Hoofdstuk 17
’Geslachte zielen’ beloond
1. In welke tijdsperiode leven wij, en wat vormt het bewijs hiervoor?
GODS koninkrijk regeert! De Ruiter op het witte paard staat op het punt zijn overwinning te voltooien! Het rode paard, het zwarte paard en het vale paard galopperen over de hele aarde! Het lijdt geen twijfel dat Jezus’ profetieën betreffende zijn koninklijke tegenwoordigheid in vervulling gaan (Matthéüs hfdst. 24, 25; Markus hfdst. 13; Lukas hfdst. 21). Ja, wij leven in de laatste dagen van dit samenstel van dingen (2 Timótheüs 3:1-5). Laten wij, aangezien dit zo is, goed opletten terwijl het Lam, Jezus Christus, het vijfde zegel van die boekrol verbreekt. Welke verdere onthulling zal zich nu voor onze ogen ontvouwen?
2. (a) Wat zag Johannes toen het vijfde zegel geopend werd? (b) Waarom moet het ons niet verbazen over een symbolisch offeraltaar in de hemel te lezen?
2 Johannes beschrijft een aangrijpend tafereel: „En toen hij het vijfde zegel opende, zag ik onder het altaar de zielen van hen die geslacht waren wegens het woord van God en wegens het getuigeniswerk dat zij vroeger hadden” (Openbaring 6:9). Wat? Een offeraltaar in de hemel? Ja! Dit is de eerste maal dat Johannes gewag maakt van een altaar. Maar hij heeft reeds een beschrijving gegeven van Jehovah op Zijn troon, de cherubs daaromheen, de glazen zee, de lampen en de 24 oudere personen die reukwerk bij zich hebben — allemaal aspecten die overeenkomst vertonen met kenmerken van de aardse tabernakel, Jehovah’s heiligdom in Israël (Exodus 25:17, 18; 40:24-27, 30-32; 1 Kronieken 24:4). Moet het ons dan verbazen in de hemel ook een symbolisch offeraltaar aan te treffen? — Exodus 40:29.
3. (a) Hoe werden in de oudheid bij de joodse tabernakel zielen ’aan de voet van het altaar’ uitgegoten? (b) Waarom zag Johannes de zielen van geslachte getuigen onder een symbolisch altaar in de hemel?
3 Onder dit altaar bevinden zich „de zielen van hen die geslacht waren wegens het woord van God en wegens het getuigeniswerk dat zij vroeger hadden”. Wat betekent dit? Dit kunnen geen van het stoffelijk lichaam bevrijde zielen zijn — zoals die waarin de heidense Grieken geloofden (Genesis 2:7; Ezechiël 18:4). Nee, Johannes weet dat de ziel of het leven gesymboliseerd wordt door het bloed, en wanneer de priesters die in de oudheid dienst deden bij de joodse tabernakel een offerdier slachtten, sprenkelden zij het bloed „rondom op het altaar” of goten het „aan de voet van het brandofferaltaar” uit (Leviticus 3:2, 8, 13; 4:7; 17:6, 11, 12). De ziel van het dier werd derhalve heel nauw in verband gebracht met het offeraltaar. Maar waarom zouden de zielen, of het bloed, van deze speciale dienstknechten van God onder een symbolisch altaar in de hemel te zien zijn? Omdat hun dood als een offer wordt beschouwd.
4. In welk opzicht is de dood van door de geest verwekte christenen een offerandelijke dood?
4 Ja, al degenen die tot geestelijke zonen Gods verwekt zijn, sterven een offerandelijke dood. Vanwege de rol die zij in Jehovah’s hemelse koninkrijk zullen vervullen, is het Gods wil dat zij afstand doen van elke hoop op eeuwig leven hier op aarde, ja, die hoop opofferen. In dit opzicht onderwerpen zij zich ter ondersteuning van Jehovah’s soevereiniteit aan een offerandelijke dood (Filippenzen 3:8-11; vergelijk 2:17). Dit gaat in zeer letterlijke zin op voor degenen die Johannes onder het altaar zag. Zij zijn gezalfden die in hun tijd de marteldood stierven vanwege hun ijverige dienst in het hoog houden van Jehovah’s Woord en soevereiniteit. Hun zielen „waren [geslacht] wegens het woord van God en wegens het getuigeniswerk [mar·tuʹri·an] dat zij vroeger hadden”.
