Bijbelboek nummer 41 — Markus
Schrijver: Markus
Waar geschreven: Rome
Geschrift voltooid: ca. 60–65 G.T.
Beschreven periode: 29–33 G.T.
1. Wat is er over Markus en zijn familie bekend?
TOEN Jezus in Gethsemane werd gearresteerd en de apostelen vluchtten, werd hij gevolgd door „een zekere jonge man, die een fijn linnen kleed over zijn naakte lichaam droeg”. De menigte trachtte ook hem te grijpen, maar „hij liet zijn linnen kleed achter en ontsnapte naakt”. Naar algemeen wordt aangenomen, was Markus deze jonge man. In Handelingen wordt hij beschreven als „Johannes, die de bijnaam Markus droeg,” en hij kan uit een welgestelde familie in Jeruzalem afkomstig zijn geweest, want zij hadden hun eigen huis en bedienden. Zijn moeder, Maria, was ook een christen, en de vroege gemeente gebruikte haar huis als vergaderplaats. Toen Petrus door de engel uit de gevangenis was bevrijd, ging hij naar dit huis en vond daar de broeders bijeen. — Mark. 14:51, 52; Hand. 12:12, 13.
2, 3. (a) Wat heeft Markus er ongetwijfeld toe bewogen de zendingsdienst in te gaan? (b) Welk contact had hij met andere zendelingen, in het bijzonder met Petrus en Paulus?
2 De zendeling Barnabas, een leviet van Cyprus, was de neef van Markus (Hand. 4:36; Kol. 4:10). Toen Barnabas met Paulus naar Jeruzalem kwam in verband met reliefwerk tijdens een hongersnood, leerde Markus ook Paulus kennen. Deze contacten in de gemeente en met ijverige bedienaren die op bezoek kwamen, wekten in Markus ongetwijfeld het verlangen de zendingsdienst in te gaan. Vandaar dat wij hem aantreffen als metgezel en dienaar van Paulus en Barnabas op hun eerste zendingsreis. Om de een of andere reden verliet Markus hen echter te Perge in Pamfylië en keerde naar Jeruzalem terug (Hand. 11:29, 30; 12:25; 13:5, 13). Daarom weigerde Paulus Markus op de tweede zendingsreis mee te nemen, en dit leidde tot een breuk tussen Paulus en Barnabas. Paulus nam Silas mee, terwijl Barnabas zijn neef Markus meenam en met hem naar Cyprus voer. — Hand. 15:36-41.
3 Markus gaf in de bediening van goede hoedanigheden blijk en werd niet alleen voor Barnabas, maar later ook voor de apostelen Petrus en Paulus een waardevolle hulp. Markus was bij Paulus (ca. 60–61 G.T.) tijdens diens eerste gevangenschap in Rome (Filem. 1, 24). Vervolgens treffen wij Markus tussen 62 en 64 G.T. bij Petrus in Babylon aan (1 Petr. 5:13). Waarschijnlijk in het jaar 65 G.T. is Paulus weer een gevangene in Rome, en in een brief vraagt hij Timotheüs om Markus mee te brengen en zegt: „Want ik kan hem goed gebruiken om dienst te verrichten” (2 Tim. 1:8; 4:11). Dit is de laatste keer dat Markus in het bijbelse verslag wordt genoemd.
4-6. (a) Hoe kon Markus voor zijn evangelie aan de vertrouwelijke details komen? (b) Waaruit blijkt dat hij nauw contact had met Petrus? (c) Toon met voorbeelden aan hoe de stijl van het evangelie Petrus’ karaktertrekken weerspiegelt.
4 De samenstelling van dit kortste evangelie wordt aan deze Markus toegeschreven. Hij was een medewerker van Jezus’ apostelen en iemand die zijn eigen leven in dienst van het goede nieuws stelde. Markus was echter niet een van de 12 apostelen, en hij was geen directe metgezel van Jezus. Hoe is hij dan aan de vertrouwelijke details gekomen die zijn verslag van Jezus’ bediening van begin tot eind zo levendig maken? Volgens de oudste overlevering van Papias, Origenes en Tertullianus was Petrus, met wie Markus in nauw contact stond, deze bron.a Noemde Petrus hem niet „mijn zoon”? (1 Petr. 5:13) Petrus was ooggetuige geweest van nagenoeg alles wat Markus optekende, zodat Markus van Petrus vele beschrijvende punten heeft kunnen vernemen die in de andere evangeliën ontbreken. Markus spreekt bijvoorbeeld over „de loonarbeiders” die voor Zebedeüs werkten, over de melaatse die „op zijn knieën viel” om Jezus een dringend verzoek te doen en over de door een demon bezeten man die „zich met stenen diepe snijwonden” toebracht, en vertelt ook dat toen Jezus zijn profetie uitsprak over de ’komst van de Zoon des mensen met grote kracht en heerlijkheid’ hij op de Olijfberg zat, „met het gezicht op de tempel”. — Mark. 1:20, 40; 5:5; 13:3, 26.
