’Door geloof wandelen, niet door aanschouwen’
„Wij wandelen door geloof, niet door aanschouwen.” — 2 KORINTHIËRS 5:7.
1. Wat wordt met ’door geloof wandelen’ bedoeld?
ELKE keer dat wij in overeenstemming met de in Gods Woord uiteengezette richtlijnen bidden, geven wij er blijk van op zijn minst een mate van geloof te bezitten. Wanneer wij anderen getuigenis over Gods koninkrijk beginnen te geven, wordt daardoor ook geloof getoond. En wanneer wij ons leven aan Jehovah opdragen, maken wij kenbaar dat wij de wens koesteren ’door geloof te wandelen’, dat wil zeggen, een levenswijze te volgen die door geloof wordt beheerst. — 2 Korinthiërs 5:7; Kolossenzen 1:9, 10.
2. Waarom bewijst deelname aan gemeentelijke activiteiten niet noodzakelijkerwijs dat men geloof heeft?
2 Om werkelijk op zo’n manier te leven, hebben wij een goed gefundeerd geloof nodig (Hebreeën 11:1, 6). Veel mensen voelen zich tot Jehovah’s Getuigen aangetrokken wegens de hoge morele maatstaven en de liefde die zij onder de Getuigen zien. Dat is een goed begin, maar het betekent niet dat zulke mensen geloof bezitten. Anderen hebben misschien een huwelijkspartner of een ouder die een sterk geloof heeft, en wellicht hebben zij een aandeel aan enkele van de activiteiten van dat geliefde gezinslid. Het is beslist een zegen wanneer er in het huisgezin zo’n invloed aanwezig is, maar ook dit vormt geen vervanging voor persoonlijke liefde voor God en persoonlijk geloof. — Lukas 10:27, 28.
3. (a) Waarvan moeten wij ten aanzien van de bijbel persoonlijk overtuigd zijn om een goed gefundeerd geloof te hebben? (b) Waarom raken sommige mensen er gemakkelijker van overtuigd dat de bijbel geïnspireerd is dan andere?
3 Degenen die werkelijk door geloof wandelen, zijn er ten volle van overtuigd dat de bijbel het Woord van God is. Er zijn overvloedige bewijzen dat de Heilige Schrift inderdaad ’door God geïnspireerd is’ (2 Timotheüs 3:16).a Hoeveel van die bewijzen moeten aan een onderzoek onderworpen worden voordat iemand overtuigd is? Dat kan van zijn achtergrond afhangen. Wat de een volledig bevredigt, vindt een ander misschien niet overtuigend. In sommige gevallen kan iemand, ook al worden hem talloze onweerlegbare bewijzen getoond, zich toch verzetten tegen de conclusie waarop ze wijzen. Hoe komt dat? Wegens verlangens die diep in zijn hart schuilgaan (Jeremia 17:9). Hoewel iemand dus kan beweren belangstelling voor Gods voornemen te hebben, kan zijn hart naar goedkeuring van de wereld hunkeren. Misschien is hij niet bereid een levenswijze op te geven die in strijd is met bijbelse maatstaven. Als iemand echter werkelijk hongert naar waarheid, als hij eerlijk is tegenover zichzelf en als hij nederig is, zal hij na verloop van tijd beseffen dat de bijbel Gods Woord is.
4. Wat moet ieder persoonlijk doen om geloof te verwerven?
4 Mensen die geholpen worden de bijbel te bestuderen, beseffen vaak in slechts enkele maanden dat zij al meer dan genoeg bewijzen hebben gezien dat de bijbel het Woord van God is. Als dit hen ertoe beweegt hun hart te openen om door Jehovah onderricht te worden, dan zullen hun diepste gedachten, hun verlangens en hun beweegredenen geleidelijk worden gevormd door wat zij leren (Psalm 143:10). In Romeinen 10:10 staat dat iemand „met het hart” geloof oefent. Zo’n geloof brengt tot uitdrukking hoe de persoon werkelijk denkt, en het zal aan het licht treden in zijn levenswijze.
Noach handelde op grond van een goed gefundeerd geloof
5, 6. Waarop was Noachs geloof gebaseerd?
