Bent u bekwaam om te dienen?
„Dat wij voldoende bekwaam zijn, komt van God.” — 2 KORINTHIËRS 3:5.
1. Wat voor soort mensen kan de christelijke gemeente niet gebruiken?
JEHOVAH GOD en Jezus Christus zijn werkers. Jezus zei erover: „Mijn Vader is tot nu toe blijven werken, en ik blijf werken” (Johannes 5:17). God is niet ingenomen met mensen die weigeren te werken; evenmin keurt hij het goed als mensen verantwoordelijkheid nastreven om macht over anderen te krijgen. De christelijke gemeente kan geen lijntrekkers gebruiken of ambitieuze figuren die door zelfzucht worden gedreven. — Mattheüs 20:25-27; 2 Thessalonicenzen 3:10.
2. Waarom bestaat er nu een grote behoefte aan mannen die verantwoordelijkheid in de christelijke gemeente op zich kunnen nemen?
2 Jehovah’s Getuigen ’hebben volop te doen in het werk van de Heer’, vooral in deze tijd nu er zo veel mensen naar „de berg” van de ware aanbidding stromen (1 Korinthiërs 15:58; Jesaja 2:2-4). Er bestaat een grote behoefte aan geestelijk bekwame mannen die verantwoordelijkheid in de gemeente op zich kunnen nemen. Niet gedreven door zelfzuchtige ambitie, verhogen zulke mannen Jehovah, niet zichzelf (Spreuken 8:13). Zij weten dat God hen helpt bekwaamheid te verwerven voor taken in de gemeente, net zoals hij ’dienaren van het nieuwe verbond voldoende bekwaam maakt’. — 2 Korinthiërs 3:4-6.
3. Wat zijn in grote trekken de verantwoordelijkheden van ouderlingen en dienaren in de bediening?
3 In deze tijd worden, net als onder vroege christenen, door heilige geest en via Jehovah’s organisatorische regeling mannen aangesteld om als ouderlingen en dienaren in de bediening te dienen (Handelingen 20:28; Filippenzen 1:1; Titus 1:5). Ouderlingen weiden, geestelijk gesproken, Gods kudde, en verschaffen daarbij beschermend opzicht. Zij worden geassisteerd door dienaren in de bediening, wier taken niet rechtstreeks met geestelijk opzicht te maken hebben (1 Petrus 5:2; vergelijk Handelingen 6:1-6). Net als Gods Zoon, die kwam om te dienen, hebben zulke aangestelde mannen het verlangen medegelovigen te dienen (Markus 10:45). Als u een christelijke man bent, hebt u dan die geest?
Vereisten voor beide groepen
4. Waar in het bijzonder vinden wij opsommingen van vereisten voor degenen die verantwoordelijkheid in de gemeente toevertrouwd krijgen?
4 Een uiteenzetting van de vereisten voor hen aan wie verantwoordelijkheid in de gemeente wordt toevertrouwd, vinden wij vooral in wat de apostel Paulus schreef in 1 Timotheüs 3:1-10, 12, 13 en Titus 1:5-9. Als wij deze vereisten beschouwen, waaronder sommige zowel voor ouderlingen gelden als voor dienaren in de bediening, moeten wij ze niet bezien in het licht van wereldse maatstaven. In plaats daarvan moeten wij ze zien tegen hun eerste-eeuwse achtergrond en als vereisten die onder Jehovah’s volk gehanteerd kunnen worden. Aan deze vereisten beantwoorden vergt geen volmaaktheid, want dan zou geen mens in aanmerking komen (1 Johannes 1:8). Maar als u een christelijke man bent, ongeacht of u momenteel wel taken in de gemeente hebt of niet, waarom zou u uw persoonlijke kwalificaties niet analyseren?