5. Hoe kunnen de zielen van getrouwen, ofschoon ze dood zijn, om wraak roepen?
5 Het scenario ontvouwt zich verder: „En zij riepen met een luide stem en zeiden: ’Tot wanneer, Soevereine Heer, heilige en waarachtige, weerhoudt gij u ervan te oordelen en ons bloed te wreken aan hen die op de aarde wonen?’” (Openbaring 6:10) Hoe kan er door hun zielen, of bloed, om wraak geroepen worden terwijl de bijbel laat zien dat de doden zich van niets bewust zijn? (Prediker 9:5) Welnu, riep het bloed van de rechtvaardige Abel niet luid nadat Kaïn hem had vermoord? Jehovah zei toen tot Kaïn: „Wat hebt gij gedaan? Luister! Het bloed van uw broer roept luid tot mij van de aardbodem” (Genesis 4:10, 11; Hebreeën 12:24). Niet dat Abels bloed letterlijk woorden uitte. Het was veeleer zo dat Abel als onschuldig slachtoffer was gestorven, en de gerechtigheid riep om bestraffing van zijn moordenaar. Zo zijn ook die christelijke martelaars onschuldig en moeten zij in gerechtigheid gewroken worden (Lukas 18:7, 8). De roep om wraak is luid omdat vele duizenden op deze wijze gestorven zijn. — Vergelijk Jeremia 15:15, 16.
6. Welk onschuldig vergoten bloed werd in 607 v.G.T. gewroken?
6 De situatie kan ook vergeleken worden met die in het afvallige Juda toen koning Manasse in 716 v.G.T. op de troon kwam. Hij vergoot veel onschuldig bloed en heeft vermoedelijk de profeet Jesaja „in stukken gezaagd” (Hebreeën 11:37; 2 Koningen 21:16). Hoewel Manasse later berouw had en tot inkeer kwam, werd die bloedschuld niet weggenomen. In 607 v.G.T., toen de Babyloniërs het koninkrijk Juda verwoestten, „was [het] slechts op bevel van Jehovah dat dit tegen Juda geschiedde, om het uit zijn ogen weg te doen wegens de zonden van Manasse, naar alles wat hij gedaan had; en ook wegens het onschuldige bloed dat hij vergoten had, zodat hij Jeruzalem met onschuldig bloed gevuld had, en Jehovah wilde geen vergeving schenken”. — 2 Koningen 24:3, 4.
7. Wie vooral maakt zich schuldig aan het vergieten van „het bloed der heiligen”?
7 Net als in bijbelse tijden zijn ook in deze tijd veel van degenen die Gods getuigen gedood hebben, misschien al lang gestorven. Maar de organisatie die voor hun marteldood verantwoordelijk is, functioneert nog bijzonder actief en draagt een zware bloedschuld. Wij spreken hier over Satans aardse organisatie, zijn aardse zaad. Een prominente plaats in die organisatie wordt ingenomen door Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie.a Ze wordt beschreven als een vrouw die „dronken [is] van het bloed der heiligen en van het bloed van de getuigen van Jezus”. Ja, „in haar werd het bloed gevonden van profeten en van heiligen en van allen die op de aarde geslacht zijn” (Openbaring 17:5, 6; 18:24; Efeziërs 4:11; 1 Korinthiërs 12:28). Wat een enorme bloedschuld! Zolang Babylon de Grote bestaat, zal het bloed van haar slachtoffers om gerechtigheid roepen. — Openbaring 19:1, 2.
8. (a) Welke gevallen van martelaarschap hadden gedurende Johannes’ leven plaatsgevonden? (b) Welke vervolgingen werden door Romeinse keizers ontketend?
