„Weggerukt, de Heer tegemoet” — Hoe?
HET aftellen voor het einde van het huidige goddeloze samenstel vindt onherroepelijk voortgang. Met het verstrijken van elk uur, elke minuut en elke seconde komen wij dichter bij opvallende gebeurtenissen die lang geleden zijn voorzegd. Is de opname van de gemeente hier een van? Zo ja, wanneer en hoe zal deze gebeurtenis dan plaatsvinden?
De uitdrukking „opname van de gemeente” komt als zodanig niet in de bijbel voor. Maar degenen die erin geloven, halen de woorden van de apostel Paulus in 1 Thessalonicenzen 4:17 aan als de basis voor hun geloofsovertuiging. Laten wij deze schriftplaats in het licht van de context ervan eens onderzoeken. Paulus schreef:
„Broeders, [wij] willen . . . niet dat gij onwetend zijt betreffende hen die in de dood slapen, opdat gij niet bedroefd zijt gelijk de overigen, die geen hoop hebben. Want indien wij geloven dat Jezus gestorven en wederom opgestaan is, zo zal God ook de ontslapenen door Jezus met hem brengen. Want dit zeggen wij u door Jehovah’s woord, dat wij, de levenden, die in leven blijven tot de tegenwoordigheid van de Heer, de ontslapenen in geen geval zullen vóórgaan; want de Heer zelf zal uit de hemel neerdalen met een bevelende roep, met de stem van een aartsengel en met Gods trompet, en zij die dood zijn in eendracht met Christus zullen eerst opstaan. Daarna zullen wij, de levenden, die overblijven, te zamen met hen in wolken worden weggerukt, de Heer tegemoet in de lucht; en aldus zullen wij altijd met de Heer zijn. Blijft elkaar derhalve met deze woorden vertroosten.” — 1 Thessalonicenzen 4:13-18.
De gemeente in Thessalonika bestond betrekkelijk kort toen Paulus rond 50 G.T. zijn eerste brief tot de christenen aldaar richtte. Leden van de gemeente waren bedroefd doordat sommigen uit hun gemeente ’in de dood sliepen’. Maar door wat Paulus schreef, werden de Thessalonicenzen getroost met de opstandingshoop.
Christus’ „tegenwoordigheid”
Terwijl Paulus bevestigde dat getrouwe christenen die waren gestorven, een opstanding zouden krijgen, zei hij ook: „De levenden, die in leven blijven tot de tegenwoordigheid van de Heer, [zullen] de ontslapenen in geen geval . . . vóórgaan” (vers 15). Het is beslist opmerkenswaardig dat de apostel gewag maakt van de „tegenwoordigheid” van de Heer. Hier wordt in de oorspronkelijke tekst het Griekse woord par·ouʹsi·an gebruikt, dat letterlijk „een zijn bij” betekent.
Wanneer een buitenlands staatshoofd een land bezoekt, wordt de datum van zijn aanwezigheid gewoonlijk bekendgemaakt. Dit geldt ook voor de tegenwoordigheid van de Heer Jezus Christus. De Wachttoren heeft aan oprechte onderzoekers van bijbelse profetieën herhaaldelijk bewijzen overgelegd dat Jezus’ tegenwoordigheid in hemelse Koninkrijksmacht in 1914 is begonnen. Gebeurtenissen die sinds dat jaar hebben plaatsgevonden, vormen een bewijs van Jezus’ onzichtbare tegenwoordigheid (Mattheüs 24:3-14). Door te zeggen dat bepaalde christenen die gedurende de tegenwoordigheid van de Heer in leven zijn, „in wolken [zouden] worden weggerukt, de Heer tegemoet in de lucht”, bedoelde Paulus derhalve dat die overgeblevenen Christus niet in de atmosfeer van de aarde, maar in het onzichtbare hemelse rijk waar Jezus aan Gods rechterhand zit, zouden ontmoeten (Hebreeën 1:1-3). Maar wie zijn zij?
