Geef blijk van vertrouwen in Jehovah door de geleerde dingen toe te passen
„Vertrouw op Jehovah en doe het goede; verblijf op de aarde en handel met getrouwheid.” — PSALM 37:3.
1, 2. (a) Wat dient het gewenste resultaat van persoonlijke studie te zijn? (b) Welke illustratie geeft Jakobus, en is dat door hem beschreven bekijken van oppervlakkige aard?
STUDIE van Gods Woord moet niet iets zijn dat men gewoon doet omdat men er plezier in heeft. Studie dient een middel te zijn om vertrouwen in Jehovah op te bouwen (Spreuken 3:1-5). De bovenaangehaalde woorden van de psalmist laten zien dat het godvruchtige vertrouwen dat iemand bezit, vervolgens tot uitdrukking komt in het feit dat hij ’het goede doet’.
2 Jakobus drong erop aan: „Wordt . . . daders van het woord en niet alleen hoorders, door uzelf met valse overleggingen te bedriegen. Want indien iemand een hoorder van het woord is en geen dader, dan gelijkt zo iemand op een man die zijn natuurlijke aangezicht in een spiegel bekijkt. Want hij bekijkt zich en gaat dan weg en vergeet prompt wat voor een mens hij is” (Jakobus 1:22-24). Dit bekijken moest dus niet alleen maar een vluchtige blik zijn. Voor „bekijken” is hier een Grieks woord gebruikt dat in zijn grondbetekenis „duidt op de werkzaamheid van de geest om bepaalde feiten omtrent een ding te weten te komen”. — An Expository Dictionary of New Testament Words, door W. E. Vine; vergelijk Handelingen 7:31, Kingdom Interlinear.
3. Hoe zou een man die in een spiegel kijkt, snel kunnen vergeten „wat voor een mens hij is”?
3 Stel u dan een man voor die zichzelf nauwkeurig in een spiegel bekijkt, en daarbij misschien moet ontdekken dat het beeld niet zo fraai uitvalt. Hij ziet misschien dat hij een onderkin heeft die het gevolg is van overmatig eten en drinken, dat hij wallen onder zijn ogen heeft vanwege slapeloosheid en rimpels in zijn voorhoofd vanwege zorgen die hem niet loslaten. Met zichzelf geconfronteerd besluit hij tot veranderingen in zijn gewoonten en levensstijl, veranderingen die hij al veel eerder had moeten doorvoeren. Dan ’gaat hij weg’. Nu hij dat verontrustende beeld gelukkig niet meer ziet, ’vergeet hij prompt’ niet zozeer hoe hij eruitziet als wel „wat voor een mens hij is”. Zijn besluit om veranderingen aan te brengen gaat weer voorbij.
4. Hoe is Jakobus’ illustratie op onze studie van de bijbel van toepassing?
4 Op soortgelijke wijze kunt u een bekwaam student van de bijbel zijn. Maar hoe reageert u op wat u ziet in de spiegel van Gods Woord? Wanneer daarin geestelijke tekortkomingen en smetten worden weerspiegeld, bezorgt dit u dan slechts een kortstondige bezorgdheid of neemt u het vaste besluit de gebreken te corrigeren? Jakobus voegde eraan toe: „Wie daarentegen tuurt in de volmaakte wet, die tot de vrijheid behoort, en daarbij blijft, die zal, omdat hij geen vergeetachtig hoorder maar een dader van het werk is geworden, gelukkig zijn doordat hij het doet” (Jakobus 1:25). De psalmist bad: „Onderricht mij, o Jehovah, in de weg van uw voorschriften, opdat ik die in acht moge nemen tot het einde toe.” — Psalm 119:33.
Wat onze handelingen over ons vertellen
5. (a) Wat vertellen onze handelingen over ons? (b) Welk lot wacht hen die „beoefenaars [zijn] van wat schadelijk is”?
