Licht werpen op Christus’ tegenwoordigheid
„Wanneer de Zoon des mensen gekomen zal zijn in zijn heerlijkheid, . . . zal [hij] de mensen van elkaar scheiden.” — MATTHEÜS 25:31, 32.
1. Hoe hebben de geestelijken van de christenheid de woorden uit Mattheüs 24:3 uitgelegd?
DRIE dagen voor Jezus’ dood kwamen vier van zijn discipelen naar hem toe en vroegen dringend: „Zeg ons, wanneer zal dat geschieden, en wat is het teken van uw komst [Grieks: par·ouʹsi·a] en van de voleinding der wereld?” Eeuwenlang hebben de geestelijken en schrijvers van de christenheid deze tot Jezus gerichte en in Mattheüs 24:3 (Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap) opgetekende woorden zo uitgelegd als zouden ze betekenen dat hij weer zichtbaar zou zijn in het vlees, zodat alle mensen hem zouden zien. Zij hebben dan ook geleerd dat Christus’ wederkomst met een grote tentoonspreiding van pracht en praal zou plaatsvinden. Zij gebruiken er de aanduiding Christus’ tweede komst voor. Maar zijn hun veronderstellingen juist?
2, 3. (a) Welk onderscheid werd in Deel 2 van Studies in the Scriptures tussen de woorden „komst” en „tegenwoordigheid” gemaakt? (b) Wat ging Jehovah’s volk begrijpen aangaande de betekenis van de par·ouʹsi·a van Christus?
2 Tegen 1889 waren Jehovah’s gezalfden, als negentiende-eeuwse lichtdragers, reeds gecorrigeerd wat hun zienswijze omtrent Christus’ wederkomst betreft. In Deel 2 van Studies in the Scriptures, bladzijde 158 tot en met 161, schreef Charles T. Russell, de eerste president van het Wachttorengenootschap: „Parousia betekent tegenwoordigheid en dient nooit vertaald te worden met komst, zoals in de gewone Engelse bijbel . . . De ’Emphatic Diaglott’, een zeer waardevolle vertaling van het Nieuwe Testament, geeft parousia . . . op juiste wijze weer, met tegenwoordigheid . . . [de betekenis van parousia is] niet komst, zoals een onderweg zijn, maar tegenwoordigheid, zoals na aankomst . . . [Jezus] zegt: ’Zoals de dagen van Noach, zo zal ook de parousia [tegenwoordigheid] van de Zoon des mensen zijn.’ Merk op dat de vergelijking niet is tussen de komst van Noach en de komst van onze Heer . . . Wat dus tegenover elkaar wordt gesteld, is de tijd van de tegenwoordigheid van Noach onder de mensen ’voor de vloed’ en de tijd van de tegenwoordigheid van Christus in de wereld, bij zijn tweede advent, ’voor het vuur’ — de buitengewone benauwdheid van de Dag van de Heer [Jehovah] waarmee dit tijdperk eindigt.” — Mattheüs 24:37.
3 Jehovah’s negentiende-eeuwse volk had dus het juiste begrip, namelijk dat de par·ouʹsi·a van Christus onzichtbaar zou zijn. Zij waren ook tot het inzicht gekomen dat het einde van de tijden der heidenen in de herfst van 1914 zou plaatsvinden. Aangezien het geestelijke licht steeds helderder ging schijnen, begrepen zij later dat Jezus Christus in datzelfde jaar, 1914, in de hemel als Koning van het Koninkrijk op de troon was geplaatst. — Spreuken 4:18; Daniël 7:13, 14; Lukas 21:24; Openbaring 11:15.
„De tegenwoordigheid van onze Heer”
4. Waarop heeft „de tegenwoordigheid van onze Heer Jezus Christus” betrekking?
4 Wat wordt in onze tijd dan bedoeld met de bijbelse uitdrukking „de tegenwoordigheid van onze Heer Jezus Christus”? (1 Thessalonicenzen 5:23) Eén autoriteit geeft als commentaar dat de term „tegenwoordigheid”, par·ouʹsi·a, „de officiële term [werd] voor het bezoek van een hoge functionaris, vooral van koningen en keizers die een provincie bezochten”. Deze uitdrukking heeft dus betrekking op de tegenwoordigheid van de Heer Jezus Christus als Koning, sinds 1914, nadat hij in de hemel op de troon was geplaatst. Hij is onzichtbaar tegenwoordig om te ’gaan onderwerpen te midden van zijn vijanden’, terwijl hij actief als Koning regeert om dit profetische bevel uit te voeren (Psalm 110:2). Mensen op aarde ondervinden reeds zo’n 79 jaar de uitwerking van Christus’ onzichtbare tegenwoordigheid als Koning.