5 Noach was iemand die een goed gefundeerd geloof bezat (Hebreeën 11:7). Wat voor basis had hij hiervoor? Noach bezat Gods woord, niet in geschreven vorm, maar zoals het in gesproken vorm tot hem kwam. In Genesis 6:13 staat: „God [zei] tot Noach: ’Het einde van alle vlees is voor mijn aangezicht gekomen, omdat door hun toedoen de aarde vol van geweldpleging is.’” Jehovah droeg Noach op een ark te bouwen en verschafte details voor de constructie ervan. Vervolgens voegde God eraan toe: „Wat mij betreft, zie, ik breng de geweldige watervloed over de aarde om alle vlees waarin de levenskracht werkzaam is, van onder de hemel te verderven. Alles wat op de aarde is, zal de laatste adem uitblazen.” — Genesis 6:14-17.
6 Was er voordien regen geweest? De bijbel zegt dit niet. Genesis 2:5 zegt: „Jehovah God had het niet laten regenen.” Maar dit is de wijze waarop Mozes, die eeuwen later leefde, de dingen onder woorden bracht toen hij het niet over Noachs dagen had, maar over een tijd ver daarvoor. Toen Jehovah, zoals uit Genesis 7:4 blijkt, tegenover Noach melding maakte van regen, begreep Noach kennelijk wat hij bedoelde. Toch was Noachs geloof niet gebaseerd op wat hij kon zien. De apostel Paulus schreef dat aan Noach „een goddelijke waarschuwing was gegeven aangaande dingen die nog niet werden gezien”. God zei tot Noach dat Hij „de geweldige watervloed”, of „de hemeloceaan”, zoals een voetnoot in de Nieuwe-Wereldvertaling het in Genesis 6:17 uitdrukt, over de aarde zou brengen. Tot aan zijn tijd was zoiets nog nooit gebeurd. Maar de gehele voor Noach zichtbare schepping verschafte een duidelijke demonstratie dat God inderdaad zo’n vernietigende vloed kon brengen. Gedreven door geloof bouwde Noach de ark.
7. (a) Wat had Noach niet nodig om te doen wat God hem geboden had? (b) Hoe strekt het ons tot voordeel Noachs geloof te beschouwen, en hoe kan ons geloof een zegen voor anderen zijn?
7 God had Noach geen datum gegeven waarop de Vloed zou beginnen. Maar Noach gebruikte dat niet als een excuus om een afwachtende houding aan te nemen en het bouwen van de ark en de prediking op de tweede plaats in zijn leven te stellen. Ruimschoots op tijd zei God tot Noach wanneer hij de ark moest binnengaan. Intussen „deed Noach naar alles wat God hem geboden had. Juist zo deed hij” (Genesis 6:22). Noach wandelde door geloof, niet door aanschouwen. Wat kunnen wij daar dankbaar voor zijn! Wegens zijn geloof zijn wij thans in leven. Ook in ons geval kan het geloof dat wij tonen een diepgaande uitwerking hebben op wat de toekomst niet alleen voor ons, maar ook voor onze kinderen en voor andere mensen om ons heen in petto heeft.
Het geloof van Abraham
8, 9. (a) Waarop baseerde Abraham zijn geloof? (b) Op welke manier ’verscheen’ Jehovah aan Abraham?
8 Beschouw nog een voorbeeld — dat van Abraham (Hebreeën 11:8-10). Waarop baseerde Abraham zijn geloof? De omgeving waarin hij in Ur der Chaldeeën opgroeide, was afgodisch en materialistisch. Maar Abrahams zienswijze werd door andere invloeden gevormd. Ongetwijfeld kon hij omgang hebben met Noachs zoon Sem, die 150 jaar zijn tijdgenoot is geweest. Abraham raakte ervan overtuigd dat Jehovah „de Allerhoogste God, Voortbrenger van hemel en aarde,” was. — Genesis 14:22.