5 Werkelijk, wat wij doen of beoefenen, bewijst wat wij innerlijk zijn. En vroeg of laat zal iemand aan het licht laten komen wat hij in het verborgene is, door hetzij goed of kwaad te beoefenen (Psalm 51:6). Salomo zei: „Zelfs door zijn handelingen laat een knaap zich kennen, of zijn activiteit zuiver en oprecht is” (Spreuken 20:11). Dit ging op in het geval van Jakob en Esau toen zij jong waren. Mettertijd maakten Esau’s handelingen zijn gebrek aan geestelijke waardering duidelijk (Genesis 25:27-34; Hebreeën 12:16). Dit is ook waar gebleken bij duizenden die beweerden op Jehovah te vertrouwen maar mensen bleken die zoals de bijbel zegt, „het schadelijke beoefenen” (Job 34:8). De psalmist schreef: „Wanneer de goddelozen uitspruiten als de plantengroei en alle beoefenaars van wat schadelijk is bloeien, is het opdat zij voor eeuwig verdelgd worden.” — Psalm 92:7.
6. Waarom is het gebiedend noodzakelijk dat wij nu blijk geven van vertrouwen in Jehovah?
6 Het aantal goddelozen neemt toe, en hun ondergang zal spoedig volgen; God zal niet voor eeuwig kwaaddoeners tolereren (Spreuken 10:29). Het is daarom een gebiedende noodzaak dat wij blijk geven van ons vertrouwen in Jehovah door wat wij leren toe te passen. „Bewaart een voortreffelijk gedrag onder de natiën”, vermaant Petrus (1 Petrus 2:12). Wat zijn dan enkele gebieden waarop wij wellicht verbeteringen kunnen aanbrengen?
Onze betrekkingen met anderen
7. Waarom moeten wij voorzichtig zijn in onze betrekkingen met „hen die buiten zijn”?
7 Eén gebied zou kunnen zijn de wijze waarop wij met anderen omgaan. Spreuken 13:20 waarschuwt: „Wie zich met de verstandelozen inlaat, zal het slecht vergaan.” Omdat sommigen nalaten deze geïnspireerde raad toe te passen, veroorloven zij het zich te vertrouwelijk te worden met wereldse personen op hun werk of school. Een getrouwde broeder raakte aldus verwikkeld in onrein gedrag met een vrouw op zijn werk. Hij ging ook met mannelijke collega’s naar plaatselijke cafés, met het gevolg dat hij dronken werd. Wij dienen beslist ’voort te gaan in wijsheid te wandelen ten aanzien van hen die buiten zijn’. — Kolossenzen 4:5.
8. Hoe zouden sommigen verbeteringen kunnen aanbrengen in hun betrekkingen met medechristenen?
8 Maar wat kan er gezegd worden over onze betrekkingen met medechristenen? Veronderstel bijvoorbeeld dat u een broeder geld schuldig bent. Zou u uw terugbetaling van het geld onnodig mogen uitstellen, redenerend dat omdat de broeder in goede doen lijkt, u het geld harder nodig hebt dan hij? „De goddeloze leent en betaalt niet terug”, zegt Psalm 37:21. En als u een werkgever bent, past u dan het beginsel toe, „de werkman is zijn loon waard”, wanneer het aankomt op het betalen van Getuigen die bij u werken? (1 Timótheüs 5:18) Paulus kon over zijn betrekkingen met anderen zeggen: ’Met heiligheid en godvruchtige oprechtheid hebben wij ons in de wereld gedragen, doch zeer in het bijzonder ten aanzien van u.’ — 2 Korinthiërs 1:12.
Bescheidenheid in kleding en uiterlijke verzorging
9. Welke trend in kleding en uiterlijke verzorging is door sommige ouderlingen waargenomen?
9 Een reizende opziener in Duitsland beschreef enkele plaatselijke christenen als „de gympies-generatie” vanwege hun al te nonchalante kledij op vergaderingen. Het bijkantoor voegde eraan toe dat sommige vergaderingbezoekers „tegen het slonzige aan zijn”, hoewel „de overgrote meerderheid van onze broeders zich bescheiden kleedt”. Een ander land bericht in dezelfde trant dat „gebrek aan persoonlijke hygiëne hier een probleem is . . . Sommige broeders dragen geen schone kleren. Hun haar is nog ongekamd en vies wanneer zij naar de vergadering gaan of in de velddienst uittrekken.” Hoe belangrijk is het voor Jehovah’s dienstknechten om in alle opzichten netjes en schoon te zijn! — 2 Korinthiërs 7:1.
10. (a) Welk beginsel dient ons te leiden in onze keus van kleding en uiterlijke verzorging? (b) Wanneer zou raad op zijn plaats zijn, en hoe dienen wij daarop te reageren?
