Slachtoffers van lof die Jehovah behagen
„[Biedt] uw lichaam aan . . . als een slachtoffer dat levend, heilig en God welgevallig is.” — ROMEINEN 12:1.
1. Wat zegt de bijbel over de betrekkelijke waarde van de slachtoffers onder de Mozaïsche wet?
„AANGEZIEN de Wet een schaduw heeft van de toekomstige goede dingen, maar niet het wezen van de dingen zelf, kunnen mensen nimmer met dezelfde slachtoffers die zij voortdurend van jaar tot jaar brengen, degenen die toetreden, tot volmaaktheid brengen” (Hebreeën 10:1). Daar, in één treffende uitspraak, verklaart de apostel Paulus dat alle slachtoffers die onder de Mozaïsche wet werden gebracht geen blijvende waarde hadden voorzover het de redding van de mens betreft. — Kolossenzen 2:16, 17.
2. Waarom is het niet nutteloos om te trachten de gedetailleerde in de bijbel verschafte inlichtingen omtrent de offergaven en slachtoffers van de Wet te begrijpen?
2 Betekent dit dat de inlichtingen in de Pentateuch met betrekking tot offergaven en slachtoffers geen waarde hebben voor christenen in deze tijd? Feitelijk hebben afzonderlijke personen die op de theocratische bedieningsschool in de gemeenten van Jehovah’s Getuigen over de gehele aarde staan ingeschreven, onlangs in iets meer dan een jaar de eerste vijf boeken van de bijbel uitgelezen. Sommigen hebben zich veel moeite getroost om alle bijzonderheden te lezen en te begrijpen. Is al die moeite vergeefs geweest? Dat kan beslist niet het geval zijn, want „alle dingen die eertijds werden geschreven, werden tot ons onderricht geschreven, opdat wij door middel van onze volharding en door middel van de vertroosting uit de Schriften hoop zouden hebben” (Romeinen 15:4). De vraag is dus: Welk „onderricht” en welke „vertroosting” kunnen wij putten uit die grote hoeveelheid informatie in de Wet met betrekking tot offergaven en slachtoffers?
Tot ons onderricht en onze vertroosting
3. Welke fundamentele behoefte hebben wij?
3 Hoewel er niet van ons wordt verlangd dat wij op de door de Wet voorgeschreven wijze letterlijke slachtoffers brengen, hebben wij nog steeds zeer veel behoefte aan wat de slachtoffers enigermate voor de Israëlieten deden, namelijk dat onze zonden worden vergeven en wij ons in Gods gunst verheugen. Hoe kunnen wij, aangezien wij geen letterlijke slachtoffers meer brengen, zulke voordelen ontvangen? Nadat Paulus de beperkingen van de dierlijke slachtoffers had laten uitkomen, verklaarde hij: „[Jezus zegt] bij zijn komst in de wereld: ’„Slachtoffer en offergave hebt gij niet gewild, maar gij hebt mij een lichaam bereid. Volledige brandoffers en zondeoffer hebt gij niet goedgekeurd.” Toen zei ik: „Zie! Ik ben gekomen (in de boekrol staat over mij geschreven) om uw wil te doen, o God.”’” — Hebreeën 10:5-7.
4. Hoe past Paulus Psalm 40:6-8 op Jezus Christus toe?
4 Paulus doet een aanhaling uit Psalm 40:6-8 en laat uitkomen dat Jezus niet was gekomen om „slachtoffer en offergave” en „volledige brandoffers en zondeoffer”, die tegen de tijd van Paulus’ brief allemaal Gods goedkeuring niet meer hadden, te bestendigen. In plaats daarvan kwam Jezus met een lichaam dat door zijn hemelse Vader was bereid, een lichaam dat in elk aspect overeenkwam met dat wat God had bereid toen Hij Adam schiep (Genesis 2:7; Lukas 1:35; 1 Korinthiërs 15:22, 45). Als de volmaakte Zoon van God vervulde Jezus, zoals voorzegd in Genesis 3:15, de rol van het „zaad” van de vrouw. Hij zou stappen doen om ’Satan in de kop te vermorzelen’, hoewel Jezus zelf ’in de hiel vermorzeld zou worden’. Op deze wijze werd Jezus het door Jehovah verschafte middel tot redding van de mensheid, waarnaar mensen des geloofs vanaf de dagen van Abel hadden uitgezien.