5. Welke ontwikkelingen gedurende de par·ouʹsi·a zullen in de drie studieartikelen van dit tijdschrift besproken worden?
5 In deze reeks van drie artikelen zullen wij het opvallende bewijs van wat er gedurende deze periode door Christus’ koninkrijk tot stand wordt gebracht, de revue laten passeren. Eerst zullen wij enkele bijbelse profetieën bespreken waarin gebeurtenissen zijn voorzegd die reeds hebben plaatsgevonden of zich op dit ogenblik voordoen. Vervolgens zullen wij het grote werk beschrijven dat tot stand wordt gebracht door de getrouwe en beleidvolle slaafklasse, waarvan Jezus zich gedurende deze hele periode van zijn tegenwoordigheid als Koning bedient (Mattheüs 24:45-47). In het derde artikel zal het grootse besluit, de periode van de „grote verdrukking”, voor ons beschreven worden. Dat is de tijd waarin Jezus als Jehovah’s Oordeelsvoltrekker komt om onrechtvaardige mensen te vernietigen en de rechtvaardigen te bevrijden (Mattheüs 24:21, 29-31). De apostel Paulus beschrijft wat die tijd van vernietiging brengt, namelijk „aan u die verdrukking lijdt, verlichting te zamen met ons bij de openbaring van de Heer Jezus vanuit de hemel met zijn krachtige engelen, in een vlammend vuur, wanneer hij wraak oefent over hen die God niet kennen en over hen die het goede nieuws omtrent onze Heer Jezus niet gehoorzamen”. — 2 Thessalonicenzen 1:7, 8.
Het teken
6. Welk samengestelde teken wordt in Mattheüs hoofdstuk 24 en 25 beschreven?
6 Negentienhonderd jaar geleden vroegen Jezus’ lichtdragende discipelen hem om een teken, of bewijs, van zijn toekomstige tegenwoordigheid in Koninkrijksmacht. Zijn antwoord, opgetekend in hoofdstuk 24 en 25 van Mattheüs, verschafte een samengesteld teken, waarvan alle onderdelen thans op internationale schaal in vervulling gaan. De vervulling van dat teken kenmerkt een tijd van benauwdheid en van grote beproeving. Jezus waarschuwde: „Past op dat niemand u misleidt; want velen zullen komen op basis van mijn naam en zeggen: ’Ik ben de Christus’, en zij zullen velen misleiden. Gij zult horen van oorlogen en berichten van oorlogen; ziet toe dat gij niet wordt verschrikt. Want deze dingen moeten geschieden, maar het einde is er nog niet.” — Mattheüs 24:4-6.
7. Welke onderdelen van het teken hebben wij sinds 1914 in vervulling zien gaan?
7 Jezus voorzei verder dat er op ongekende schaal oorlogen zouden zijn. Twee van deze oorlogen die een vervulling van de voorzegging vormen, zijn wereldoorlogen genoemd: één vond er plaats van 1914 tot 1918 en de tweede van 1939 tot 1945. Verder zei hij dat er in de ene plaats na de andere voedseltekorten en aardbevingen zouden zijn. Ware christenen zouden hevig vervolgd worden. Precies zoals in de profetie werd voorzegd, hebben Jehovah’s Getuigen, de hedendaagse lichtdragers, gedurende de afgelopen acht decennia vervolging ondergaan, terwijl zij „op de gehele bewoonde aarde” het goede nieuws van Gods koninkrijk prediken „tot een getuigenis voor alle natiën” (Mattheüs 24:7-14). Elk Jaarboek van Jehovah’s Getuigen voegt toe aan het bewijsmateriaal dat deze onderdelen van het teken in vervulling gaan.
8, 9. (a) Wat is bij Jezus’ tegenwoordigheid als Koning betrokken? (b) Wat wordt in Jezus’ profetie betreffende valse christussen te kennen gegeven aangaande de plaats waar en de wijze waarop hij tegenwoordig zou zijn?