8 Johannes zelf was er getuige van dat christenen in de eerste eeuw de marteldood stierven doordat de wrede Slang en zijn aardse zaad strijd voerden tegen de groeiende gemeente van gezalfde christenen. Johannes had gezien hoe onze Heer aan de paal genageld werd en had tijdens zijn leven meegemaakt dat Stéfanus, alsook zijn eigen broer Jakobus, en Petrus, Paulus en andere naaste medewerkers gedood waren (Johannes 19:26, 27; 21:15, 18, 19; Handelingen 7:59, 60; 8:2; 12:2; 2 Timótheüs 1:1; 4:6, 7). In 64 G.T. had de Romeinse keizer Nero ter bestrijding van een gerucht dat hij de stad in brand zou hebben gestoken, de christenen tot zondebok gemaakt door hen van die euvele daad te beschuldigen. De geschiedschrijver Tacitus bericht: „Zij [christenen] stierven door velerlei bespotting; sommigen werden in vellen van wilde dieren gehuld en vervolgens door honden verscheurd, sommigen werden [aan palen gehangen],b sommigen werden in brand gestoken om ’s avonds als toortsen licht te geven.” Een verdere golf van vervolging onder keizer Domitianus (81-96 G.T.) had tot gevolg dat Johannes naar het eiland Patmos werd verbannen. Ja, Jezus zei: „Indien zij mij hebben vervolgd, zullen zij ook u vervolgen.” — Johannes 15:20; Matthéüs 10:22.
9. (a) Welk meesterwerk van misleiding bracht Satan in de vierde eeuw G.T. voort, en waarvan vormt het het belangrijkste deel? (b) Hoe hebben sommige heersers in de christenheid Jehovah’s Getuigen tijdens de Eerste en de Tweede Wereldoorlog behandeld?
9 In de vierde eeuw G.T. had die oude slang, Satan de Duivel, zijn meesterwerk van misleiding voortgebracht, de afvallige religie der christenheid — een Babylonisch stelsel dat onder een „christelijk” vernisje schuilgaat. Dit stelsel vormt het voornaamste deel van het zaad van de Slang en heeft zich tot een menigte tegenstrijdige sekten ontwikkeld. Net als in het geval van het ontrouwe Juda uit de oudheid, rust er een zware bloedschuld op de christenheid vanwege haar intense betrokkenheid bij de beide strijdende partijen tijdens de Eerste en de Tweede Wereldoorlog. Sommige politieke heersers in de christenheid hebben deze oorlogen zelfs als voorwendsel aangegrepen om gezalfde dienstknechten van God af te slachten. In een verslag over Hitlers vervolging van Jehovah’s Getuigen werd in een recensie over Friedrich Zipfels boek Kirchenkampf in Deutschland gezegd: „Een derde van hen [de Getuigen] is door executie, andere gewelddaden, honger, ziekte of slavenarbeid om het leven gekomen. De weergaloze hardheid van deze onderdrukking was het gevolg van een onbuigzaam geloof dat niet in overeenstemming viel te brengen met de nationaal-socialistische ideologie.” Van de christenheid, met inbegrip van haar priesterschap, kan werkelijk gezegd worden: „In uw zomen [zijn] de bloedsporen gevonden van de zielen der onschuldige armen.” — Jeremia 2:34.c
10. Welke vervolging hebben jonge mannen die tot de grote schare behoren, in veel landen ondergaan?
10 Sinds 1935 hebben getrouwe jonge mannen die tot de grote schare behoren, het in veel landen zwaar te verduren gehad onder vervolging (Openbaring 7:9). Zelfs toen in Europa de Tweede Wereldoorlog ten einde liep, werden in slechts één stad veertien jonge Getuigen van Jehovah terechtgesteld door ophanging. Hun misdaad? Weigering om ’de oorlog te leren’ (Jesaja 2:4). Meer recent zijn jonge mannen in de Oriënt en in Afrika wegens dezelfde kwestie doodgeslagen of door een vuurpeloton doodgeschoten. Deze jonge martelaars, waardige ondersteuners van Jezus’ gezalfde broeders, zullen beslist een opstanding krijgen die hen tot een deel van de beloofde nieuwe aarde zal maken. — 2 Petrus 3:13; vergelijk Psalm 110:3; Matthéüs 25:34-40; Lukas 20:37, 38.