5. Wat betekent het onberispelijk te zijn?
5 Onberispelijk; voortreffelijk getuigenis hebbend van mensen buiten; vrij van beschuldiging (1 Timotheüs 3:2, 7, 8, 10; Titus 1:6, 7). Wanneer zij aangesteld worden en terwijl zij dienen, moeten dienaren in de bediening en ouderlingen onberispelijk zijn, dat wil zeggen, vrij van blaam, zonder terechtgewezen te hoeven worden vanwege een terechte beschuldiging van fout gedrag of onderwijs. Onware beschuldigingen ingebracht door „valse broeders” of anderen maken iemand niet laakbaar. Om iemand te diskwalificeren voor dienst in de gemeente, moet zo’n beschuldiging niet louter een onnozelheid zijn, en ze moet bewezen worden in overeenstemming met schriftuurlijke maatstaven (2 Korinthiërs 11:26; 1 Timotheüs 5:19). Iemand die in de gemeente is aangesteld, „moet . . . ook een voortreffelijk getuigenis hebben van de mensen buiten, opdat hij niet tot smaad wordt en in een strik van de Duivel valt”. Als een man in het verleden een ernstige zonde heeft begaan, zou hij alleen aangesteld kunnen worden als hij door zijn levenswijze sindsdien die smaad heeft weggenomen en zich een goede naam heeft verworven.
6. Wat wil „man van één vrouw” zeggen?
6 Man van één vrouw (1 Timotheüs 3:2, 12; Titus 1:6). Dit betekent niet dat alleen getrouwde mannen dienaar in de bediening of ouderling kunnen zijn. Als een man evenwel getrouwd is, moet hij slechts één levende vrouw hebben en haar trouw zijn (Hebreeën 13:4). Anders dan bij veel niet-christelijke mannen in de eerste eeuw het geval was, kan hij geen polygamist zijn.a
7. (a) Is het de fysieke leeftijd die iemand voor ouderling in aanmerking doet komen? (b) Wat komt erbij kijken om op voortreffelijke wijze de leiding over een huisgezin te hebben?
7 Op voortreffelijke wijze de leiding hebbend over zijn eigen huisgezin, met kinderen in onderworpenheid (1 Timotheüs 3:4, 5, 12; Titus 1:6). Sommigen vinden misschien dat ouderlingen minstens dertig jaar oud moeten zijn, maar de bijbel geeft geen minimumleeftijd. De persoon in kwestie moet echter wel handelen als een oudere man in geestelijk opzicht. Dienaren in de bediening en ouderlingen moeten oud genoeg zijn om kinderen te kunnen hebben. Als een man getrouwd is, komt hij niet in aanmerking als hij elders op godvruchtige wijze handelt maar thuis een tiran is. Hij moet zich respect hebben verworven vanwege de manier waarop hij overeenkomstig bijbelse beginselen de leiding heeft over zijn huisgezin, en zijn doel moet zijn om met ieder gezinslid geestelijk succes te hebben. Normaliter zal een ouderling die vader is, welgemanierde minderjarige kinderen moeten hebben die ’gelovig’ zijn. Ofwel zij maken vorderingen in de richting van opdracht aan God ofwel zij zijn reeds gedoopt als Jehovah’s Getuigen. Een man die niet in staat is geloof in zijn kinderen op te bouwen, zal dat waarschijnlijk ook niet in anderen kunnen.
8. Wat moet een gezinshoofd leren voordat hij ouderling kan worden?
8 Voordat een gezinshoofd een ouderling kan zijn die geestelijk opzicht in een gemeente kan verschaffen, moet hij leren hoe hij zijn eigen huisgezin leiding kan geven. „Indien iemand zijn eigen huisgezin niet weet te leiden, hoe zal hij dan voor Gods gemeente zorg kunnen dragen?” (1 Timotheüs 3:5) Toegegeven, een man kan tegengestaan worden door een ongelovige vrouw (Mattheüs 10:36; Lukas 12:52). Ook kan een van zijn kinderen zich schuldig maken aan een ernstige zonde, hoewel het met de andere in geestelijk opzicht prima gaat. Maar als de man alles heeft gedaan wat verwacht mag worden, en vooral als hij met anderen in zijn huisgezin geestelijk succes heeft gehad, zou het feit dat zijn voortreffelijke leiding door één lid van zijn gezin verworpen wordt, hem niet noodzakelijkerwijs diskwalificeren als dienaar in de bediening of ouderling.