8 Aangezien Jezus’ koningschap de gehele aarde omvat, breidt de ware aanbidding zich op alle continenten uit. Zijn tegenwoordigheid (par·ouʹsi·a) als Koning is een tijd van wereldomvattende inspectie (1 Petrus 2:12). Maar is er een hoofdstad of een centrum waar Jezus geraadpleegd kan worden? Jezus beantwoordde deze vraag door te voorzeggen dat er, terwijl men zijn tegenwoordigheid verwacht, valse christussen zouden opstaan. Hij waarschuwde: „Als men . . . tot u zegt: ’Ziet! Hij [Christus] is in de wildernis’, gaat niet uit; ’Ziet! Hij is in de binnenkamers’, gelooft het niet. Want evenals de bliksem komt uit oostelijke streken en schijnt tot westelijke streken, zo zal de tegenwoordigheid [par·ouʹsi·a] van de Zoon des mensen zijn.” — Mattheüs 24:24, 26, 27.
9 Jezus, „de Zoon des mensen”, wist beter dan wie maar ook op aarde op welke plek hij zich zou bevinden als zijn tegenwoordigheid werkelijk een aanvang zou nemen. Hij zou zich niet hier of daar of op een bepaalde plek op aarde vestigen. Hij zou niet op een afgelegen plaats, „in de wildernis”, verschijnen zodat personen die de Messias zouden zoeken, hem buiten het gezicht van de regeringsautoriteiten van het land zouden kunnen raadplegen, een plek waar volgelingen door hem zouden kunnen worden opgeleid ter voorbereiding van een politieke zet om hem als de Messiaanse Heerser van de wereld op de troon te plaatsen. Hij zou zich ook niet verborgen houden in de een of andere ’binnenkamer’, een verblijfplaats die slechts aan enkele uitverkorenen bekend zou zijn, zodat hij daar, onopgemerkt en onontdekt, met handlangers kon samenspannen en geheime plannen kon beramen om de regeringen van de wereld omver te werpen en zichzelf als de beloofde Messias te laten zalven. Nee!
10. Hoe hebben flitsen van bijbelse waarheid over de gehele aarde hun licht verspreid?
10 Integendeel, er zou niets te verbergen zijn aan het feit dat Jezus als Koning was gekomen en nu in die hoedanigheid tegenwoordig was. Zoals Jezus voorzei, blijven over de gehele aarde flitsen van bijbelse waarheid over uitgestrekte gebieden van oostelijke streken tot westelijke streken hun licht verspreiden. Jehovah’s Getuigen blijken als hedendaagse lichtdragers werkelijk ’een licht der natiën te zijn, opdat Jehovah’s redding moge reiken tot het uiteinde der aarde’. — Jesaja 49:6.
Activiteiten van engelen
11. (a) Hoe zijn engelenscharen gebruikt om Koninkrijkslicht te verspreiden? (b) Wanneer en in welke groep zijn leden van de tarweklasse bijeenvergaderd?
11 Andere teksten die verband houden met Jezus’ tegenwoordigheid laten zien dat hij vergezeld wordt door engelenscharen, of ’hen uitzendt’ (Mattheüs 16:27; 24:31). In de illustratie van de tarwe en het onkruid zei Jezus: „Het veld is de wereld”, en: „De oogst is een besluit van een samenstel van dingen, en de oogsters zijn engelen.” Dit wil echter niet zeggen dat hij zich tijdens zijn tegenwoordigheid in Koninkrijksmacht en heerlijkheid uitsluitend van engelen als boodschappers bedient voor het volbrengen van aardse missies. Vanaf 1919 begonnen engelen onder Jezus’ leiding de door de gebeurtenissen van de Eerste Wereldoorlog verstrooide tarweklasse, bestaande uit door de geest verwekte gezalfden op aarde, af te scheiden, en zij werden voor verdere activiteiten in de naam van de Koning voorbereid (Mattheüs 13:38-43). In de jaren twintig namen nog duizenden andere mensen hun standpunt voor Gods opgerichte koninkrijk in en werden met Gods geest gezalfd. Deze gezalfden werden met merkbaar effect aan de gelederen van het oorspronkelijke overblijfsel toegevoegd. Collectief vormen zij de getrouwe en beleidvolle slaafklasse in onze tijd.
12. Aan welk reinigingswerk hebben de engelen een aandeel gehad, en met welk gevolg voor de aarde?
12 Nog een voorbeeld van de rol die engelen gedurende Jezus’ tegenwoordigheid na zijn troonsbestijging in 1914 spelen, staat opgetekend in Openbaring 12:7-9: „Michaël [Jezus Christus] en zijn engelen streden tegen de draak, en de draak en zijn engelen streden, maar hij zegevierde niet, en ook werd er voor hen geen plaats meer gevonden in de hemel. Neergeslingerd werd daarom de grote draak, de oorspronkelijke slang, die Duivel en Satan wordt genoemd, die de gehele bewoonde aarde misleidt; neergeslingerd werd hij naar de aarde, en zijn engelen werden met hem neergeslingerd.” De hemelen daarboven zijn nu dus gereinigd, zodat alleen het aardse domein van het Koninkrijk nog volledig gezuiverd moet worden ter heiliging van Jehovah’s naam. In dit jaar 1993 blijft de goddelijke waarschuwing van kracht: „Wee de aarde . . ., want de Duivel is tot u neergedaald, en hij heeft grote toorn, daar hij weet dat hij slechts een korte tijdsperiode heeft.” — Openbaring 12:12.
