waarop hij besloot met de woorden: „Homoseksualiteit zou voor Christus nooit een strijdpunt zijn geweest. Voor hem zou het criterium zijn geweest: Leiden deze mensen, ongeacht wat zij zijn, een werkelijk liefdevol leven?”
Maar de bijbel verwart liefde niet met sentimentaliteit. Godvruchtige liefde wordt in evenwicht gehouden door rechtvaardigheid en omvat een afschuw van wat slecht is. De bijbel vermaant krachtig: „O gij die Jehovah liefhebt, haat het slechte” (Psalm 97:10). Echte liefde omvat ook streng onderricht, want „die Jehovah liefheeft, wordt door hem streng onderricht” (Hebreeën 12:6). Daarom zijn bedienaren van het woord verplicht „zowel door de gezonde leer te vermanen als de tegensprekers terecht te wijzen” (Titus 1:9). En bedenk dit: Als de priester in de oudheid zich getrouw van zijn taak kweet, „waren het [velen] die hij van dwaling terugbracht”. — Maleachi 2:5, 6.
Bijbelse maatstaven worden ondermijnd
Maar in het algemeen is de geestelijkheid vandaag de dag net als toegeeflijke ouders: bang om hun kinderen te slaan omdat ’dat niet liefdevol zou zijn’. Decennia lang heeft de geestelijkheid de bijbelse maatstaven aldus ondermijnd. Het resultaat? „Omdat het vonnis over een slecht werk niet spoedig is voltrokken, daarom is het hart der mensenzonen in hen er volkomen op gericht kwaad te doen” (Prediker 8:11). Hoewel bijvoorbeeld de Katholieke Kerk officieel tegen homoseksuele relaties is, bleek uit een opiniepeiling dat 55 procent van alle Amerikaanse katholieken geloofde dat iemand die homoseksuele relaties heeft toch een goed katholiek kan zijn.
Iets dergelijks overkwam de Israëlieten uit de oudheid toen de priesters Jehovah’s maatstaven niet hoog hielden. Hij zei over hen: „Zij [hebben] zich ver van mij verwijderd . . . En zij hebben niet gezegd: ’Waar is Jehovah?’” En waarom niet? „Zelfs de priesters zeiden niet: ’Waar is Jehovah?’ En zelfs zij die zich met de wet bezighouden, kenden mij niet” (Jeremia 2:5-8). De profeet Zefanja zei: „De onrechtvaardige kende geen schaamte” omdat de „priesters zelf ontwijdden wat heilig was; zij deden de wet geweld aan”. — Zefanja 3:1-5.
’Wijs goddeloosheid af’
Homoseksuelen die God willen dienen, moeten dit op zijn voorwaarden doen — voorwaarden die duidelijk in de bijbel uiteengezet worden. Evenals in de eerste eeuw zijn er vandaag de dag homoseksuelen die geholpen zijn ’hun lichaamsleden te doden ten aanzien van hoererij, onreinheid en seksuele begeerte’ (Kolossenzen 3:5). Het is waar dat dit voor sommigen niet gemakkelijk is geweest, maar zij hebben geleerd hun immorele verlangens te doden, net zoals veel heteroseksuelen hun verkeerde verlangens voor leden van het andere geslacht hebben moeten doden. Beide groepen zijn ook geholpen door geregelde omgang met de ware christelijke gemeente, die hen kan steunen bij hun doel ’goddeloosheid en wereldse begeerten af te wijzen en met rechtvaardigheid en godvruchtige toewijding te leven’. — Titus 2:12.
Geestelijken die de bijbelse maatstaven afzwakken en zonde vergoelijken, bewijzen homoseksuelen geen dienst. Zij mogen dan misschien ’oren kittelen’, maar zij voldoen niet aan hun plicht om ’het woord te prediken’. Dàt is hun plicht tegenover homoseksuelen — en jegens alle mensen. — 2 Timótheüs 4:1-5.
[Kader op blz. 13]
„Gij moogt niet bij een manspersoon liggen zoals gij bij een vrouw ligt. Het is iets verfoeilijks.” — Leviticus 18:22
„Daarom heeft God hen overgegeven aan schandelijke seksuele begeerten, want ook hun vrouwen hebben het natuurlijke gebruik van zichzelf verruild voor een tegennatuurlijk gebruik; en evenzo hebben ook de mannen het natuurlijke gebruik van de vrouw laten varen en zijn zeer verhit geworden in hun wellust jegens elkaar, mannen met mannen, ontucht plegend en in zichzelf de volledige vergelding ontvangend die hun voor hun dwaling toekwam.” — Romeinen 1:26, 27