9. Welke voorzichtigheid moet een ouderling of dienaar in de bediening betrachten met betrekking tot alcoholische dranken?
9 Geen dronken ruziemaker en zich niet overgevend aan veel wijn (1 Timotheüs 3:3, 8; Titus 1:7). Een dienaar in de bediening of een ouderling mag zich niet aan alcohol te buiten gaan. Een zwak voor alcoholische dranken kan ertoe leiden dat hij zijn gedachten en emoties niet meer in bedwang heeft, en daar komen dan weer dronken ruzies en vechtpartijen uit voort. Hij dient niet iemand te zijn die ’zich overgeeft aan veel wijn’ of de reputatie heeft een gewoontedrinker of een zware drinker te zijn (Spreuken 23:20, 21, 29-35). Hoe tragisch als een herderlijk bezoek ontsierd zou worden door onmatigheid! Als een broeder al drinkt, dan zou hij dat niet moeten doen wanneer hij een aandeel heeft aan vergaderingen, de bediening of andere vormen van heilige dienst. — Leviticus 10:8-11; Ezechiël 44:21.
10. Waarom komen liefhebbers van geld en zij die belust zijn op oneerlijke winst, er niet voor in aanmerking ouderling of dienaar in de bediening te zijn?
10 Niet iemand die geld liefheeft of belust is op oneerlijke winst (1 Timotheüs 3:3, 8; Titus 1:7). Liefhebbers van geld verkeren in geestelijk gevaar, en „hebzuchtige personen” zullen Gods koninkrijk niet beërven. Vandaar dat zulke mannen niet in aanmerking komen om ouderling of dienaar in de bediening te zijn (1 Korinthiërs 6:9, 10; 1 Timotheüs 6:9, 10). Het Griekse grondwoord dat met „oneerlijk” is vertaald, heeft als fundamentele betekenis „schandelijk”, en het met „winst” vertaalde grondwoord doelt op iedere vorm van gewin of voordeel (Filippenzen 1:21; 3:4-8). Natuurlijk komt een man wiens instelling te kennen geeft dat hij Gods „schapen” oneerlijk zou behandelen, niet in aanmerking voor verantwoordelijkheid in de gemeente (Ezechiël 34:7-10; Handelingen 20:33-35; Judas 16). De noodzaak voorzichtig te zijn met aanbevelingen wordt nog geaccentueerd als wij ons realiseren dat een man wanneer hij is aangesteld, gelden toevertrouwd kan krijgen en dan in de verleiding zou kunnen komen daar iets van te stelen. — Johannes 12:4-6.
11. Waarom behoort een „pasbekeerde” niet aanbevolen te worden voor verantwoordelijkheid in de gemeente?
11 Geen pasbekeerde; op geschiktheid beproefd (1 Timotheüs 3:6, 10). Een pasgedoopte heeft nog geen tijd gehad om te bewijzen dat hij getrouw zorg zal dragen voor toegewezen taken. Hij schiet misschien te kort in medegevoel met hen die het moeilijk hebben of in de wijsheid die nodig is om medegelovigen te helpen en kijkt wellicht zelfs op anderen neer. Voordat een man dan ook als dienaar in de bediening en vooral als ouderling aanbevolen kan worden, dient hij ’beproefd te zijn op zijn geschiktheid’ en blijk te geven van een goed oordeel en betrouwbaarheid. Er wordt voor dit beproeven geen vastgestelde tijd gegeven, en mensen verschillen in de snelheid waarmee zij geestelijk groeien. Ouderlingen dienen echter niet snel een nieuweling aan te bevelen „opdat hij niet opgeblazen wordt van trots en in het oordeel valt dat over de Duivel werd geveld”. Laat de man eerst nederigheid zoals die van Christus aan de dag leggen. — Filippenzen 2:5-8.
Vereisten voor dienaren in de bediening
12. Moet aan de vereisten voor dienaren in de bediening alleen door hen voldaan worden?
12 Sommige vereisten staan opgegeven voor dienaren in de bediening. Maar als ouderlingen niet ook aan zulke vereisten zouden voldoen, zouden zij niet kunnen dienen. Beschikt u als christelijke man over deze hoedanigheden?