Hemelse opstanding
13, 14. (a) Wat heeft, zoals de Schrift te kennen geeft, sinds 1918 plaatsgevonden? (b) Wat onthullen Paulus en Johannes met betrekking tot het gezalfde overblijfsel in deze tijd?
13 Nog een verbazingwekkende gebeurtenis tijdens Christus’ tegenwoordigheid is het begin van de hemelse opstanding. De apostel Paulus gaf te kennen dat de gezalfde christenen die reeds lange tijd in hun graf sliepen, als eersten levend gemaakt zouden worden en met Christus Jezus in het geestenrijk zouden leven. In de loop der jaren is aangetoond dat deze opstanding sinds 1918 plaatsgevonden schijnt te hebben. Paulus schrijft: „In de Christus [zullen] allen levend gemaakt worden. Maar een ieder in zijn eigen rangorde: Christus, de eersteling, daarna zij die de Christus toebehoren, gedurende zijn tegenwoordigheid [par·ouʹsi·a]” (1 Korinthiërs 15:22, 23). Dat de gezalfden gedurende Christus’ tegenwoordigheid zouden worden opgewekt, wordt in 1 Thessalonicenzen 4:15-17 bevestigd: „Dit zeggen wij u door Jehovah’s woord, dat wij, de levenden, die in leven blijven tot de tegenwoordigheid [par·ouʹsi·a] van de Heer, de ontslapenen in geen geval zullen vóórgaan . . . Zij die dood zijn in eendracht met Christus zullen eerst opstaan. Daarna zullen wij, de levenden, die overblijven, te zamen met hen in wolken worden weggerukt, de Heer tegemoet in de lucht.” Er zijn er 144.000 die Christus toebehoren als gezalfden en die uiteindelijk deze schitterende beloning ontvangen. — Openbaring 14:1.
14 Zoals Paulus aantoont, gaan de thans in leven zijnde leden van het gezalfde overblijfsel die vroegere getrouwe gezalfde christelijke martelaren en discipelen niet vóór in het Koninkrijk. Over de gezalfden die thans sterven, schrijft de apostel Johannes vervolgens: „Gelukkig zijn de doden die van nu af aan in eendracht met de Heer sterven. Ja, zegt de geest, laat hen rusten van hun moeizame arbeid, want de dingen die zij gedaan hebben, gaan tegelijk met hen”, dat wil zeggen, vergezellen hen in hun bestaan na de opstanding (Openbaring 14:13). En Paulus zegt: „Ziet! Ik vertel u een heilig geheim: Wij zullen niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden, in een ogenblik, in een oogwenk, gedurende de laatste trompet. Want de trompet zal klinken en de doden zullen onverderfelijk worden opgewekt, en wij zullen veranderd worden” (1 Korinthiërs 15:51, 52). Wat een verbazingwekkend wonder!
15, 16. (a) Welke illustratie gaf Jezus in Lukas 19:11-15, en om welke reden deed hij dit? (b) Hoe gaat deze profetie in vervulling?
15 Toen Jezus eens tot een groep van zijn volgelingen over Gods koninkrijk predikte, gebruikte hij een illustratie om hen te helpen hun verkeerde ideeën te corrigeren. Het verslag luidt: „Zij meenden dat het koninkrijk Gods zich ogenblikkelijk ging vertonen. Daarom zei hij: ’Een zeker mens van edele geboorte reisde naar een ver land om koningsmacht voor zich te verkrijgen en dan terug te keren. Hij riep tien van zijn slaven, gaf hun tien minen en zei tot hen: „Doet er zaken mee totdat ik kom.” . . . Toen hij ten slotte terugkwam, nadat hij de koningsmacht had verkregen, gebood hij dat deze slaven aan wie hij het zilvergeld had gegeven, bij hem werden geroepen, om te vernemen wat zij door het zakendoen hadden verworven.’” — Lukas 19:11-15.