9 Er was nog iets anders dat een diepgaande invloed op Abraham uitoefende. Jehovah „is aan . . . Abraham verschenen terwijl hij in Mesopotamië was, voordat hij zich in Haran vestigde, en hij zei tot hem: ’Verlaat uw land en uw bloedverwanten en kom naar het land dat ik u zal tonen’” (Handelingen 7:2, 3). Op welke manier ’verscheen’ Jehovah aan Abraham? Abraham heeft God niet rechtstreeks gezien (Exodus 33:20). Maar het is mogelijk dat Jehovah in een droom aan Abraham verscheen, met een bovenmenselijke tentoonspreiding van heerlijkheid, of door bemiddeling van een hemelse boodschapper, of vertegenwoordiger. (Vergelijk Genesis 18:1-3; 28:10-15; Leviticus 9:4, 6, 23, 24.) Ongeacht op welke manier Jehovah aan Abraham verscheen, die getrouwe man had het vertrouwen dat God hem een kostbaar voorrecht aanbood. Abraham reageerde in geloof.
10. Hoe versterkte Jehovah Abrahams geloof?
10 Abrahams geloof hing niet af van gedetailleerde kennis van het land waarheen God hem zond. Het was niet afhankelijk van informatie over het tijdstip waarop dat land aan hem gegeven zou worden. Hij bezat geloof omdat hij Jehovah kende als God de Almachtige (Exodus 6:3). Jehovah zei tot Abraham dat hij nageslacht zou hebben, maar soms vroeg Abraham zich af hoe dat ooit zou kunnen. Hij begon oud te worden (Genesis 15:3, 4). Jehovah versterkte Abrahams geloof door hem te zeggen naar de sterren te kijken en ze te tellen als hij dat kon. „Zo zal uw zaad worden”, zei God. Abraham was diep geroerd. Het was duidelijk dat de Schepper van die ontzag inboezemende hemellichamen kon doen wat hij beloofd had. Abraham „stelde geloof in Jehovah” (Genesis 15:5, 6). Abraham geloofde niet louter omdat hetgeen hij hoorde hem aanstond; hij bezat een goed gefundeerd geloof.
11. (a) Hoe reageerde Abraham, toen hij bijna 100 jaar was, op Gods belofte dat de bejaarde Sara een zoon zou baren? (b) Met wat voor geloof zag Abraham de beproeving onder ogen dat hij met zijn zoon naar de berg Moria moest gaan om hem te offeren?
11 Toen Abraham bijna 100 jaar was en zijn vrouw, Sara, bijna 90, herhaalde Jehovah zijn belofte dat Abraham een zoon zou hebben en dat Sara de moeder zou zijn. Abraham bezag hun situatie realistisch. „Doch vanwege Gods belofte wankelde hij niet in ongeloof, maar werd krachtig door zijn geloof, terwijl hij God heerlijkheid gaf en er ten volle van overtuigd was dat hij hetgeen hij had beloofd, ook in staat was te doen” (Romeinen 4:19-21). Abraham wist dat Gods belofte niet kon falen. Wegens zijn geloof gehoorzaamde Abraham later toen God hem opdroeg met zijn zoon Isaäk naar het land Moria te gaan en hem te offeren (Genesis 22:1-12). Abraham had het volste vertrouwen dat de God die deze zoon door een wonder geboren had laten worden, hem ook weer tot leven kon brengen teneinde de verdere beloften die Hij in verband met hem had gedaan, te vervullen. — Hebreeën 11:17-19.
12. Hoe lang bleef Abraham door geloof wandelen, en welke beloning wacht hem en de leden van zijn gezin die een krachtig geloof tentoonspreidden?
12 Abraham toonde dat hij zich door geloof liet leiden, niet slechts op bepaalde tijden, maar gedurende zijn hele leven. Tijdens zijn leven heeft Abraham van God geen enkel deel van het Beloofde Land als erfenis ontvangen (Handelingen 7:5). Toch werd Abraham het wachten niet moe en keerde hij niet naar Ur der Chaldeeën terug. Honderd jaar lang, tot aan zijn dood, woonde hij in tenten in het land waarheen God hem had geboden te gaan (Genesis 25:7). In Hebreeën 11:16 staat over hem en zijn vrouw Sara, hun zoon Isaäk en hun kleinzoon Jakob: „God [schaamt] zich niet over hen, om als hun God te worden aangeroepen, want hij heeft een stad voor hen gereedgemaakt.” Ja, Jehovah heeft een plaats voor hen in het aardse domein van zijn Messiaanse koninkrijk.