10 Wij moeten „ons bescheiden kleden, fatsoenlijk en correct”, vooral wanneer wij bezig zijn met geestelijke activiteiten (1 Timótheüs 2:9, New International Version). De kwestie is niet of een bepaalde stijl bijzonder modieus is maar of ze passend is voor iemand die belijdt een dienaar van God te zijn (Romeinen 12:2; 2 Korinthiërs 6:3). Al te informele vrijetijdskleding of nauwsluitende kleren kunnen de aandacht afleiden van onze boodschap. Stijlen die opvallend en opzettelijk aan mannen een vrouwelijk aanzien geven of vrouwen mannelijk maken, komen beslist niet te pas. (Vergelijk Deuteronomium 22:5.) Natuurlijk kunnen plaatselijke gewoonten variëren, naar gelang het weer, de werkzaamheden die men verricht, enzovoorts, zodat de christelijke gemeente geen vaste regels maakt voor de wereldwijde broederschap. Ook dienen ouderlingen niet hun persoonlijke smaak aan de kudde op te leggen. Als echter een Koninkrijksverkondiger een stijl van kleden en verdere uiterlijke verzorging heeft die de gemeente in het algemeen stoort of afdoet aan de bediening, is het op zijn plaats vriendelijke raad te geven. Zou u nederig op zulke raad reageren, blijk gevend van vertrouwen in Jehovah? — Hebreeën 12:7.
Erop vertrouwen dat God zorgt voor hen die het Koninkrijk zoeken
11. Hoe zijn sommigen meegezogen in de jacht naar materiële zaken, en waarom is dit onverstandig?
11 „Blijft dan eerst het koninkrijk en Zijn rechtvaardigheid zoeken, en al deze andere dingen zullen u worden toegevoegd” (Matthéüs 6:33). Hoe droevig is het wanneer sommigen nalaten op die woorden acht te slaan! Geloof stellend in de mythe van financiële zekerheid streven zij koortsachtig rijkdom, wereldse opleiding en wereldse carrières na, ’vertrouwend op hun middelen voor levensonderhoud’ (Psalm 49:6). Salomo waarschuwt: „Tob u niet af om rijkdom te verwerven. . . . Hebt gij uw ogen er een vluchtige blik op laten werpen, terwijl het niets is? Want zonder mankeren maakt hij zich vleugels als van een arend en vliegt weg naar de hemel.” — Spreuken 23:4, 5.
12. Hoe ’doorboren’ degenen die rijkdom nastreven, „zich overal met vele pijnen”?
12 De apostel Paulus waarschuwt verder: „Want de liefde voor geld is een wortel van allerlei schadelijke dingen, en door hun streven op die liefde te richten, zijn sommigen van het geloof afgedwaald en hebben zich overal met vele pijnen doorboord” (1 Timótheüs 6:10). In een interview in U.S.News & World Report zei dr. Douglas LaBier dat veel jonge mannen en vrouwen die rijkdom najagen, „gevoelens van ontevredenheid, angst, depressiviteit, leegte en paranoia melden, alsook een hele scala van fysieke klachten — hoofdpijn, rugpijn, maagklachten, slapeloosheid, eetproblemen”.
13. Waarom is het het beste tevreden te zijn met „voedsel, kleding en onderdak”?
13 Degenen die erop vertrouwen dat Jehovah voor hen zal zorgen, besparen zich veel pijn en angst. Het is waar dat tevreden zijn met louter „voedsel, kleding en onderdak” kan betekenen dat de levensstandaard wat bescheidener uitvalt (1 Timótheüs 6:8). Maar „waardevolle dingen zullen niet baten op de dag der verbolgenheid” (Spreuken 11:4). En wanneer wij onze dienst voor Jehovah uitbreiden, komen wij in aanmerking voor „de zegen van Jehovah” die ’rijk maakt, en hij voegt er geen smart bij’. — Spreuken 10:22.
„Vrede zoeken en die nastreven”
14, 15. (a) Wat voor kwesties hebben van tijd tot tijd de vrede van gemeenten verstoord? (b) Hoe kan de vrede worden nagestreefd wanneer zich meningsverschillen voordoen?