5 Daar Petrus zelf een man met sterke emoties was, kon hij zich in de gevoelens en emoties van Jezus verplaatsen en ze aan Markus beschrijven. Daarom bericht Markus vaak hoe Jezus zich voelde en reageerde; bijvoorbeeld dat hij „vol verontwaardiging zijn blik over hen” liet rondgaan en „diepbedroefd” was, dat hij ’diep zuchtte’ en dat hij ’diep zuchtte met zijn geest’ (3:5; 7:34; 8:12). Het is Markus die ons over Jezus’ gevoelens jegens de rijke jonge regeerder vertelt door te zeggen dat hij ’liefde voor hem koesterde’ (10:21). En wat een warmte straalt er uit het verslag dat Jezus niet alleen een jong kind in het midden van zijn discipelen zette maar ook ’zijn armen eromheen sloeg’, en dat hij bij een andere gelegenheid ’de kinderen in zijn armen nam’! — 9:36; 10:13-16.
6 Enkele van Petrus’ karaktertrekken vindt men terug in Markus’ stijl, die impulsief, levendig, krachtig, dynamisch en beschrijvend is. Het lijkt wel of hij de gebeurtenissen nauwelijks snel genoeg kan verhalen. Zo komt het woord „onmiddellijk” steeds weer voor, wat vaart en levendigheid aan zijn verhaal verleent.
7. Waarin verschilt Markus’ evangelie van dat van Mattheüs?
7 Hoewel Markus toegang had tot het Evangelie van Mattheüs en zijn verslag slechts voor 7 procent materiaal bevat dat niet in de andere evangeliën voorkomt, zou het onjuist zijn te geloven dat Markus eenvoudig Mattheüs’ evangelie samengevat en er wat extra details aan toegevoegd heeft. Terwijl Mattheüs Jezus als de beloofde Messias en Koning had afgeschilderd, beschouwt Markus zijn leven en werken nu vanuit een andere gezichtshoek. Hij beschrijft Jezus als de wonderen verrichtende Zoon van God, de zegevierende Redder. Markus legt meer de nadruk op Christus’ activiteiten dan op zijn toespraken en onderwijzingen. Slechts een relatief klein deel van de gelijkenissen en maar één van Jezus’ langere toespraken worden vermeld, en de Bergrede wordt weggelaten. Daardoor komt het dat Markus’ evangelie korter is, hoewel het evenveel actie bevat als de andere. Ten minste 19 wonderen worden er specifiek in vermeld.
8. Welke kenmerken duiden erop dat Markus’ evangelie kennelijk voor de Romeinen werd geschreven?
8 Terwijl Mattheüs zijn evangelie voor de joden optekende, schreef Markus kennelijk in de eerste plaats voor de Romeinen. Hoe weten wij dit? De wet van Mozes komt alleen in het beeld wanneer er een gesprek wordt vermeld dat daarop betrekking had, en het geslachtsregister van Jezus wordt weggelaten. Het evangelie van Christus wordt gepresenteerd als van universeel belang. Hij maakt verklarende opmerkingen over joodse gebruiken en leringen waarmee niet-joodse lezers misschien onbekend zouden zijn (2:18; 7:3, 4; 14:12; 15:42). Aramese uitdrukkingen worden vertaald (3:17; 5:41; 7:11, 34; 14:36; 15:22, 34). Hij geeft een nadere verklaring van in Palestina voorkomende aardrijkskundige namen en planten (1:5, 13; 11:13; 13:3). De waarde van joodse munten wordt in Romeins geld aangegeven (12:42, voetnoot). Hij gebruikt meer Latijnse woorden dan de andere evangelieschrijvers, zoals speculator (lid van de lijfwacht), praetorium (paleis van de stadhouder) en centurio (legeroverste). — 6:27; 15:16, 39.
9. Waar en wanneer werd het boek Markus geschreven, en waardoor wordt de authenticiteit ervan bevestigd?
9 Daar Markus kennelijk in de eerste plaats voor de Romeinen schreef, heeft hij zijn evangelie hoogstwaarschijnlijk in Rome geschreven. Zowel de vroegste overlevering als de inhoud van het boek laten de conclusie toe dat het tijdens de eerste of de tweede gevangenschap van de apostel Paulus, en derhalve in de jaren 60–65 G.T., in Rome werd samengesteld. In die jaren was Markus ten minste één keer en vermoedelijk twee keer in Rome. Alle vooraanstaande autoriteiten uit de tweede en derde eeuw bevestigen dat Markus de schrijver was. Het evangelie was reeds tegen het midden van de tweede eeuw onder christenen in omloop. De authenticiteit van Markus’ evangelie wordt ook bevestigd door het feit dat het in alle vroege catalogussen van de christelijke Griekse Geschriften voorkomt.