Een lang wit gewaad
11. In welke zin ontvangen gezalfde christenen die de marteldood zijn gestorven, „een lang wit gewaad”?
11 Nadat de apostel Paulus een goed gedocumenteerd verslag had gegeven over het geloof van rechtschapenheidbewaarders uit de oudheid, zei hij: „En toch hebben al dezen, ofschoon er door hun geloof getuigenis ten aanzien van hen werd afgelegd, de vervulling van de belofte niet verkregen, daar God iets beters voor ons voorzag, opdat zij zonder ons niet tot volmaaktheid gebracht zouden worden” (Hebreeën 11:39, 40). Wat is dat „iets beters” dat Paulus en andere gezalfde christenen verwachten? Johannes ziet het hier in een visioen: „En aan een ieder van hen werd een lang wit gewaad gegeven; en hun werd gezegd nog een korte tijd te rusten, totdat ook van hun medeslaven en hun broeders, die op het punt stonden gedood te worden evenals zij, het getal vol zou zijn” (Openbaring 6:11). Dat zij „een lang wit gewaad” ontvangen, heeft te maken met hun opstanding, die hen tot onsterfelijke geestelijke schepselen maakt. Niet langer liggen zij als geslachte zielen onder het altaar, maar zij worden opgewekt om tot de groep van 24 oudere personen te behoren die voor de hemelse troon van God aanbidden. Daar hebben zij zelf tronen gekregen, waardoor wordt aangetoond dat zij koninklijke voorrechten hebben ontvangen. En zij zijn „gehuld in witte bovenklederen”, wat erop duidt dat zij rechtvaardig verklaard zijn, waardig om een eervolle plaats voor het aangezicht van Jehovah in die hemelse hoven te ontvangen. Dit geschiedt ook als vervulling van Jezus’ belofte aan getrouwe gezalfde christenen in de gemeente te Sardes: „Wie overwint, zal aldus met witte bovenklederen worden getooid.” — Openbaring 3:5; 4:4; 1 Petrus 1:4.
12. In welk opzicht „rusten” uit de doden opgewekte gezalfden „nog een korte tijd”, en tot wanneer?
12 Alles wijst erop dat deze hemelse opstanding in 1918 is begonnen, nadat Jezus in 1914 op de troon werd geplaatst en hij uitreed om met zijn koninklijke overwinning te beginnen door de hemel van Satan en zijn demonen te reinigen. Toch wordt tot die uit de doden opgewekte gezalfden gezegd dat zij „nog een korte tijd [moeten] rusten, totdat ook van hun medeslaven . . . het getal” vol is. De leden van de Johannesklasse die nog op aarde zijn, moeten onder beproeving en vervolging hun rechtschapenheid bewijzen, en sommigen van hen worden misschien nog gedood. Ten slotte zal echter al het rechtvaardige bloed dat door Babylon de Grote en haar politieke minnaars vergoten is, gewroken worden. Ondertussen kwijten degenen die reeds uit de dood zijn opgewekt, zich ongetwijfeld van hemelse taken. Zij rusten niet in de zin dat zij zich verpozen in een zalig nietsdoen, maar dat zij geduldig de dag van Jehovah’s wraak afwachten (Jesaja 34:8; Romeinen 12:19). Hun rust zal eindigen wanneer zij getuige zijn van de vernietiging van de valse religie en, als „geroepenen en uitverkorenen en getrouwen”, de Heer Jezus Christus vergezellen in de voltrekking van het oordeel aan alle andere elementen van Satans goddeloze zaad hier op aarde. — Openbaring 2:26, 27; 17:14; Romeinen 16:20.
’Zij die dood zijn, staan eerst op’
13, 14. (a) Wanneer begint volgens de apostel Paulus de hemelse opstanding, en wie worden opgewekt? (b) Wanneer worden de gezalfden die gedurende de dag des Heren nog in leven zijn, tot hemels leven opgewekt?