14 Nog een manier waarop wij blijk geven van ons vertrouwen in Jehovah is onder onze medegelovigen ’vrede te zoeken en die na te streven’ (1 Petrus 3:10-12). Soms echter laat men onbenulligheden tot een bron van bittere twist tussen broeders worden: de aankleding van de Koninkrijkszaal, wijzigingen in gemeentegebieden, een nieuwe boekstudie-indeling, de zorg voor tijdschriften- en lectuurvoorraden. Ook hebben in sommige gevallen waarbij persoonlijke of zakelijke geschillen betrokken waren, broeders de kwestie niet in de geest van Matthéüs 18:15-17 weten op te lossen, maar zijn zij ermee opgehouden met elkaar te praten of hebben zij de gemeente met hun onenigheid verstoord.
15 Jakobus zegt: „Het zaad van de vrucht der rechtvaardigheid [wordt] gezaaid onder vredige omstandigheden” (Jakobus 3:18). Wees daarom in het belang van de vrede geneigd toe te geven aan de smaak of opvattingen van anderen, terwijl u zelfs persoonlijke rechten opgeeft. (Vergelijk Genesis 13:5-12.) Om een voorbeeld te nemen: als twee gemeenten een Koninkrijkszaal delen, mag niet één gemeente zich op het standpunt stellen dat het „haar” zaal is en dat zij de andere gemeente haar vergadertijden of andere dingen kan voorschrijven. Wederzijds respect en samenwerking behoren de overhand te hebben.
16. Wat is de waarde van het erkennen van theocratische orde thuis en in de gemeente?
16 Veel disputen kunnen vermeden worden als wij eenvoudig theocratische orde erkennen en onze juiste plaats bewaren (1 Korinthiërs 11:3; Efeziërs 5:22-27). Wanneer vrouwen de wensen van hun echtgenoot eerbiedigen, kinderen de opdrachten van hun ouders, dienaren in de bediening de aanwijzingen van ouderlingen, bevorderen hun handelingen „de groei van [de gemeente] tot opbouw van zichzelf in liefde” (Efeziërs 4:16). Toegegeven, soms schieten echtgenoten, ouders en ouderlingen te kort (Romeinen 3:23). Maar zal de situatie er beter op worden als wij in opstand komen of klagen of weerstand bieden aan goedbedoelde aanwijzingen? Hoeveel beter is het onze door God toegewezen plaats te bewaren en vrede na te streven!
Ons inspannen in het veld
17. (a) Welke redenen geven sommigen voor het feit dat zij slechts een symbolisch aandeel aan het predikingswerk hebben? (b) Hoe moeten volgens Jezus’ aanmoediging christenen reageren op de druk van deze tijd?
17 Voor velen echter vormt het volvoeren van de christelijke opdracht het goede nieuws te prediken de grootste uitdaging (Matthéüs 24:14; 28:19, 20). Sommigen hebben slechts een minimaal aandeel aan de velddienst, daarbij wellicht redenerend dat de druk om de kost te moeten verdienen en een gezin groot te brengen het hun moeilijk maakt om meer te doen. Toegegeven, de druk van „de laatste dagen” is enorm (2 Timótheüs 3:1). Jezus waarschuwde er echter tegen ’bezwaard te worden met zorgen des levens’. Naarmate de toestanden erger worden, moeten christenen zich juist ’rechtop richten en hun hoofd omhoogheffen’ (Lukas 21:28, 34). Een van de beste manieren om ’pal te staan’ tegen Satans aanvallen is ’onze voeten geschoeid te hebben met de toerusting van het goede nieuws van vrede’ — geregeld een aandeel hebbend aan de prediking! — Efeziërs 6:14, 15.
18. Wat kan de reden zijn dat sommigen zich ervan weerhouden een volledig aandeel aan het predikingswerk te hebben?
18 In Paulus’ dagen waren er veel christenen (althans in sommige gemeenten) die ’hun eigen belangen zochten, niet die van Christus Jezus’ (Filippenzen 2:21). Zou dit ook het geval kunnen zijn met sommigen onder ons in deze tijd? Misschien hebben zij niet dezelfde kijk op het zoeken van het Koninkrijk als de man die een „parel van grote waarde” vond waarvoor hij zich elke opoffering wilde getroosten (Matthéüs 13:45, 46). Toegevend aan eigenbelang kiezen zij de weg van de minste weerstand en verrichten louter een symbolische dienst. Bedenk echter dat liefde voor Jehovah en de naaste de ware christenen motiveert tot prediken, zelfs als een gesprek beginnen met onbekenden helemaal tegen onze natuurlijke geaardheid ingaat. — Matthéüs 22:37-39.