13. Wat betekent het ernstig te zijn?
13 Ernstig (1 Timotheüs 3:8). Een man die in aanmerking komt om als dienaar in de bediening te dienen, mag verantwoordelijkheid niet licht opvatten. Hij behoort zich te gedragen op een waardige wijze die respect wint. Hoewel er dus best plaats is voor wat humor zo nu en dan, zou hij niet voor dienen in aanmerking komen als hij voortdurend de pias uithangt.
14. (a) Welke betekenis heeft het niet dubbeltongig te zijn? (b) Wat is nodig voor een rein geweten?
14 Niet dubbeltongig; een rein geweten bezittend (1 Timotheüs 3:8, 9). Dienaren in de bediening (en ouderlingen) moeten de waarheid spreken, geen roddelverhalen vertellend en niet onoprecht in wat zij zeggen. Aangezien zij niet dubbeltongig mogen zijn, moeten zij niet huichelachtig tegen de een dit zeggen en dan precies het tegenovergestelde tegen een ander (Spreuken 3:32; Jakobus 3:17). Deze mannen moeten ook loyale ondersteuners zijn van de geopenbaarde waarheid, „het heilige geheim van het geloof behoudend met een rein geweten”. Voor het aangezicht van God moet het geweten van zo’n man getuigenis afleggen dat hij niets bedrijft wat achterbaks of verontreinigend is (Romeinen 9:1; 2 Korinthiërs 1:12; 4:2; 7:1). Niemand komt ervoor in aanmerking Gods kudde te dienen als hij niet de waarheid en godvruchtige beginselen aanhangt.
Beschouwing van vereisten voor ouderlingen
15. Welke vereisten worden nu bekeken, en waarmee vooral hebben ze te maken?
15 Bepaalde vereisten zijn speciaal op ouderlingen van toepassing en hebben in hoofdzaak te maken met hun werk als herders en leraren. Beantwoordt u als christelijke man aan deze vereisten?
16. (a) Wat is nodig om matig in gewoonten te zijn? (b) Hoe kan een ouderling zelfbeheersing oefenen?
16 Matig in gewoonten; zelfbeheersing oefenend (1 Timotheüs 3:2; Titus 1:8). Een ouderling moet matig zijn, geen slaaf van slechte gewoonten. Wanneer hij beproevingen te verduren krijgt, zal God hem helpen evenwichtig te blijven als hij bidt zoals de psalmist: „De noden van mijn hart hebben zich vermenigvuldigd; o voer mij uit mijn benauwenissen (Psalm 25:17). Een opziener dient ook te bidden om Gods geest en moet de vrucht ervan aan de dag leggen, met inbegrip van zelfbeheersing (Lukas 11:13; Galaten 5:22, 23). Als een ouderling gedachten, spraak en handelingen in bedwang houdt, stelt dat hem in staat uitersten te vermijden als hij de gemeente geestelijke leiding verschaft.
17. Wat omvat het gezond van verstand te zijn?
17 Gezond van verstand (1 Timotheüs 3:2). Een ouderling moet verstandig, beleidvol en voorzichtig zijn. Zijn spraak en handelingen moeten een doel hebben en door verstand geregeerd worden. Zijn nederige en evenwichtige denkwijze is gebaseerd op goddelijke wijsheid en de gezonde leer van Jehovah’s Woord, waarvan hij een ijverige student dient te zijn. — Romeinen 12:3; Titus 2:1.
18. Wat vereist ordelijk zijn van een ouderling?
18 Ordelijk (1 Timotheüs 3:2). Het hier gebruikte Griekse woord is in 1 Timotheüs 2:9 vertaald met „welverzorgd”. Een ouderling moet dus een betamelijk, welverzorgd levenspatroon hebben. Zo moet hij onder andere punctueel zijn. De eerste-eeuwse christenen legden kennelijk niet zo de nadruk op het bijhouden van gegevens, en een opziener in deze tijd hoeft geen expert te zijn in boekhouden. Dienaren in de bediening zouden voor dit soort zaken zorg kunnen dragen. Maar het Griekse woord voor „ordelijk” kan goed gedrag aanduiden, en een man zou stellig niet in aanmerking komen om ouderling te zijn als hij weerspannig of wanordelijk zou zijn. — 1 Thessalonicenzen 5:14; 2 Thessalonicenzen 3:6-12; Titus 1:10.