10. Hoe moeten het lange en het korte besluit van Markus beschouwd worden, en waarom?
10 Het lange en het korte besluit, die soms aan hoofdstuk 16 vers 8 worden toegevoegd, mogen echter niet als authentiek worden beschouwd. Ze ontbreken in de meeste oude handschriften, zoals het Sinaïtische handschrift en het Vaticaanse handschrift nr. 1209. De vierde-eeuwse geleerden Eusebius en Hiëronymus zijn het erover eens dat het authentieke verslag eindigt met de woorden „zij waren bevreesd”. De andere besluiten werden er waarschijnlijk aan toegevoegd met de bedoeling het evangelie minder abrupt te laten eindigen.
11. (a) Waardoor wordt bewezen dat Markus’ evangelie nauwkeurig is, en welke autoriteit wordt beklemtoond? (b) Waarom is dit ’goed nieuws’, en welke tijdsperiode beschrijft Markus’ evangelie?
11 Dat Markus’ verslag nauwkeurig is, blijkt uit het feit dat zijn evangelie niet alleen volledig in overeenstemming is met de andere evangeliën, maar ook met de gehele Heilige Schrift van Genesis tot en met Openbaring. Bovendien wordt steeds weer getoond dat Jezus iemand is die autoriteit bezit, niet alleen wat zijn spreken betreft, maar ook over de natuurkrachten, over Satan en de demonen, over ziekten en kwalen, ja, over de dood zelf. Markus begint zijn verslag derhalve met de indrukwekkende inleiding: „Het begin van het goede nieuws over Jezus Christus.” Zijn komst en bediening betekenden ’goed nieuws’, en daarom moet het bestuderen van Markus’ evangelie voor iedereen die het leest nuttig zijn. De door Markus beschreven gebeurtenissen spelen zich af tussen de lente van 29 G.T. en de lente van 33 G.T.
DE INHOUD VAN MARKUS
12. Wat is in de eerste 13 verzen van Markus samengeperst?
12 De doop en de verzoeking van Jezus (1:1-13). Markus begint het goede nieuws met het identificeren van Johannes de Doper. Hij is de voorzegde boodschapper die is gezonden om uit te roepen: „Bereidt de weg van Jehovah, maakt zijn paden recht.” Over Hem die spoedig zal komen, zegt de doper: ’Hij is sterker dan ik.’ Ja, hij zal niet met water, maar met heilige geest dopen. Nu komt Jezus uit Nazareth in Galilea, en Johannes doopt hem. De geest daalt gelijk een duif op Jezus neer, en uit de hemelen wordt een stem gehoord: „Gij zijt mijn Zoon, de geliefde; ik heb u goedgekeurd” (1:3, 7, 11). Jezus wordt door Satan in de wildernis verzocht en engelen dienen hem. Al deze aangrijpende gebeurtenissen zijn in de eerste 13 verzen van Markus samengeperst.
13. Op welke manieren toont Jezus al snel zijn autoriteit als „de Heilige Gods”?
13 Jezus begint zijn bediening in Galilea (1:14–6:6). Nadat Johannes is gearresteerd, gaat Jezus in Galilea het goede nieuws van God prediken. Wat een opzienbarende boodschap heeft hij! „Het koninkrijk Gods is nabij gekomen. Hebt berouw en stelt geloof in het goede nieuws” (1:15). Hij roept Simon en Andreas en Jakobus en Johannes bij hun visnetten vandaan om zijn discipelen te worden. Op de sabbat begint hij in de synagoge te Kapernaüm te onderwijzen. De mensen staan versteld, want hij onderwijst „als iemand die autoriteit heeft, en niet zoals de schriftgeleerden”. Hij toont zijn autoriteit als „de Heilige Gods” door een onreine geest uit een bezetene te drijven en door Simons schoonmoeder, die met koorts ziek te bed lag, te genezen. Het nieuws verbreidt zich als een lopend vuurtje en tegen de avond heeft „de hele stad” zich voor Simons huis verzameld. Jezus geneest velen die ziek zijn en drijft vele demonen uit. — 1:22, 24, 33.
