MANIFESTATIE, OPENBAARMAKING
Een onthulling of een waarneembaar bewijs, een tentoonspreiding van autoriteit of macht. De Griekse term e·pi·fa·neiʹa, weergegeven met „manifestatie” en „openbaarmaking”, wordt in de Schrift gebruikt met betrekking tot de dagen dat Jezus Christus op aarde vertoefde en in het bijzonder in verband met diverse gebeurtenissen tijdens zijn tegenwoordigheid in koningsmacht.
Gods Zoon openbaar gemaakt in het vlees. Met het oog op de openbaring of „manifestatie van onze Redder, Christus Jezus,” in het vlees schreef de apostel Paulus de woorden in 2 Timotheüs 1:9-11. Dat Gods Zoon vanuit de hemel gezonden werd, moest tot de rechtvaardiging van Jehovah’s soevereiniteit bijdragen. Het moest ook tot het ’tenietdoen’ van de op Adam terug te voeren dood leiden en voor sommige mensen het vooruitzicht op leven en onverderfelijkheid in de hemel aan het licht brengen. Als een stap in de ontwikkeling van „het heilige geheim van deze godvruchtige toewijding” werd Jezus „openbaar gemaakt in het vlees” (1Ti 3:16). Paulus noemde deze daad van God, namelijk het zenden van zijn Zoon, ook een ’openbaarmaking’ van Gods onverdiende goedheid, „die redding brengt aan alle soorten van mensen . . . en [ons] onderricht . . . dat wij goddeloosheid en wereldse begeerten moeten afwijzen en met gezond verstand en rechtvaardigheid en godvruchtige toewijding te midden van dit tegenwoordige samenstel van dingen moeten leven, in afwachting van de gelukkige hoop en glorierijke manifestatie van de grote God en van de Redder van ons, Christus Jezus” (Tit 2:11-13). Christus’ manifestatie in heerlijkheid zal, wanneer ze voltooid is, ook een manifestatie zijn van de heerlijkheid van God, die hem gezonden heeft.
Christus’ manifestatie in hemelse heerlijkheid. Tijdens zijn tegenwoordigheid zou Christus zijn aandacht richten op zijn geestelijke broeders die in de dood sliepen. Dat zouden degenen zijn over wie Paulus zei dat zij, evenals hij, „zijn [Christus’] manifestatie hebben liefgehad” en die ’als beloning de kroon der rechtvaardigheid’ zouden ontvangen (2Ti 4:8). Als de Heer „uit de hemel [zou] neerdalen met een bevelende roep, met de stem van een aartsengel en met Gods trompet”, zouden de doden in eendracht met Christus het eerst opstaan, en Christus zou hen bij zich thuis ontvangen. Daardoor zou hij op een machtige wijze in zijn heerlijkheid aan hen gemanifesteerd worden. Vervolgens zou hij zijn tegenwoordigheid manifesteren aan degenen van zijn broeders die nog op aarde leven en hen op het tijdstip van hun dood bij zich thuis ontvangen. — 1Th 4:15, 16; Jo 14:3; Opb 14:13.
Als Koning en Rechter. Toen Christus voor Pontius Pilatus stond, zei hij dat zijn koninkrijk geen deel van deze wereld was, hoewel hij niet ontkende dat hij een koning was (Jo 18:36, 37). Hij manifesteerde zich toen niet als machthebber, daar de tijd om zijn koningsmacht op te nemen nog niet was aangebroken. Niettemin zou er een tijd komen dat „de manifestatie van onze Heer Jezus Christus” duidelijk waarneembaar zou zijn, namelijk wanneer hij als „de gelukkige en enige Machthebber” en als „de Koning van hen die als koningen regeren en Heer van hen die als heren regeren”, autoriteit zou gaan uitoefenen. — 1Ti 6:13-16; Da 2:44; 7:13, 14.
Met het oog op het komende koninkrijk en Christus’ manifestatie schreef Paulus aan Timotheüs: „Ik gelast u plechtig voor het aangezicht van God en Christus Jezus, die de levenden en de doden zal oordelen, en krachtens zijn manifestatie en zijn koninkrijk: predik het woord” (2Ti 4:1, 2). Met die woorden wees de apostel op de tijd dat Christus’ glorierijke positie in de hemel onmiskenbaar gemanifesteerd zou worden en waarin hij ervoor zou zorgen dat Gods oordelen op aarde merkbaar zouden zijn.
Bij de vernietiging van „de mens der wetteloosheid”. Toen Paulus aan de christenen in Thessalonika schreef „met betrekking tot de tegenwoordigheid van onze Heer Jezus Christus”, vermaande hij hen hun denken niet in de war te laten brengen noch opgewonden te raken door een boodschap „hierop neerkomend, dat de dag van Jehovah reeds is aangebroken”. De symbolische „mens der wetteloosheid”, die zich eeuwenlang tegen God en Christus verzet had, zou dan tenietgedaan worden „door de manifestatie van zijn tegenwoordigheid”. Deze „wetteloze” zou Christus’ tegenwoordigheid erkennen, doch niet uit geloof, zoals de christenen, die zijn manifestatie liefhadden, maar doordat Jezus zijn macht zou tonen en allen die deel uitmaken van deze collectieve „mens” zou verdelgen. — 2Th 2:1-8; zie MENS DER WETTELOOSHEID.
Manifestatie van de geest en de waarheid. Nadat de heilige geest op Christus’ discipelen was uitgestort, werd door zichtbare tekenen ’gemanifesteerd’ dat de geest onzichtbaar ten aanzien van deze discipelen werkzaam was. Enkele van deze tekenen waren: het vermogen om in vreemde talen te spreken, gaven van gezondmaking en het onderscheiden van geïnspireerde uitspraken (1Kor 12:7-10). De apostel Paulus spreekt er ook over dat christenen door een goed gedrag en door de prediking ’de waarheid aan anderen openbaar zouden maken’. — 2Kor 4:2.