19. Wat doet een ouderling omdat hij gastvrij is?
19 Gastvrij (1 Timotheüs 3:2; Titus 1:8). Een ouderling „bewandelt de weg der gastvrijheid” (Romeinen 12:13; Hebreeën 13:2). Het Griekse woord voor „gastvrij” betekent letterlijk „zeer gesteld op vreemden”. De gastvrije ouderling verwelkomt dus nieuwelingen op de christelijke vergaderingen, waarbij hij dezelfde belangstelling toont voor hen die arm zijn als voor hen die in goeden doen zijn. Hij is gastvrij jegens degenen die reizen om de belangen van het christendom te bevorderen en zendt hen op weg „op een wijze die God waardig is” (3 Johannes 5-8). Ja, een ouderling betoont vooral medegelovigen gastvrijheid naar hun behoeften en naar zijn omstandigheden hem toestaan. — Jakobus 2:14-17.
20. Op welke manieren moet een ouderling kunnen onderwijzen?
20 Bekwaam om te onderwijzen (1 Timotheüs 3:2). De bekwaamheid van een ouderling als geestelijke onderwijzer spruit niet voort uit mentale geschiktheid of wereldse wijsheid (1 Korinthiërs 2:1-5, 13). Ze ontstaat omdat hij ’stevig vasthoudt aan het getrouwe woord met betrekking tot zijn kunst [of: manier] van onderwijzen, opdat hij in staat is zowel door de gezonde leer te vermanen als de tegensprekers terecht te wijzen’ (Titus 1:9; vergelijk Handelingen 20:18-21, 26, 27). Hij moet in staat zijn ’met zachtaardigheid degenen te onderrichten die niet gunstig gezind zijn’ (2 Timotheüs 2:23-26). Zelfs al is een ouderling niet de beste openbare spreker in de gemeente, hij dient wel zo’n goede student van Gods Woord te zijn dat hij kundig genoeg is om onderricht en raad te geven aan gelovigen, die ook de bijbel bestuderen (2 Korinthiërs 11:6). Hij moet de kwalificaties bezitten om „de gezonde leer” te onderwijzen die gezinnen en afzonderlijke personen helpt een godvruchtig leven te leiden. — Titus 2:1-10.
21. (a) Waarom kan worden gezegd dat een ouderling ’niet slaat’? (b) Wat betekent het redelijk te zijn? (c) Wat betekent „niet strijdlustig”?
21 Niet iemand die slaat, maar redelijk, niet strijdlustig (1 Timotheüs 3:3; Titus 1:7). Als iemand die vredelievend is, slaat een ouderling mensen niet letterlijk, noch intimideert hij hen met schimpende of grievende opmerkingen. (Vergelijk 2 Korinthiërs 11:20.) (De voorgaande opmerking dat hij „geen dronken ruziemaker” is, laat zien dat hij het alcoholmisbruik dat zo vaak tot strijd leidt, vermijdt.) Omdat hij „redelijk” (of: „toegevend; inschikkelijk”) is, niet autoritair en moeilijk te behagen, maakt hij geen kwestie van iets onbeduidends (1 Korinthiërs 9:12; Filippenzen 4:5; 1 Petrus 2:18). Aangezien een ouderling niet strijdlustig of twistziek is, vermijdt hij ruzies en is „niet tot gramschap geneigd”. — Titus 3:2; Jakobus 1:19, 20.
22. Wat wordt te kennen gegeven door het feit dat een ouderling niet eigenzinnig moet zijn?
22 Niet eigenzinnig (Titus 1:7). Letterlijk betekent dit „niet met zichzelf ingenomen”. (Vergelijk 2 Petrus 2:10.) Een ouderling moet niet dogmatisch zijn maar dient een nederige kijk op zijn bekwaamheden te hebben. Niet denkend dat hij dingen beter doet dan ieder ander, deelt hij nederig verantwoordelijkheid met anderen en hecht hij waarde aan een veelheid van raadgevers. — Numeri 11:26-29; Spreuken 11:14; Romeinen 12:3, 16.