14. Hoe bewijst Jezus dat hij de macht heeft om zonden te vergeven?
14 Jezus verklaart dat hij gezonden is ’om te prediken’ (1:38). Hij predikt in heel Galilea. Waar hij ook heen gaat, drijft hij demonen uit en geneest de zieken, met inbegrip van een melaatse alsook een verlamde, tot wie hij zegt: „Uw zonden zijn vergeven.” Sommige van de schriftgeleerden overleggen in hun hart: ’Dit is laster. Wie anders kan zonden vergeven dan God alleen?’ Jezus, die hun gedachten onderscheidt, bewijst dat „de Zoon des mensen de macht heeft . . . zonden te vergeven” door tot de verlamde te zeggen dat hij op moet staan en naar huis moet gaan. De mensen verheerlijken God. Wanneer de belastinginner Levi (Mattheüs) zijn volgeling wordt, zegt Jezus tot de schriftgeleerden: „Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars.” Hij toont dat hij ’ook Heer van de sabbat’ is. — 2:5, 7, 10, 17, 28.
15. Wat verklaart Jezus betreffende hen die zijn wonderen loochenen, en wat zegt hij over familiebanden?
15 Jezus stelt nu de groep van 12 apostelen samen. Zijn bloedverwanten geven van enige tegenstand blijk en vervolgens beschuldigen enkele schriftgeleerden uit Jeruzalem hem ervan demonen uit te werpen door bemiddeling van de heerser der demonen. Jezus vraagt hun: „Hoe kan Satan nu Satan uitwerpen?” en waarschuwt hen: „Wie lastert tegen de heilige geest, krijgt in eeuwigheid geen vergiffenis, doch is schuldig aan eeuwige zonde.” Tijdens het gesprek komen zijn moeder en zijn broers hem zoeken, en Jezus wordt ertoe bewogen te verklaren: „Al wie de wil van God doet, die is mijn broer en zuster en moeder.” — 3:23, 29, 35.
16. Wat leert Jezus door middel van illustraties over „het koninkrijk Gods”?
16 Jezus begint door middel van illustraties „het heilige geheim van het koninkrijk Gods” te onderwijzen. Hij spreekt over de man die zaad zaait dat op verschillende soorten van aarde valt (als een illustratie van de verschillende soorten van hoorders van het woord), en over de lamp die vanaf haar lampestandaard schijnt. In een andere illustratie zegt Jezus dat het met het koninkrijk Gods is als met een mens die het zaad op de aarde werpt: „De grond brengt vanzelf geleidelijk aan vrucht voort, eerst de grashalm, dan de aar, ten slotte het volle koren in de aar” (4:11, 28). Hij geeft ook de illustratie van een mosterdzaadje, dat, hoewel het het kleinste van alle zaden is, tot een forse plant uitgroeit en grote beschuttende takken krijgt.
17. Hoe wordt door Jezus’ wonderen de omvang van zijn autoriteit getoond?
17 Wanneer zij de Zee van Galilea oversteken, bewerkt Jezus op wonderbare wijze dat een hevige wind gaat liggen, en de stormachtige zee wordt kalm als hij het bevel laat horen: „Zwijg! Wees stil!” (4:39) Eenmaal aan de overkant in het land der Gerasenen gekomen, drijft Jezus een „Legioen” demonen uit één man en staat hun toe in een kudde van ongeveer 2000 zwijnen te varen, die zich vervolgens van een steile helling storten en in de zee verdrinken (5:8-13). Hierna steekt Jezus weer naar de andere oever over. Een vrouw wordt van een bloedvloeiing die 12 jaar lang niet verholpen had kunnen worden, genezen door slechts Jezus’ bovenkleed aan te raken als hij op weg is om het 12-jarige dochtertje van Jaïrus weer tot leven op te wekken. Waarlijk, de Zoon des mensen bezit autoriteit over leven en dood! De mensen in Jezus’ eigen gebied trekken zijn autoriteit echter in twijfel. Hij verwondert zich over hun ongeloof, maar blijft ’in een kring de dorpen rondgaan en onderwijzen’. — 6:6.
18. (a) Hoe wordt Jezus’ bediening uitgebreid? (b) Wat beweegt Jezus ertoe te onderwijzen en wonderen te verrichten?