16 Jezus was die „mens” die naar de hemel ging, het ’verre land’ waar hij een koninkrijk zou ontvangen. Dat koninkrijk verkreeg hij in 1914. Kort daarna hield Christus als Koning afrekening met degenen die beweerden zijn volgelingen te zijn, teneinde te zien wat zij hadden gedaan om zorg te dragen voor de hun toevertrouwde Koninkrijksbelangen. Enkele getrouwen werden uitgekozen om de prijzende woorden van de meester te horen: „Wel gedaan, goede slaaf! Gij hebt u in een zeer kleine zaak getrouw getoond, heb daarom autoriteit over tien steden” (Lukas 19:17). Deze periode van Christus’ tegenwoordigheid hield een voortgezette intensieve Koninkrijksprediking in, met inbegrip van het bekendmaken van Gods oordelen aan de goddelozen, en het opzicht voeren over dit werk was inbegrepen bij de autoriteit die de „goede slaaf” werd verleend.
Wereldomvattende prediking
17. Door welke vreugde wordt de par·ouʹsi·a gekenmerkt?
17 Wat zou er nog meer gebeuren tijdens deze par·ouʹsi·a? Het zou een tijd van grote vreugde zijn wat betreft het predikingswerk en het helpen van nieuwelingen om zich voor te bereiden op het overleven van de komende grote verdrukking. Deze leden van de „grote schare”, die het overblijfsel assisteren, worden „aanbevelingsbrieven” (Openbaring 7:9; 2 Korinthiërs 3:1-3). Met de volgende woorden maakt Paulus er gewag van hoe vreugdevol dit oogstwerk is: „Wat is onze hoop of vreugde of kroon van gejuich — ja, zijt gij het niet in werkelijkheid? — voor het aangezicht van onze Heer Jezus bij zijn tegenwoordigheid [par·ouʹsi·a]?” — 1 Thessalonicenzen 2:19.
Blijf rein en onberispelijk
18. (a) Welk gebed van Paulus heeft op de par·ouʹsi·a betrekking? (b) Welke geest moeten wij allen gedurende deze tijd tentoonspreiden, en op welke manieren?
18 Paulus bad ook om de heiliging van degenen die tijdens deze periode van Christus’ tegenwoordigheid leven: „Moge de God van vrede zelf u volledig heiligen. En mogen de geest en de ziel en het lichaam van u, broeders, ongeschonden in elk opzicht, op onberispelijke wijze bewaard worden bij de tegenwoordigheid [par·ouʹsi·a] van onze Heer Jezus Christus” (1 Thessalonicenzen 5:23). Ja, of wij in deze tijd nu tot het gezalfde overblijfsel of tot het grote aantal andere schapen behoren, de geest van samenwerking bindt ons loyaal aaneen opdat wij rein en onberispelijk mogen blijven in deze unieke tijd. Ook moeten wij geduld oefenen. Jakobus schreef: „Oefent daarom geduld, broeders, tot de tegenwoordigheid [par·ouʹsi·a] van de Heer. . . . Maakt uw hart standvastig, want de tegenwoordigheid [par·ouʹsi·a] van de Heer is nabij gekomen.” — Jakobus 5:7, 8.
19. Welke waarschuwing liet Petrus in verband met de par·ouʹsi·a horen, en wat dient onze reactie te zijn?
19 Ook de apostel Petrus had iets te zeggen tot ons die in deze tijd leven. Hij waarschuwde ons voor spotters, die er volop zijn in alle delen van de wereld. Petrus zegt: „Dit weet gij in de eerste plaats, dat er in de laatste dagen spotters zullen komen met hun spotternij, die overeenkomstig hun eigen begeerten te werk gaan en zeggen: ’Waar is nu de beloofde tegenwoordigheid [par·ouʹsi·a] van hem? Ach wat, van de dag af dat onze voorvaders zijn ontslapen, blijven alle dingen precies zo als sedert het begin der schepping’” (2 Petrus 3:3, 4). In weerwil van de vele spotters die er tijdens Christus’ tegenwoordigheid zijn, blijft Jehovah’s volk als het licht der wereld schijnen, tot redding van velen.
Overzichtsvragen
◻ Hoe kreeg Jehovah’s volk geleidelijk meer licht omtrent de par·ouʹsi·a?
◻ Hoe gaat Mattheüs 24:4-8 in vervulling?
◻ Hoe hebben de engelen met de op de troon geplaatste Christus samengewerkt?
◻ Van welk verbazingwekkende wonder schijnt de par·ouʹsi·a vergezeld te gaan?
◻ Welke vreugde wordt gedurende deze tijd gesmaakt, en wie delen erin?