5, 6. Welke superieure wijze om tot God te naderen, staat christenen ter beschikking?
5 Sprekend over deze bijzondere rol die Jezus speelde, zegt Paulus: „Degene die geen zonde kende, heeft [God] voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij door bemiddeling van hem Gods rechtvaardigheid zouden worden” (2 Korinthiërs 5:21). De uitdrukking „tot zonde gemaakt” kan ook vertaald worden met ’tot een zondeoffer gemaakt’. De apostel Johannes zegt: „Hij is een zoenoffer voor onze zonden, echter niet alleen voor de onze, maar ook voor die van de gehele wereld” (1 Johannes 2:2). Hoewel de Israëlieten dus een tijdelijk middel hadden op grond waarvan zij door hun slachtoffers tot God konden naderen, hebben christenen een superieure basis om tot God te komen — het slachtoffer van Jezus Christus (Johannes 14:6; 1 Petrus 3:18). Als wij geloof oefenen in de door God verschafte losprijs en Hem gehoorzamen, kunnen ook wij vergeving van onze zonden verkrijgen en ons in Gods gunst en zegen verheugen (Johannes 3:17, 18). Is dat niet een bron van troost? Maar hoe kunnen wij er blijk van geven dat wij geloof in het loskoopoffer hebben?
6 Na te hebben uitgelegd dat christenen een superieure basis hebben om tot God te naderen, schetst de apostel Paulus, zoals wij lezen in Hebreeën 10:22-25, drie manieren waarop wij er blijk van kunnen geven dat wij geloof en waardering voor Gods liefdevolle voorziening bezitten. Ook al was Paulus’ vermaning voornamelijk gericht tot degenen die ’zich op de weg bevinden die toegang verleent tot de heilige plaats’ — dat wil zeggen, tot gezalfde christenen met een hemelse roeping — alle mensen dienen, als zij voordeel willen trekken van Jezus’ zoenoffer, beslist aandacht te schenken aan Paulus’ geïnspireerde woorden. — Hebreeën 10:19.
Breng slachtoffers die rein en onbesmet zijn
7. (a) Hoe geeft Hebreeën 10:22 weer wat er bij een slachtoffer gebeurde? (b) Wat moest er gedaan worden om zich ervan te vergewissen dat een slachtoffer aanvaardbaar was voor God?
7 Allereerst drukt Paulus christenen op het hart: „Laten wij met een waarachtig hart naderen, in de volle verzekerdheid van het geloof, nu ons hart door besprenkeling gezuiverd is van een boos geweten en ons lichaam gebaad is met rein water” (Hebreeën 10:22). De taal die hier wordt gebezigd, weerspiegelt onmiskenbaar wat er gebeurt bij een typologisch slachtoffer onder de Wet. Dit is passend, want wilde een slachtoffer aanvaardbaar zijn, dan moest het met de juiste beweegreden gebracht worden en rein en onbesmet zijn. Het offerdier kwam uit het rund- of het kleinvee, dat wil zeggen, van reine dieren, en was „gaaf”, zonder gebrek. Was het slachtoffer uit het gevogelte, dan moest het uit de tortelduiven of de jonge duiven zijn. Werd aan deze voorwaarden voldaan, dan „[moest het] goedgunstig worden aanvaard ten behoeve van hem, om verzoening voor hem te doen” (Leviticus 1:2-4, 10, 14; 22:19-25). Het graanoffer bevatte geen zuurdeeg, hetgeen een symbool van bederf is; ook mocht het geen honing bevatten, waarmee waarschijnlijk wordt gedoeld op de siroop van vruchten, aangezien die de neiging heeft om gisting of fermentatie te veroorzaken. Wanneer de slachtoffers — dier- of graanoffers — op het altaar werden gebracht, werd er zout, een bederfwerend middel, aan toegevoegd. — Leviticus 2:11-13.
8. (a) Wat werd er verlangd van een persoon die een offergave brengt? (b) Hoe kunnen wij ons ervan vergewissen dat onze aanbidding aanvaardbaar is voor Jehovah?