18 Galilese bediening uitgebreid (6:7–9:50). De twaalf worden twee aan twee uitgezonden; zij ontvangen instructies en de autoriteit om te prediken en te onderwijzen, om mensen te genezen en om demonen uit te drijven. De naam van Jezus krijgt grote bekendheid en sommigen denken dat hij de uit de doden opgewekte Johannes de Doper is. Deze mogelijkheid baart Herodes, op wiens verjaarspartij Johannes was onthoofd, zorgen. De apostelen keren terug van hun predikingstocht en brengen Jezus verslag uit van hun activiteit. Een grote schare mensen volgt Jezus door Galilea en hij ’wordt met medelijden jegens hen bewogen, omdat zij als schapen zonder herder zijn’. Daarom begint hij hun vele dingen te leren (6:34). Liefdevol voorziet hij ook in stoffelijk voedsel, door 5000 mannen met vijf broden en twee vissen te voeden. Kort hierna, wanneer de discipelen zich in hun boot vreselijk aftobben om tegen een storm in naar Bethsaïda te roeien, komt hij over de zee naar hen toe lopen en brengt de wind tot bedaren. Geen wonder dat zelfs zijn discipelen „zeer verbaasd” zijn! — 6:51.
19, 20. (a) Hoe wijst Jezus de schriftgeleerden en Farizeeën terecht? (b) Welke omstandigheden leiden ertoe dat ook Petrus wordt terechtgewezen?
19 In het district Gennesareth raakt Jezus met de schriftgeleerden en Farizeeën uit Jeruzalem in een discussie over het eten met ongewassen handen, en hij berispt hen omdat zij ’het gebod van God laten varen en vasthouden aan de overlevering van mensen’. Hij zegt dat een mens niet verontreinigd wordt door dat wat van buiten af in hem komt, maar door de dingen die van binnen uit, uit het hart, voortkomen, namelijk „schadelijke overleggingen” (7:8, 21). Hij trekt in noordelijke richting en komt in het gebied van Tyrus en Sidon, waar hij een wonder verricht voor een niet-joodse, door een demon uit de dochter van een Syro-Fenicische vrouw uit te werpen.
20 Terug in Galilea heeft Jezus weer medelijden met de schare die hem volgt en voedt hij 4000 mannen met zeven broden en wat visjes. Hij waarschuwt zijn discipelen voor het zuurdeeg van de Farizeeën en het zuurdeeg van Herodes, maar op dat ogenblik begrijpen zij niet wat hij bedoelt. Dan volgt er nog een wonder — de genezing van een blinde te Bethsaïda. In een gesprek dat zij voeren als zij onderweg zijn naar de dorpen in Cesarea Filippi, identificeert Petrus Jezus vol overtuiging als „de Christus”, maar uit dan krachtige bezwaren als Jezus over het naderende lijden en de dood van de Zoon des mensen spreekt. Hierom wijst Jezus hem terecht: „Ga achter mij, Satan, want gij denkt niet Gods gedachten, maar die der mensen” (8:29, 33). Jezus vermaant zijn discipelen hem ter wille van het goede nieuws voortdurend te volgen; indien zij zich over hem gaan schamen, zal hij zich over hen schamen wanneer hij gekomen zal zijn in de heerlijkheid van zijn Vader.
21. (a) Wie zien „het reeds in kracht gekomen koninkrijk Gods”, en hoe? (b) Hoe beklemtoont Jezus dat het Koninkrijk op de eerste plaats dient te komen?
21 Zes dagen later zijn Petrus, Jakobus en Johannes, als zij zich op een hoge berg bevinden, zo bevoorrecht „het reeds in kracht gekomen koninkrijk Gods” te zien, wanneer zij aanschouwen hoe Jezus een transfiguratie in heerlijkheid ondergaat (9:1). Jezus geeft nogmaals een demonstratie van zijn macht door een stomme geest uit een jongen uit te werpen, en voor de tweede maal spreekt hij over zijn naderende lijden en dood. Hij geeft zijn discipelen de raad niet toe te laten dat iets hen ervan weerhoudt het leven binnen te gaan. Doet uw hand u struikelen? Hak ze af! Uw voet? Hak hem af! Uw oog? Werp het weg! Het is veel beter verminkt het koninkrijk Gods binnen te gaan dan ongeschonden in Gehenna geworpen te worden.
22. Welke raad vormt een hoogtepunt van Jezus’ bediening in Perea?
22 Bediening in Perea (10:1-52). Jezus komt aan de grenzen van Judea en ’over de Jordaan’ (Perea in). Farizeeën stellen hem nu een vraag over echtscheiding, en hij grijpt de gelegenheid aan om de goddelijke beginselen in verband met het huwelijk uiteen te zetten. Een rijke jonge man vraagt hem hoe hij eeuwig leven kan beërven, maar is bedroefd wanneer hij hoort dat hij, om een schat in de hemel te hebben, zijn bezittingen moet verkopen en Jezus’ volgeling moet worden. Jezus zegt tot zijn discipelen: „Voor een kameel is het gemakkelijker door het oog van een naald te gaan dan voor een rijke het koninkrijk Gods binnen te gaan.” Hij moedigt degenen die ter wille van het goede nieuws alles hebben verlaten aan door hun te beloven dat zij nu „honderdvoudig” zullen ontvangen, „mèt vervolgingen, en in het komende samenstel van dingen eeuwig leven”. — 10:1, 25, 30.
