De zienswijze van de bijbel
Horen vrouwen op de kansel thuis?
„DE MEESTE christelijke leken kunnen niet begrijpen waarom vrouwen belet moet worden de mis te celebreren en huwelijken in te zegenen als zij wel vorstin, minister-president, rechter, chirurg en geleerde kunnen zijn”, schrijft de anglicaanse geestelijke Nicholas Stacey in de Londense Times.
Hoewel de Anglicaanse Kerk vrouwen opleidt voor speciale taken, heeft ze tot nu toe vrouwen het priesterambt waarin zij de sacramenten mogen toedienen, niet willen verlenen. Bent u het met het standpunt van de kerk eens, of gelooft u dat ook de vrouw op de kansel moet staan?
Een kerkscheuring mogelijk
De problematiek rond vrouwelijke geestelijken drijft een wig tussen leden van dezelfde religie. De Anglicaanse Kerk zou op grond van deze kwestie gemakkelijk in twee afzonderlijke instituten kunnen uiteenvallen, waarschuwt dr. Graham Leonard, bisschop van Londen en de voornaamste tegenstander van de ordinatie van vrouwen. Sommigen zeggen dat vrouwen van de kansel worden geweerd als gevolg van vooroordeel, maar er is meer bij betrokken.
Reeds tientallen jaren tracht de Anglicaanse Kerk haar geschillen met Rome bij te leggen. Maar in een recente brief aan de aartsbisschop van Canterbury (de hoogste anglicaanse prelaat) zei de paus dat toelating van vrouwen tot het priesterambt „in de ogen van de Katholieke Kerk een steeds groter obstakel in die ontwikkeling” zou betekenen.
Eén belangrijk element is in dit debat echter buiten beschouwing gelaten — de bijbel. Welke taken verrichtten vrouwen in de vroege christelijke gemeente, en welke rol dienen zij in deze tijd te spelen?
Gelijk maar anders
Bij de geboorte van de christelijke gemeente in het jaar 33 G.T. waren het zowel mannen als vrouwen die de heilige geest ontvingen. Dit was precies wat de profeet Joël eeuwen voordien had voorzegd, verklaarde de apostel Petrus. — Handelingen 1:13-15; 2:1-4, 13-18.
Later raakte Petrus doordrongen van nog een belangrijk feit, namelijk dat God niet partijdig is, „geen aannemer des persoons” (Handelingen 10:34, Statenvertaling). Letterlijk staat er in die schriftplaats dat God geen „aannemer van gezichten” is. Een „aannemer van gezichten” toont herkenning van en voorkeur voor een andere persoon. In oude tijden begunstigde menig rechter de rijken boven de armen. Of er werden vonnissen geveld op grond van nationaliteit, maatschappelijke positie, familieverwantschap of vriendschap in plaats van op basis van de feiten. Maar Jehovah doet het tegenovergestelde. Hij begunstigt slechts degenen die hem vrezen en rechtvaardigheid beoefenen. Wanneer het op redding aankomt, slaat God het ’gezicht’ van een man niet hoger aan dan het ’gezicht’ van een vrouw. Beiden zijn voor hem gelijk. — Handelingen 10:35.
Daarom kent de Schrift christelijke mannen en vrouwen als leden van de gemeente een gelijke mate van eer toe. De apostel Paulus schrijft aan de christenen in Galatië: „Er is noch slaaf noch vrije, er is noch man noch vrouw, want gij zijt allen één persoon in eendracht met Christus Jezus.” Allen staan in een afzonderlijke geestelijke verhouding tot God; toch vormen allen een verenigd lichaam van zijn dienstknechten. Allen in Gods huisgezin zijn gelijk. — Galaten 3:26-28.
Niettemin zijn er verschillen tussen mannen en vrouwen in de gemeente. Maar net zoals natuurlijke verschillen tussen man en vrouw er geen beletsel voor vormen dat zij elkaar aanvullen, zo dienen ook de verschillende voorrechten die mannen en vrouwen binnen de christelijke gemeente genieten, geen obstakel te zijn voor de harmonie binnen de gemeente. Welke verschillen zijn dat?
Leraren — Wanneer en van wie?
De verschillen concentreren zich op het geven van onderwijs en het uitoefenen van autoriteit. Vrouwen mogen geen officiële positie van onderwijs bekleden in de gemeente en geestelijke autoriteit over medeleden van de gemeente uitoefenen. In zijn herderlijke brief aan Timótheüs verklaart Paulus onomwonden: „Ik sta een vrouw niet toe te onderwijzen of autoriteit over een man te oefenen, maar zij moet in stilheid zijn.” — 1 Timótheüs 2:12.
Paulus wijst vervolgens op de basis waarom het vrouwen niet wordt toegestaan leraren te zijn — een door God ingestelde verhouding tussen man en vrouw. „Want Adam werd het eerst gevormd, daarna Eva”, schrijft hij (1 Timótheüs 2:13). God had Adam en Eva op hetzelfde moment kunnen scheppen, maar dat deed hij niet. Adam bestond al enige tijd voor Eva. Laat dit niet zien dat het Gods voornemen was dat Adam leiding zou geven, het hoofd zou zijn, en niet Eva? (1 Korinthiërs 11:3) En onderwijzen komt er in feite op neer dat men optreedt als een meester, of hoofd, over degenen die worden onderwezen. Degenen die worden onderwezen, luisteren en leren in stilte. Aldus zullen in de gemeente alleen mannen leraren en opzieners zijn.
Moet het feit dat vrouwen niet onderwijzen in de gemeente, tot frustratie en wrok leiden? Neen. Vrouwen hebben de vrijheid om christelijke leringen te onderwijzen en worden daartoe zelfs aangemoedigd. In welke samenhang en onder welke omstandigheden? Oudere vrouwen kunnen de jongere vrouwen ’het goede onderwijzen’. En net zoals Eunice en haar moeder Loïs Timótheüs onderwezen, zo volgen christelijke vrouwen nog steeds hun voorbeeld door hun kinderen op te leiden in „De Weg” der waarheid. — Titus 2:3-5; Handelingen 9:2; 2 Timótheüs 1:5.
Christelijke vrouwen in deze tijd volgen ook het voorbeeld van Euódia en Sýntyche door in het openbaar het goede nieuws te prediken (Filippenzen 4:2, 3). Zij kunnen onderwijzers zijn door bijbelstudies te leiden met belangstellende personen (Matthéüs 28:20). Honderdduizenden vrouwen vinden geestelijke voldoening in dit dringende predikings- en onderwijzingswerk. Zij wijzen anderen op de komst van een wereld van rechtvaardigheid en vrede onder de heerschappij van Jezus Christus — een hoop die zij delen met hun christelijke broeders. — Psalm 37:10, 11; 68:11.
[Inzet op blz. 22]
De problematiek rond vrouwelijke geestelijken drijft een wig tussen leden van dezelfde religie