„Het Israël Gods”
In de Schrift wordt veel over vleselijke Israëlieten gezegd en wordt ook over het geestelijke „Israël Gods” gesproken. Het volledige aantal van deze groep zou bestaan uit joodse en heidense gelovigen die met Gods heilige geest, of werkzame kracht, gezalfd zouden zijn (Galaten 6:16; Romeinen 11:25, 26; 1 Johannes 2:20, 27). Het boek Openbaring laat zien dat het geestelijke Israël uit totaal 144.000 personen bestaat. Zij allen worden afgebeeld als staande met het Lam, Jezus Christus, op de hemelse berg Sion. Samen met Christus zouden zij in de hemel koningen en priesters zijn (Openbaring 7:1-8; 14:1-4; 20:6). Onder hen zouden zich personen bevinden die verbonden waren geweest met de gemeenten in Thessalonika en elders, ongeacht hun raciale of nationale achtergrond. — Handelingen 10:34, 35.
Voordat getrouwe leden van het geestelijke Israël een hemelse beloning konden ontvangen, zouden zij allen in dezelfde ervaring moeten delen. Net zoals Jezus’ dood aan de martelpaal voorafging aan zijn opstanding tot leven in de hemel, moeten christenen met de hemelse hoop eerst sterven voordat zij hun beloning ontvangen (1 Korinthiërs 15:35, 36). Dat zou gelden voor leden van het geestelijke Israël die in de eerste eeuw G.T. leefden en voor zulke personen die in deze tijd leven.
Nadat Paulus gewag had gemaakt van „de tegenwoordigheid van de Heer” wees hij naar de tijd waarin getrouwe geestelijke Israëlieten die waren gestorven, hun hemelse beloning zouden ontvangen. Hij schreef: „De Heer zelf zal uit de hemel neerdalen met een bevelende roep, met de stem van een aartsengel en met Gods trompet, en zij die dood zijn in eendracht met Christus zullen eerst opstaan” (vers 16). Wanneer daarom Jezus’ tegenwoordigheid als Koning eenmaal was begonnen, zouden wij moeten verwachten dat de hemelse opstanding een aanvang zou nemen, te beginnen met die leden van het geestelijke Israël die reeds als rechtschapenheidbewaarders gestorven waren (1 Korinthiërs 15:23). Zij verrichten nu aan Jezus’ zijde dienst in de hemel. Maar hoe staat het met de betrekkelijk weinige gezalfde christenen die nog op aarde leven? Verwachten zij de opname van de gemeente?
„Weggerukt” — Hoe?
Nadat Paulus had gesproken over gezalfde christenen die waren gestorven, voegde hij eraan toe: „Daarna zullen wij, de levenden, die overblijven, te zamen met hen in wolken worden weggerukt, de Heer tegemoet in de lucht; en aldus zullen wij altijd met de Heer zijn” (vers 17). „De levenden” zouden degenen zijn die gedurende Christus’ tegenwoordigheid in leven zijn. Zij zouden worden „weggerukt”, de Heer Jezus tegemoet. Net als in het geval van de getrouwe vroege christenen moeten ook zij eerst als mens sterven voordat zij met Christus in de hemel verenigd worden. — Romeinen 8:17, 35-39.
Toen Paulus aan de christenen in Korinthe schreef, verklaarde hij: „Dit zeg ik . . . broeders, dat vlees en bloed Gods koninkrijk niet kunnen beërven, en de verderfelijkheid beërft de onverderfelijkheid niet. Ziet! Ik vertel u een heilig geheim: Wij zullen niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden, in een ogenblik, in een oogwenk, gedurende de laatste trompet. Want de trompet zal klinken en de doden zullen onverderfelijk worden opgewekt, en wij zullen veranderd worden” (1 Korinthiërs 15:50-52). Wanneer de leden van het overblijfsel van het geestelijke Israël gedurende Christus’ tegenwoordigheid in getrouwheid sterven, ontvangt elk van hen ogenblikkelijk zijn hemelse beloning. „In een oogwenk” wordt hij opgewekt als een geestelijk schepsel en „weggerukt” Jezus tegemoet om te dienen als mederegeerder in het koninkrijk der hemelen. Maar hoe staat het met alle anderen die Jehovah aanbidden? Zullen ook zij, wanneer het einde van dit goddeloze samenstel nabij komt, naar de hemel worden weggerukt?