23. Welk gesprek en welk wonder vinden onderweg naar Jeruzalem plaats?
23 Jezus en de twaalf gaan nu op weg naar Jeruzalem. Jezus vertelt hun voor de derde keer over het lijden dat hem wacht, en ook over zijn opstanding. Hij vraagt hun of zij dezelfde beker kunnen drinken die hij drinkt, en hij zegt tot hen: „Wie onder u de eerste wil zijn, moet de slaaf van allen zijn.” Als zij uit Jericho weggaan, roept een blinde bedelaar vanaf de kant van de weg: „Zoon van David, Jezus, wees mij barmhartig!” Jezus herstelt het gezichtsvermogen van de blinde — zijn laatste door Markus opgetekende wonderbare genezing. — 10:44, 47, 48.
24, 25. (a) Hoe geeft Jezus blijk van zijn autoriteit? (b) Met welke argumenten beantwoordt hij de vragen van zijn tegenstanders? (c) Welke waarschuwing geeft Jezus de schare, en waarover laat hij zich prijzend uit tegenover zijn discipelen?
24 Jezus in en om Jeruzalem (11:1–15:47). Het verslag gaat in snel tempo voort! Jezus rijdt op een veulen de stad binnen en de mensen juichen hem als Koning toe. De volgende dag reinigt hij de tempel. De overpriesters en de schriftgeleerden worden bevreesd voor hem en zoeken een manier om hem ter dood te brengen. „Krachtens welke autoriteit doet gij deze dingen?”, vragen zij (11:28). Behendig stelt Jezus hun een wedervraag en vertelt de illustratie van de wijngaardeniers die de erfgenaam van de wijngaard doodden. Zij begrijpen wat hij bedoelt en laten hem met rust.
25 Vervolgens zenden zij enkele van de Farizeeën om hem met betrekking tot de belastingkwestie erin te laten lopen. Nadat hij zich een denarius heeft laten brengen, vraagt hij: „Wiens beeld en opschrift is dit?” Zij antwoorden: „Van caesar.” Daarop zegt Jezus: „Betaalt caesar terug wat van caesar, maar God wat van God is.” Geen wonder dat zij zich over hem verbazen! (12:16, 17) Nu proberen de Sadduceeën, die niet in de opstanding geloven, hem te vangen met de vraag: ’Indien een vrouw achtereenvolgens zeven mannen heeft gehad, wiens vrouw zal zij dan in de opstanding zijn?’ Prompt antwoordt Jezus dat zij die uit de doden opstaan, „als engelen in de hemelen” zullen zijn, want zij zullen niet huwen (12:19-23, 25). „Wat is het allereerste gebod?”, vraagt een der schriftgeleerden. Jezus antwoordt: „Het eerste is: ’Hoor, o Israël, Jehovah, onze God, is één Jehovah, en gij moet Jehovah, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand en met geheel uw kracht.’ Het tweede is dit: ’Gij moet uw naaste liefhebben als uzelf’” (12:28-31). Hierna durft niemand hem nog iets te vragen. Jezus’ autoriteit als de volmaakte onderwijzer is hoog gehouden. De grote schare luistert met genoegen, en Jezus waarschuwt hen voor de gewichtig doende schriftgeleerden. Vervolgens laat hij zich tegenover zijn discipelen prijzend uit over de arme weduwe die meer in de tempelschatkist deed dan alle anderen, want haar twee kleine geldstukken waren „alles . . . wat zij had, haar hele levensonderhoud”. — 12:44.
26. Wat is de enige lange toespraak die door Markus is opgetekend, en met welke vermaning besluit ze?
26 Wanneer Jezus op de Olijfberg zit met het gezicht op de tempel, vertelt hij vier van zijn discipelen, terwijl er verder niemand bij is, over „het teken” van het besluit van deze dingen. (Dit is de enige lange toespraak die door Markus is opgetekend, en ze loopt parallel met Mattheüs hoofdstuk 24 en 25.) Ze besluit met Jezus’ vermaning: „Van die dag of het uur weet niemand iets af, noch de engelen in de hemel, noch de Zoon, dan de Vader. Wat ik echter tot u zeg, zeg ik tot allen: Waakt voortdurend.” — 13:4, 32, 37.