13. Wie onder Jehovah’s dienstknechten in deze tijd geven er blijk van een geloof als dat van Abraham te bezitten?
13 In deze tijd bevinden zich onder Jehovah’s dienstknechten personen die als Abraham zijn. Zij wandelen al vele jaren door geloof. In de door God geschonken kracht hebben zij met bergen te vergelijken hindernissen overwonnen (Mattheüs 17:20). Hun geloof wordt niet aan het wankelen gebracht doordat zij niet precies weten wanneer God hun de door hem beloofde erfenis zal geven. Zij weten dat het woord van Jehovah niet kan falen, en zij beschouwen het als een onschatbaar voorrecht tot zijn Getuigen gerekend te worden. Denkt u er ook zo over?
Het geloof dat Mozes aandreef
14. Hoe werd het fundament voor Mozes’ geloof gelegd?
14 Nog een voorbeeld van geloof is Mozes. Waarop was zijn geloof gebaseerd? Het fundament werd gelegd toen hij nog een zuigeling was. Hoewel Farao’s dochter Mozes in de Nijl in een mandje van papyrus vond en hem als haar zoon aannam, werd hij tijdens zijn vroege levensjaren door zijn eigen Hebreeuwse moeder, Jochebed, gevoed en verzorgd. Jochebed heeft hem kennelijk goed onderwezen en hem liefde voor Jehovah en waardering voor Zijn aan Abraham gedane beloften ingeprent. Later werd Mozes, als een lid van Farao’s huisgezin, „in alle wijsheid der Egyptenaren onderricht” (Handelingen 7:20-22; Exodus 2:1-10; 6:20; Hebreeën 11:23). Maar ondanks zijn begunstigde positie was Mozes’ hart bij Gods in slavernij verkerende volk.
15. Wat betekende het voor Mozes zich met Jehovah’s volk te identificeren?
15 Toen Mozes in zijn veertigste jaar was, sloeg hij een Egyptenaar neer om een Israëliet te bevrijden die onrechtvaardig werd behandeld. Uit dit voorval bleek hoe Mozes Gods volk bezag. Ja, „door geloof heeft Mozes, toen hij opgegroeid was, geweigerd de zoon van de dochter van Farao genoemd te worden”. In plaats van vast te houden aan „de tijdelijke genieting der zonde” als een lid van het Egyptische hof, had geloof hem ertoe aangedreven zich te identificeren met het slecht behandelde volk van God. — Hebreeën 11:24, 25; Handelingen 7:23-25.
16. (a) Welke opdracht gaf Jehovah aan Mozes, en hoe hielp God hem? (b) Hoe toonde Mozes geloof bij het ten uitvoer brengen van zijn opdracht?
16 Mozes koesterde het vurige verlangen handelend op te treden om zijn volk te bevrijden, maar Gods tijd voor hun bevrijding was nog niet aangebroken. Mozes moest uit Egypte vluchten. Pas zo’n veertig jaar later gaf Jehovah Mozes via een engel de opdracht naar Egypte terug te keren om de Israëlieten uit dat land te leiden (Exodus 3:2-10). Wat was Mozes’ reactie? Hij bracht geen twijfel tot uitdrukking over Jehovah’s vermogen om Israël te bevrijden, maar hij voelde zich wel onbekwaam voor de rol die God hem had toebedeeld. Liefdevol verschafte Jehovah de aanmoediging die Mozes nodig had (Exodus 3:11–4:17). Mozes’ geloof werd sterk. Hij ging terug naar Egypte en waarschuwde Farao herhaaldelijk in een rechtstreekse confrontatie voor plagen die over Egypte zouden komen omdat die heerser weigerde Israël te laten gaan om Jehovah te aanbidden. Mozes bezat niet persoonlijk de macht om die plagen te veroorzaken. Hij wandelde door geloof, niet door aanschouwen. Hij stelde geloof in Jehovah en zijn woord. Farao uitte dreigementen tegen Mozes. Maar Mozes volhardde. „Door geloof verliet hij Egypte, doch zonder de toorn van de koning te vrezen, want hij bleef standvastig als zag hij de Onzichtbare” (Hebreeën 11:27). Mozes was niet volmaakt. Hij maakte fouten (Numeri 20:7-12). Maar nadat God hem zijn speciale taak had toegewezen, werd zijn levenswijze grotendeels door geloof beheerst.