8 Wat valt er te zeggen over de persoon die de offergave bracht? De Wet bepaalde dat een ieder die voor Jehovah’s aangezicht verscheen rein en onbesmet moest zijn. Iemand die om de een of andere reden verontreinigd was geraakt, moest eerst een zonde- of schuldoffer brengen om weer in een reine positie voor het aangezicht van Jehovah te komen, opdat zijn brand- of gemeenschapsoffer aanvaardbaar voor Hem kon zijn (Leviticus 5:1-6, 15, 17). Beseffen wij daarom hoe belangrijk het is om altijd een reine positie voor het aangezicht van Jehovah te bewaren? Willen wij dat onze aanbidding aanvaardbaar voor God is, dan moeten wij vlug zijn om schendingen van Gods wetten te corrigeren. Wij dienen er snel bij te zijn om de hulp in te roepen van de door God verschafte middelen — „de oudere mannen van de gemeente” en het „zoenoffer voor onze zonden”, Jezus Christus. — Jakobus 5:14; 1 Johannes 2:1, 2.
9. Wat is een essentieel verschil tussen de slachtoffers die aan Jehovah werden gebracht en die welke aan valse goden werden geofferd?
9 De nadruk die op afwezigheid van elke soort verontreiniging werd gelegd, was in feite het essentiële verschil tussen de slachtoffers die aan Jehovah werden gebracht en die welke door de mensen uit de Israël omringende natiën aan valse goden werden gebracht. In het commentaar op dit onderscheidende kenmerk van de slachtoffers in de Mozaïsche wet zegt een naslagwerk: „Wij kunnen opmerken dat er geen connectie is met waarzeggerij of auspicium; geen religieuze extase, zelfverminking, of gewijde prostitutie, sensuele en orgiastische vruchtbaarheidsriten die absoluut verboden waren; geen mensenoffers; geen offers ten behoeve van de doden.” Door dit alles wordt de aandacht op één feit gevestigd: Jehovah is heilig, en hij verleent niet zijn goedkeuring aan enige soort zonde of verdorvenheid en ziet dat ook niet door de vingers (Habakuk 1:13). De aan hem geschonken aanbidding en slachtoffers moeten fysiek, moreel en geestelijk rein en onbesmet zijn. — Leviticus 19:2; 1 Petrus 1:14-16.
10. Welk zelfonderzoek dienen wij in overeenstemming met Paulus’ in Romeinen 12:1, 2 opgetekende vermaning in te stellen?
10 Met het oog hierop behoren wij onszelf op alle terreinen van het leven aan een nauwkeurig onderzoek te onderwerpen om er zeker van te zijn dat onze dienst voor Jehovah aanvaardbaar voor hem is. Wij dienen nooit te denken dat het er niet toe doet wat wij in ons privé-leven doen zolang wij maar enig aandeel hebben aan de christelijke vergaderingen en aan de bediening. Ook dienen wij niet het gevoel te hebben dat deelname aan christelijke activiteiten ons op de een of andere wijze vrijstelt van de noodzaak ons op andere terreinen van ons leven aan Gods wetten te houden (Romeinen 2:21, 22). Wij kunnen niet verwachten door God gezegend en begunstigd te worden als wij ons denken of onze daden laten bezoedelen door iets wat in zijn ogen onrein of verontreinigd is. Houd Paulus’ woorden in gedachte: „Ik [verzoek] u dringend, broeders, op grond van Gods mededogen, uw lichaam aan te bieden als een slachtoffer dat levend, heilig en God welgevallig is, een heilige dienst met uw denkvermogen. En wordt niet langer naar dit samenstel van dingen gevormd, maar wordt veranderd door uw geest te hervormen, opdat gij u ervan kunt vergewissen wat de goede en welgevallige en volmaakte wil van God is.” — Romeinen 12:1, 2.
Breng van ganser harte slachtoffers van lof
11. Wat omvat de in Hebreeën 10:23 genoemde term „openbare bekendmaking”?
11 In zijn brief aan de Hebreeën vestigt Paulus vervolgens de aandacht op een uitermate belangrijk aspect van de ware aanbidding: „Laten wij zonder wankelen vasthouden aan de openbare bekendmaking van onze hoop, want hij die beloofd heeft, is getrouw” (Hebreeën 10:23). De uitdrukking „openbare bekendmaking” betekent letterlijk „belijdenis”, en Paulus spreekt ook over „een slachtoffer van lof” (Hebreeën 13:15). Dit doet ons denken aan het soort slachtoffer dat mannen als Abel, Noach en Abraham brachten.