27. Beschrijf de gebeurtenissen die ertoe leiden dat Jezus in Gethsemane verraden wordt.
27 In het nabijgelegen Bethanië zalft een vrouw Jezus met kostbare welriekende olie. Sommigen protesteren dat dit verkwisting is, maar Jezus zegt dat het een voortreffelijke daad is, een voorbereiding voor zijn begrafenis. Op de vastgestelde tijd komen Jezus en de twaalf in de stad bijeen voor het Pascha. Hij identificeert zijn verrader en stelt met zijn getrouwe discipelen het Gedachtenismaal in, en daarna begeven zij zich naar de Olijfberg. Onderweg vertelt Jezus hun dat zij allen tot struikelen zullen worden gebracht. ’Ik niet’, roept Petrus uit. Maar Jezus zegt tot hem: „Deze nacht, voordat een haan tweemaal kraait, zult juist gij mij driemaal verloochenen.” Wanneer zij bij de plek komen die Gethsemane wordt genoemd, trekt Jezus zich terug om te bidden en vraagt zijn discipelen te blijven waken. Zijn gebed bereikt een hoogtepunt met de woorden: „Abba, Vader, voor u zijn alle dingen mogelijk; neem deze beker van mij weg. Doch niet wat ik wil, maar wat gij wilt.” Driemaal keert Jezus naar zijn discipelen terug, en driemaal treft hij hen slapend aan, ja, „op een tijd als deze”! (14:29, 30, 36, 41) Maar het uur is gekomen! Zie! — de verrader!
28. Wat zijn de omstandigheden van Jezus’ arrestatie en zijn verhoor voor de hogepriester?
28 Judas komt naderbij en kust Jezus. Dit is voor de gewapende mannen van de overpriesters het teken om hem te arresteren. Zij brengen hem naar het hof van de hogepriester, waar velen een vals getuigenis tegen hem afleggen, maar hun getuigenissen stemmen niet overeen. Jezus zelf blijft zwijgen. Ten slotte stelt de hogepriester hem de vraag: „Zijt gij de Christus, de Zoon van de Gezegende?” Jezus antwoordt: „Ik ben het.” De hogepriester schreeuwt: ’Laster!’, en allen spreken het vonnis uit dat hij de dood verdient (14:61-64). Op de binnenplaats beneden heeft Petrus Jezus driemaal verloochend. Een haan kraait voor een tweede maal, en Petrus, die zich Jezus’ woorden herinnert, barst in tranen uit.
29. Welk verslag geeft Markus van Jezus’ laatste verhoor en zijn terechtstelling, en waaruit blijkt dat het Koninkrijk het strijdpunt is?
29 Zodra de morgen is aangebroken, houdt het Sanhedrin raad en zendt Jezus geboeid naar Pilatus. Deze beseft al snel dat Jezus geen misdadiger is en probeert hem vrij te laten. Maar op aandringen van het door de overpriesters opgehitste gepeupel levert hij Jezus ten slotte over om aan een paal gehangen te worden. Jezus wordt naar Golgotha (wat „Schedelplaats” betekent) gebracht en wordt aan een paal gehangen, met boven zijn hoofd de tegen hem ingebrachte beschuldiging: „De koning der joden.” Voorbijgangers smaden hem: „Anderen heeft hij gered, zichzelf kan hij niet redden!” Op het midden van de dag (het zesde uur) valt er een duisternis over het gehele land die tot drie uur duurt. Dan roept Jezus met een luide stem: „Mijn God, mijn God, waarom hebt gij mij verlaten?” en blaast de laatste adem uit. Wanneer een legeroverste deze dingen ziet, merkt hij op: „Waarlijk, deze mens was Gods Zoon.” Jozef van Arimathea, een lid van het Sanhedrin die niettemin in het koninkrijk Gods gelooft, vraagt Pilatus om Jezus’ lichaam en legt het in een graf dat in een rots is uitgehouwen. — 15:22, 26, 31, 34, 39.
30. Wat gebeurt er op de eerste dag van de week bij het graf?
30 Gebeurtenissen na Jezus’ dood (16:1-8). Heel vroeg op de eerste dag van de week begeven drie vrouwen zich naar het graf. Tot hun verbazing zien zij dat de grote steen voor de ingang weggerold is. „Een jonge man” die binnen zit, vertelt hun dat Jezus is opgewekt (16:5). Hij is daar niet meer, maar gaat hen voor naar Galilea. Bevend en bevreesd vluchten zij weg van het graf.
WAAROM NUTTIG
31. (a) Hoe getuigt Markus ervan dat Jezus de Messias is? (b) Waardoor wordt Jezus’ autoriteit als de Zoon van God bewezen, en waarop legde hij de nadruk?