Overleving — Maar niet door weggerukt te worden
Aangezien Jezus’ tegenwoordigheid als koning in 1914 is begonnen, zijn wij nu ver gevorderd in de „tijd van het einde” van deze wereld (Daniël 12:4). Paulus waarschuwde: „Wat nu de tijden en de tijdperken betreft, broeders, daarover behoeft u niets geschreven te worden. Want gij weet zelf heel goed dat Jehovah’s dag precies zo komt als een dief in de nacht. Wanneer zij zeggen: ’Vrede en zekerheid!’, dan zal een plotselinge vernietiging ogenblikkelijk over hen komen zoals het barenswee over een zwangere vrouw, en zij zullen geenszins ontkomen” (1 Thessalonicenzen 5:1-3). Maar waakzame christenen zullen wel ontkomen. Hoe?
De uitroep „Vrede en zekerheid!” is een voorbode van de periode die Jezus de „grote verdrukking” noemde. In het boek Openbaring wordt bij de beschrijving van „een grote schare” getrouwe personen die de hoop hebben eeuwig in een aards paradijs te leven, gezegd: „Dezen zijn het die uit de grote verdrukking komen, en zij hebben hun lange gewaden gewassen en hebben ze wit gemaakt in het bloed van het Lam” (Openbaring 7:9, 14; Lukas 23:43). Nee, zij verwachten niet naar de hemel weggerukt te worden. In plaats daarvan hebben zij de hoop op overleving hier op aarde. Om zich daarop voor te bereiden, moeten zij geestelijk wakker blijven. Hoe kunt u dat doen en het einde van dit samenstel overleven?
U moet ’uw zinnen bij elkaar houden en het borstharnas van geloof en liefde aan hebben en als helm de hoop der redding’ (1 Thessalonicenzen 5:6-8). Het is nu de tijd aandacht te schenken aan Gods profetische Woord, de bijbel. Sla, terwijl de seconden voorbijtikken die nog resten tot het einde van dit samenstel, acht op Paulus’ raad: „Behandelt profetische uitspraken niet met verachting. Vergewist u van alles, houdt vast aan dat wat voortreffelijk is” (1 Thessalonicenzen 5:20, 21). Jehovah’s Getuigen nodigen u daarom uit hun Koninkrijkszaal te bezoeken, waar u met hen samen bijbelse profetieën en andere onderwerpen uit Gods geïnspireerde Woord kunt bestuderen.
Wanneer u meer nauwkeurige kennis en geloof verkrijgt, zult u onderscheiden hoe het voornemen van Jehovah God om het universum te ontdoen van zijn vijanden en de aarde in een paradijs te herstellen, vervuld zal worden. Door geloof te oefenen, kunt ook u zich bevinden onder de overlevenden van de grote verdrukking en het voorrecht hebben de miljoenen die tot leven op aarde zullen worden opgewekt, hartelijk te verwelkomen. En wat een vreugde zal het zijn om te leven onder Gods koninkrijk in handen van Jezus Christus en zijn mederegeerders, die ’weggerukt’ zullen zijn ’de Heer tegemoet’ doordat zij tot leven in het hemelse rijk zijn opgewekt!
Wat is dus voor de gehoorzame mensheid in het algemeen de ware schriftuurlijke hoop? Niet weggerukt te worden naar de hemel, maar eeuwig op aarde te leven onder de heerschappij van Gods koninkrijk.
[Illustratie op blz. 7]
Overlevenden van de grote verdrukking zullen degenen verwelkomen die zijn opgewekt tot leven op een paradijsaarde onder de heerschappij van Jezus en hen die tot de hemel zijn „weggerukt”