19. Waarom mishagen lauwe inspanningen Jehovah, en hoe zouden wij onze eigen dienst voor hem kunnen onderzoeken?
19 Als wij niet tot prediken bewogen worden dan is onze liefde voor Jehovah en ons vertrouwen in hem weinig meer dan een theoretisch besef. „Ken de God van uw vader en dien hem met een onverdeeld hart”, spoorde David Salomo aan, „want Jehovah doorzoekt alle harten, en elke neiging van de gedachten onderscheidt hij” (1 Kronieken 28:9). Jehovah laat zich niet bedotten door lauwe, matige inspanningen. Zelfs een geregeld aandeel aan de velddienst behaagt hem niet als wij slechts een fractie geven van wat wij zouden kunnen doen als wij ’ons krachtig inspanden’ (Lukas 13:24). Elke christen moet dus zijn aandeel in de velddienst aan een eerlijke beschouwing onderwerpen en zich afvragen: ’Doe ik echt alles wat ik kan doen?’ Misschien moeten wij wijzigingen aanbrengen in onze prioriteiten.
Gemotiveerd om ’het goede te doen’ door de voorbeelden van anderen
20. Waarom is het passend de goede voorbeelden van medechristenen te beschouwen?
20 Onze dienst voor God wordt niet verricht op grond van „vergelijking met de andere persoon” (Galaten 6:4). Niettemin kunnen de goede voorbeelden van anderen ons vaak motiveren om meer te doen. De apostel Paulus zei zelf: „Wordt navolgers van mij, zoals ik het ben van Christus” (1 Korinthiërs 11:1). Beschouw dan hoeveel tijd onze broeders elke maand in de velddienst besteden. In de Verenigde Staten is het gemiddelde aantal uren voor verkondigers gestegen van 8,3 in 1979 tot 9,7 in 1987! Onze broeders zijn de hoeveelheid tijd die zij in de dienst besteden, gestaag blijven opvoeren. Is dat in ons geval ook zo?
21. Wat heeft velen ertoe bewogen de pioniersdienst in te gaan? Illustreer dit.
21 Gemotiveerd door de ijverige voorbeelden van anderen maken verkondigers in recordaantallen een aanvang met het werk van een gewone pionier. In Californië (VS) kreeg een jonge zuster, Angela, een heel verleidelijk aanbod voor een baan plus een studiebeurs voor een college van haar keuze. In plaats daarvan koos Angela voor de volle-tijdbediening. Haar reden? „Doordat ik met veel pioniers omging, kon ik zien dat zij een echt diepe vreugde en voldoening bezaten die meer was dan voldoening over zichzelf, maar berustte in hun verhouding met Jehovah. Ik wilde die diepe vreugde en voldoening hebben.”
22. Wat zijn de voordelen van het toepassen van wat wij geleerd hebben?
22 Wilt u „diepe vreugde en voldoening”? Welnu, „vertrouw op Jehovah en doe het goede”! Laat u door wat u weet motiveren om uw uiterste best te doen in Jehovah’s dienst. Door de geleerde dingen toe te passen, zult u uw geestelijke vooruitgang aan allen openbaar maken en zullen anderen daar voordeel van trekken op een manier die levens redt (1 Timótheüs 4:15, 16). Mogen allen dan ook gunstig reageren op de woorden van Paulus in Filippenzen 4:9: „De dingen die gij zowel geleerd als aanvaard hebt en die gij in verband met mij gehoord en gezien hebt, brengt die in praktijk, en de God van vrede zal met u zijn.”
Punten ter herhaling
◻ Wat dient onze reactie te zijn als wij in de spiegel van Gods Woord turen?
◻ Hoe zouden wij verbeteringen kunnen aanbrengen in de manier waarop wij met anderen omgaan?
◻ Waarom is het onverstandig materiële zaken na te jagen?
◻ Hoe kunnen wij vrede in de gemeente zoeken?
◻ Wat dient ons te motiveren een volledig aandeel aan de velddienst te hebben?
[Illustratie op blz. 16]
Het is niet voldoende om geestelijke tekortkomingen en smetten op te merken. Wij moeten handelen om ze te corrigeren!
[Illustraties op blz. 18]
Degenen die rijkdom najagen, bezorgen zichzelf vaak „vele pijnen”