31 Door deze levendige beschrijving van Jezus Christus hebben alle lezers van het boek Markus, van vroeg-christelijke tijden tot nu toe, kunnen vaststellen hoe talrijke profetieën uit de Hebreeuwse Geschriften betreffende de Messias in vervulling zijn gegaan. Vanaf de beginaanhaling: „Zie! Ik zend mijn boodschapper voor uw aangezicht uit”, tot Jezus’ in hevige smart geuite woorden aan de paal: „Mijn God, mijn God, waarom hebt gij mij verlaten?”, is het hele door Markus opgetekende verslag van Jezus’ ijverige bediening in overeenstemming met hetgeen de Hebreeuwse Geschriften hadden voorzegd (Mark. 1:2; 15:34; Mal. 3:1; Ps. 22:1). Bovendien wordt Jezus door zijn wonderen en verbazingwekkende werken, zijn gezonde onderwijs, zijn overtuigende weerleggingen, zijn volledige vertrouwen in Jehovah’s Woord en geest, en zijn tedere herderlijke zorg voor de schapen, ja, door dit alles, gekenmerkt als Degene die met autoriteit kwam als de Zoon van God. Hij onderwees „als iemand die autoriteit heeft”, van Jehovah ontvangen autoriteit, en hij legde de nadruk op de ’prediking van het goede nieuws van God’ — het goede nieuws dat ’het koninkrijk Gods nabij gekomen’ was — als zijn voornaamste werk hier op aarde. Zijn onderwijs is voor allen die er acht op hebben geslagen, van onschatbaar nut gebleken. — Mark. 1:22, 14, 15.
32. Hoe vaak gebruikt Markus de uitdrukking „koninkrijk Gods”, en wat zijn enkele van de beginselen die wij bij hem vinden als richtsnoer voor het verwerven van leven door middel van het Koninkrijk?
32 Jezus zei tot zijn discipelen: „Aan u is het heilige geheim van het koninkrijk Gods gegeven.” Markus gebruikt deze uitdrukking „koninkrijk Gods” 14 maal en zet vele tot richtsnoer dienende beginselen uiteen voor hen die door middel van het Koninkrijk leven zouden verwerven. Jezus zei: „Wie zijn ziel verliest ter wille van mij en het goede nieuws, zal ze redden.” Elke hindernis voor het verwerven van leven moet uit de weg worden geruimd: „Het is beter voor u met één oog het koninkrijk Gods binnen te gaan, dan met twee ogen in Gehenna geworpen te worden.” Jezus verklaarde verder: „Wie het koninkrijk Gods niet ontvangt als een jong kind, zal er geenszins binnengaan”, en: „Hoe moeilijk zal het zijn voor hen die geld hebben, het koninkrijk Gods binnen te gaan!” Hij zei dat iemand die inziet dat het houden van de twee grote geboden veel meer waard is dan alle volledige brandoffers en slachtoffers, „niet ver [is] van het koninkrijk Gods”. Deze en andere Koninkrijksonderwijzingen in Markus’ evangelie bevatten veel goede vermaningen die wij in ons dagelijks leven kunnen toepassen. — 4:11; 8:35; 9:43-48; 10:13-15, 23-25; 12:28-34.
33. (a) Hoe kan Markus’ evangelie ons tot nut zijn? (b) Tot welke handelwijze dient het boek Markus ons aan te moedigen, en waarom?
33 Het goede nieuws „volgens Markus” kan wellicht in één of twee uur worden doorgelezen, waarbij men een opwindend, snel en dynamisch overzicht van Jezus’ bediening krijgt. Zowel het eenvoudigweg lezen van dit geïnspireerde verslag als een grondiger bestudering ervan en het nadenken erover zullen altijd nuttig blijken te zijn. Net als in de eerste eeuw is het evangelie van Markus ook in deze tijd nuttig voor vervolgde christenen, want ware christenen bevinden zich thans in ’kritieke tijden die moeilijk zijn door te komen’ en hebben behoefte aan geïnspireerde leiding zoals die in dit verslag over ons Voorbeeld, Jezus Christus, te vinden is. Lees het, laat u in vervoering brengen door de aangrijpende actie en laat u erdoor aanmoedigen in de voetstappen te treden van de Voornaamste Bewerker en Volmaker van ons geloof, Jezus, met dezelfde onoverwinnelijke vreugde die hij tentoonspreidde (2 Tim. 3:1; Hebr. 12:2). Ja, zie hem als een man van de daad, laat u bezielen door zijn ijver en volg onder beproevingen en tegenstand zijn onwrikbare rechtschapenheid en moed na. Put troost uit dit rijke onderdeel van de geïnspireerde Schrift. Laat het u van nut zijn in uw streven eeuwig leven te verwerven!
[Voetnoten]
a Hulp tot begrip van de bijbel, blz. 1000.