23. (a) Hoe zou u iemand omschrijven die „het goede liefheeft”? (b) Wat betekent het rechtvaardig te zijn?
23 Iemand die het goede liefheeft; rechtvaardig (Titus 1:8). Om ouderling te kunnen zijn, moet een man goedheid liefhebben en rechtvaardig zijn. Iemand die goedheid liefheeft, laat zich leiden door wat goed is in Jehovah’s ogen, verricht vriendelijke en behulpzame daden en toont waardering voor de goedheid van anderen (Lukas 6:35; vergelijk Handelingen 9:36, 39; 1 Timotheüs 5:9, 10). Rechtvaardig zijn betekent zich te voegen naar Gods wetten en maatstaven. Onder andere is zo’n man onpartijdig en houdt hij rechtvaardige, eerbare en deugdzame dingen in gedachte (Lukas 1:6; Filippenzen 4:8, 9; Jakobus 2:1-9). Aangezien goedheid van rechtvaardigheid verschilt in de zin dat de eerste hoedanigheid verder gaat dan wat de gerechtigheid eist, doet iemand die goedheid liefheeft meer voor anderen dan waartoe hij verplicht is. — Mattheüs 20:4, 13-15; Romeinen 5:7.
24. Wat is er nodig om loyaal te zijn?
24 Loyaal (Titus 1:8). Een man die ervoor in aanmerking komt ouderling te zijn, bewaart een onverbrekelijke toewijding jegens God en houdt vast aan de goddelijke wet, ongeacht hoe zijn rechtschapenheid wordt beproefd. Hij doet wat Jehovah van hem verwacht, en dit omvat ook zijn dienst als een getrouwe Koninkrijksverkondiger. — Mattheüs 24:14; Lukas 1:74, 75; Handelingen 5:29; 1 Thessalonicenzen 2:10.
Aan de vereisten beantwoorden
25. Wie moeten feitelijk aan de nu besproken vereisten voldoen, en hoe kunnen zulke hoedanigheden verworven worden?
25 De meeste van de nu besproken hoedanigheden hebben te maken met dingen die van iedere getuige van Jehovah worden geëist en die iedereen zou moeten kunnen ontwikkelen door middel van Gods zegen op zijn studie, inspanning, goede omgang en gebed. Individuele personen kunnen in bepaalde hoedanigheden sterker zijn dan in andere. Maar in een redelijke mate moeten dienaren in de bediening en ouderlingen aan alle vereisten voor hun specifieke voorrecht voldoen.
26. Waarom stellen christelijke mannen zich beschikbaar voor verantwoordelijkheid in de gemeente?
26 Al Jehovah’s Getuigen dienen de wens te hebben alles te doen in hun dienst voor God wat in hun vermogen ligt. Deze geest beweegt christelijke mannen ertoe zich beschikbaar te stellen voor verantwoordelijkheid in de gemeente. Bent u een opgedragen, gedoopte man? Zo ja, streef dan naar de bekwaamheid voor een ambt en doe alle moeite om ervoor in aanmerking te komen om te dienen!
[Voetnoten]
Wat zou u antwoorden?
◻ Waarom bestaat er nu een grote behoefte aan gedoopte mannen die verantwoordelijkheid in de gemeente aanvaarden?
◻ Wat zijn sommige vereisten waaraan dienaren in de bediening moeten voldoen?
◻ Wat zijn sommige vereisten voor ouderlingen?
◻ Waarom dient een ouderling te weten hoe hij zijn huisgezin goed moet leiden?
◻ Wat motiveert christelijke mannen om zich beschikbaar te stellen voor taken in de gemeente?
[Illustratie op blz. 24, 25]
Ouderlingen en dienaren in de bediening dienen overeenkomstig bijbelse beginselen de leiding te hebben over hun huisgezin