13 Het inzicht dat door het openen van het vijfde zegel wordt geschonken, komt volledig overeen met andere schriftplaatsen die met de hemelse opstanding te maken hebben. De apostel Paulus schreef bijvoorbeeld: „Want dit zeggen wij u door Jehovah’s woord, dat wij, de levenden, die in leven blijven tot de tegenwoordigheid van de Heer, de ontslapenen in geen geval zullen vóórgaan; want de Heer zelf zal uit de hemel neerdalen met een bevelende roep, met de stem van een aartsengel en met Gods trompet, en zij die dood zijn in eendracht met Christus zullen eerst opstaan. Daarna zullen wij, de levenden, die overblijven, te zamen met hen in wolken worden weggerukt, de Heer tegemoet in de lucht; en aldus zullen wij altijd met de Heer zijn.” — 1 Thessalonicenzen 4:15-17.
14 Wat een bezielend relaas bevatten deze verzen! Degenen van Jezus’ gezalfde broeders die in leven blijven tot de tegenwoordigheid van Jezus, dat wil zeggen die gedurende zijn tegenwoordigheid nog op aarde leven, worden in de hemel voorgegaan door degenen die reeds gestorven zijn. Zulke in eendracht met Christus gestorven personen staan eerst op. Jezus daalt neer, dat wil zeggen, richt zijn aandacht op hen, en wekt hen tot geestelijk leven op, ja, geeft hun „een lang wit gewaad”. Daarna beëindigen degenen die nog als mensen in leven zijn, hun aardse loopbaan — velen van hen doordat zij gewelddadig worden gedood door tegenstanders. Zij slapen evenwel niet in de dood zoals degenen die hun zijn voorgegaan. In plaats daarvan ondergaan zij, wanneer zij sterven, een onmiddellijke verandering — „in een oogwenk” — en worden tot de hemel weggerukt om bij Jezus en medeleden van het lichaam van Christus te zijn (1 Korinthiërs 15:50-52; vergelijk Openbaring 14:13). De opstanding van gezalfde christenen begint dus spoedig nadat de vier ruiters van de Apocalyps met hun rit aanvangen.
15. (a) Welk goede nieuws heeft het openen van het vijfde zegel verschaft? (b) Hoe bereikt de rit van de Overwinnaar op het witte paard een hoogtepunt?
15 Het openen van dit vijfde zegel van de boekrol heeft goed nieuws verschaft omtrent gezalfde rechtschapenheidbewaarders die overwonnen hebben doordat zij tot de dood getrouw zijn gebleven. Maar het houdt geen goed nieuws in voor Satan en zijn zaad. De rit van de Overwinnaar op het witte paard gaat onweerstaanbaar voort en bereikt een hoogtepunt in een tijd van afrekening voor de wereld die „in de macht van de goddeloze” ligt (1 Johannes 5:19). Dit wordt duidelijk gemaakt wanneer het Lam het zesde zegel opent.
[Voetnoten]
a De identiteit van Babylon de Grote wordt in hoofdstuk 33 uitvoerig besproken.
b Vergelijk NW, Studiebijbel, blz. 1577, appendix 5C, „Martelpaal”.
c Een uitvoerig bewijs van de bloedschuld die op de religie rust, wordt in hoofdstuk 36 gegeven.
[Kader op blz. 102]
’Geslachte zielen’
McClintock en Strongs Cyclopedia citeert John Jortin, een uit Franse hugenoten-ouders geboren Engelse protestant uit de 18de eeuw, die zei: „Waar vervolging begint, eindigt het christendom . . . Nadat het christendom tot staatskerk van het [Romeinse] rijk was verheven, en nadat zijn bedienaren rijkdom en eer was toegekend, verwierf het monsterlijke kwaad der vervolging reusachtige kracht en voelde de godsdienst van het evangelie zijn verzengende adem.”
[Illustratie op blz. 103]
„En aan een ieder van hen werd een lang wit gewaad gegeven”