12, 13. Wat beleed een Israëliet wanneer hij een brandoffer bracht, en wat kunnen wij doen om dezelfde geest te weerspiegelen?
12 Wanneer een Israëliet een brandoffer bracht, werd het „uit eigen vrije wil voor het aangezicht van Jehovah” gedaan (Leviticus 1:3). Door zo’n slachtoffer deed hij vrijwillig een openbare bekendmaking of belijdenis van Jehovah’s overvloedige zegeningen en liefderijke goedheid jegens zijn volk. Roep u te binnen dat een onderscheidend kenmerk van de brandoffers was dat de gehele offergave op het altaar werd verteerd — een passend symbool van algehele toewijding en opdracht. Dienovereenkomstig geven wij blijk van ons geloof in het loskoopoffer en onze dankbaarheid voor die voorziening wanneer wij bereidwillig en van ganser harte ons „slachtoffer van lof . . . namelijk de vrucht der lippen” aan Jehovah brengen.
13 Hoewel christenen geen letterlijke slachtoffers brengen — dierlijke of plantaardige — dragen zij de verantwoordelijkheid om getuigenis af te leggen van het goede nieuws van het Koninkrijk en om discipelen van Jezus Christus te maken (Mattheüs 24:14; 28:19, 20). Benut u gelegenheden om een aandeel te hebben aan de openbare bekendmaking van het goede nieuws van Gods koninkrijk zodat veel meer mensen de schitterende dingen die God voor de gehoorzame mensheid in petto heeft, te weten kunnen komen? Gebruikt u bereidwillig uw tijd en energie om geïnteresseerden te onderwijzen en hen te helpen discipelen van Jezus Christus te worden? Onze ijverige deelname aan de bediening is, net als de rustig stemmende geur van een brandoffer, God welgevallig. — 1 Korinthiërs 15:58.
Verheug u in omgang met God en mensen
14. Hoe komen Paulus’ woorden in Hebreeën 10:24, 25 overeen met de gedachte van het gemeenschapsoffer?
14 Ten slotte vestigt Paulus de aandacht op onze verhouding met medechristenen terwijl wij God aanbidden. „Laten wij op elkaar letten ten einde tot liefde en voortreffelijke werken aan te sporen, het onderling vergaderen niet nalatend, zoals voor sommigen gebruikelijk is, maar laten wij elkaar aanmoedigen, en dat te meer naarmate gij de dag ziet naderen” (Hebreeën 10:24, 25). De uitdrukkingen „ten einde tot liefde en voortreffelijke werken aan te sporen”, „het onderling vergaderen” en „elkaar aanmoedigen” maken ons allemaal indachtig wat het gemeenschapsoffer in Israël voor Gods volk deed.
15. Welke overeenkomst zien wij tussen het gemeenschapsoffer en christelijke vergaderingen?
15 De term „gemeenschapsoffers” is soms vertaald met „vredeoffers”. Het Hebreeuwse woord voor „vrede” staat hier in het meervoud, waarmee misschien te kennen wordt gegeven dat deelname aan zulke slachtoffers leidt tot vrede met God en vrede met medeaanbidders. Aangaande het gemeenschapsoffer merkt een geleerde op: „Ja, dit was een tijd van gelukkige omgang met de Verbondsgod, waarin Hij zich verwaardigde Israëls Gast aan de offermaaltijd te worden, hoewel Hij altijd hun Gastheer was.” Hierdoor worden wij herinnerd aan Jezus’ belofte: „Waar twee of drie vergaderd zijn in mijn naam, daar ben ik in hun midden” (Mattheüs 18:20). Elke keer dat wij een christelijke vergadering bezoeken, trekken wij voordeel van de opbouwende omgang, het aanmoedigende onderricht en van de gedachte dat onze Heer Jezus Christus bij ons is. Dit maakt een christelijke vergadering tot een werkelijk vreugdevolle en geloofversterkende aangelegenheid.