17. Waartoe leidde het dat Noach, Abraham en Mozes door geloof wandelden, hoewel zij niet lang genoeg hebben geleefd om Gods nieuwe wereld te zien?
17 Moge uw geloof als dat van Noach, Abraham en Mozes blijken te zijn. Het is waar dat zij Gods nieuwe wereld niet in hun tijd zagen (Hebreeën 11:39). Gods bestemde tijd was nog niet aangebroken; eerst moesten er nog andere aspecten van zijn voornemen vervuld worden. Toch wankelde hun geloof in Gods woord niet, en hun namen staan in Gods boek des levens.
18. Waarom hebben degenen die tot hemels leven geroepen zijn, door geloof moeten wandelen?
18 ’God voorzag iets beters voor ons’, schreef de apostel Paulus. Dat wil zeggen, God voorzag iets beters voor degenen die, net als Paulus, tot hemels leven met Christus geroepen zijn (Hebreeën 11:40). Zij zijn degenen die Paulus in het bijzonder in gedachten had toen hij de in 2 Korinthiërs 5:7 opgetekende woorden schreef: „Wij wandelen door geloof, niet door aanschouwen.” Toen dat werd geschreven, had geen van hen zijn hemelse beloning reeds ontvangen. Zij konden die niet met hun letterlijke ogen zien, maar hun geloof erin was goed gefundeerd. Christus was uit de doden opgewekt, de eersteling van degenen die met hemels leven gezegend zouden worden. En meer dan 500 getuigen hadden hem voor zijn hemelvaart gezien (1 Korinthiërs 15:3-8). Zij hadden alle reden om hun hele levenswijze door dat geloof te laten beheersen. Ook wij hebben deugdelijke redenen om door geloof te wandelen.
19. Door bemiddeling van wie heeft God, zoals uit Hebreeën 1:1, 2 blijkt, tot ons gesproken?
19 In deze tijd spreekt Jehovah niet via een engel tot zijn volk, zoals hij dit deed toen hij bij het brandende doornbos tot Mozes sprak. God heeft door bemiddeling van zijn Zoon gesproken (Hebreeën 1:1, 2). Wat God door bemiddeling van hem heeft gezegd, liet Hij optekenen in de bijbel, die in de talen van de mensen overal op aarde is vertaald.
20. Hoe bevinden wij ons in een veel gunstiger situatie dan Noach, Abraham en Mozes?
20 Wij bezitten veel meer dan Noach, Abraham en Mozes bezaten. Wij hebben het volledige Woord van God — veel ervan is reeds in vervulling gegaan. Met het oog op alles wat de bijbel zegt over mannen en vrouwen die zich in weerwil van allerlei beproevingen getrouwe getuigen van Jehovah hebben betoond, geeft Hebreeën 12:1 de aansporing: „Laten ook wij elk gewicht en de zonde die ons gemakkelijk verstrikt, afleggen en met volharding de wedloop lopen die voor ons ligt.” Wij mogen ons geloof niet als iets vanzelfsprekends beschouwen. „De zonde die ons gemakkelijk verstrikt”, is gebrek aan geloof. Om ’door geloof te blijven wandelen’, moeten wij er onvermoeid voor strijden.
[Voetnoot]
a Zie De bijbel — Gods woord of dat van mensen?, uitgegeven door de Watchtower Bible and Tract Society of New York, Inc.
Wat is uw commentaar?
◻ Wat is bij ’door geloof wandelen’ betrokken?
◻ Hoe kunnen wij voordeel trekken van de manier waarop Noach geloof toonde?
◻ Hoe worden wij geholpen door de wijze waarop Abraham geloof oefende?
◻ Waarom wijst de bijbel op Mozes als een voorbeeld van geloof?
[Illustratie op blz. 10]
Abraham wandelde door geloof
[Illustratie op blz. 10]
Mozes en Aäron legden geloof aan de dag toen zij voor Farao verschenen