16. Wat maakt christelijke vergaderingen, wanneer wij het gemeenschapsoffer in gedachten hebben, vooral vreugdevol?
16 Bij het gemeenschapsoffer werd al het vet — rond de ingewanden, de nieren, het aanhangsel aan de lever en de lendenen, alsook de vetstaart van de schapen — aan Jehovah geofferd door het te verbranden, het op het altaar in rook te doen opgaan (Leviticus 3:3-16). Het vet werd beschouwd als het uitgelezenste en beste deel van een dier. Wanneer het op het altaar werd geofferd, werd daardoor gesymboliseerd dat men het beste aan Jehovah gaf. Wat christelijke vergaderingen bijzonder vreugdevol maakt, is dat wij niet alleen onderricht ontvangen maar ook lof aan Jehovah brengen. Dit doen wij door — naar ons nederige maar beste vermogen — uit volle borst mee te zingen, aandachtig te luisteren en wanneer mogelijk commentaar te geven. „Looft Jah!”, riep de psalmist uit. „Zingt Jehovah een nieuw lied, zijn lof in de gemeente van loyalen.” — Psalm 149:1.
Rijke zegeningen van Jehovah wachten ons
17, 18. (a) Welk groot slachtoffer bracht Salomo bij de inwijding van de tempel in Jeruzalem? (b) Welke zegeningen voor het volk vloeiden uit de ceremonie bij de inwijding van de tempel voort?
17 Bij de inwijding van de tempel in Jeruzalem in de zevende maand van het jaar 1026 v.G.T. bracht koning Salomo „een groot slachtoffer voor het aangezicht van Jehovah”, bestaande uit „het brandoffer en het graanoffer en de vette stukken van de gemeenschapsoffers”. Behalve wat er aan graanoffers werd gebracht, werden er bij die gelegenheid in totaal 22.000 runderen en 120.000 schapen geofferd. — 1 Koningen 8:62-65.
18 Kunt u zich de kosten en de hoeveelheid werk voorstellen waarmee zo’n enorme ceremonie gepaard ging? Toch wogen de zegeningen die Israël ontving kennelijk ruimschoots op tegen de kosten. Aan het einde van de festiviteiten „zond [Salomo] het volk heen; toen zegenden zij de koning en gingen naar hun huizen, verheugd en vrolijk van hart om al het goede dat Jehovah voor zijn knecht David en voor zijn volk Israël had verricht” (1 Koningen 8:66). Ja, het is zoals Salomo zei: „De zegen van Jehovah — die maakt rijk, en hij voegt er geen smart bij.” — Spreuken 10:22.
19. Wat kunnen wij nu en tot in alle eeuwigheid doen om grootse zegeningen van Jehovah te ontvangen?
19 Wij leven in een tijd waarin de ’schaduw van de toekomstige goede dingen’ vervangen is door „het wezen van de dingen zelf” (Hebreeën 10:1). Jezus Christus is in de rol van de grote tegenbeeldige Hogepriester reeds de hemel zelf binnengegaan en heeft de waarde van zijn eigen bloed aangeboden om verzoening te doen voor allen die geloof oefenen in zijn slachtoffer (Hebreeën 9:10, 11, 24-26). Op basis van dat grote slachtoffer en door God van ganser harte onze reine en onbesmette slachtoffers van lof te brengen, kunnen ook wij „verheugd en vrolijk van hart” voortgaan en vooruitzien naar rijke zegeningen van Jehovah. — Maleachi 3:10.
Wat zou u antwoorden?
• Welk onderricht en welke vertroosting kunnen wij putten uit de inlichtingen in de Wet omtrent slachtoffers en offergaven?
• Wat is het eerste vereiste wil een slachtoffer aanvaardbaar zijn, en welke betekenis heeft dat voor ons?
• Wat kunnen wij offeren dat te vergelijken is met een vrijwillig brandoffer?
• In welke opzichten kunnen christelijke vergaderingen vergeleken worden met een gemeenschapsoffer?
[Illustratie op blz. 18]
Jezus’ loskoopoffer werd door Jehovah verschaft ten behoeve van de redding van de mensheid
[Illustratie op blz. 20]
Wil onze dienst voor Jehovah aanvaardbaar zijn, dan moeten wij vrij van elke soort verontreiniging zijn
[Illustratie op blz. 21]
Wij erkennen Jehovah’s goedheid in het openbaar wanneer wij aan de bediening deelnemen