Pas op dat zonde u niet verhardt!
HAAR christelijke broeders en zusters mochten haar graag. Zij was vriendelijk en spontaan en was altijd samen met haar pientere dochtertje in de velddienst en op vergaderingen te vinden. Maar toen kwam het de ouderlingen van de gemeente ter ore dat zij op haar werk onbeschaamd rookte — en nog wel in het bijzijn van andere Getuigen! Toen zij met deze beschuldiging geconfronteerd werd, bekende zij niet alleen dat zij rookte, maar ook dat zij hoererij bedreven had, en zei bedaard: „Ik denk dat ik op het ogenblik maar liever niet in de waarheid wil zijn.” De zonde had haar verhard.
In Hebreeën 3:13 waarschuwde de apostel Paulus dat iemand ’door de bedrieglijke kracht van de zonde verhard’ kon worden. Dit bleek het geval te zijn met onze eerste ouders, Adam en Eva. Toen Adam wegens zijn ongehoorzaamheid ter verantwoording werd geroepen, voerde hij de volgende harteloze verontschuldiging aan: „De vrouw, die gij hebt gegeven om bij mij te zijn, zij heeft mij van de vrucht van de boom gegeven en toen heb ik ervan gegeten.” Wat een verandering in Adam, sedert hij er, toen hij zijn lieflijke bruid voor het eerst te zien kreeg, toe werd bewogen te zeggen: „Dit is eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees.” Nu was Eva „de vrouw, die gij hebt gegeven om bij mij te zijn”. Eva gaf slapjes de slang de schuld. — Genesis 2:23; 3:1-13.
Nog iemand die onherstelbaar was verhard door zonde, was Judas Iskáriot. Hij moet in het begin een goed hart hebben gehad, aangezien Jezus hem anders niet als apostel zou hebben uitgekozen. Maar nadat Judas bij een bepaalde gelegenheid door Jezus was berispt, beraamde hij vol wrok een plan om Jezus te verraden (Matthéüs 26:6-16). Toen Jezus onthulde dat een van de twaalf hem zou verraden, vroeg Judas met een doodonschuldig gezicht: „Ik ben het toch niet . . .?” (Matthéüs 26:25) Alleen een onberouwvolle zondaar zou zo schaamteloos de schijn kunnen ophouden. En toen de soldaten Jezus kwamen arresteren, koos Judas uitgerekend het aloude teken van hartelijkheid en vriendschap — de kus — als het teken om hem te identificeren. „Judas,” vroeg Jezus, „verraadt gij de Zoon des mensen met een kus?” — Lukas 22:48.
Hoe de zonde iemand verhardt
Hoe krijgt de zonde iemand zozeer in haar greep? In Hebreeën 3:7-11 toont Paulus aan hoe de zonde van ongeloof de natie Israël had besmet. Met een aanhaling uit Psalm 95:7-11 zegt Paulus daar: „Daarom, gelijk de heilige geest zegt: ’Heden, indien gijlieden naar zíjn stem luistert, verhardt uw hart niet zoals bij de gelegenheid dat er aanleiding tot verbittering werd gegeven, zoals op de dag waarop de beproeving werd geschapen in de wildernis, toen uw voorvaders mij met een beproeving op de proef stelden, en toch hadden zij veertig jaar lang mijn werken gezien. Daarom heb ik een afkeer gekregen van dit geslacht en gezegd: „Zij dwalen altijd af in hun hart, en zíj hebben mijn wegen niet leren kennen.” Daarom heb ik in mijn toorn gezworen: „Zij zullen mijn rust niet ingaan.”’”
„De gelegenheid dat er aanleiding tot verbittering werd gegeven” deed zich voor op een plaats die zowel Meriba als Massa wordt genoemd (Psalm 95:8). Daar, kort na hun wonderbare bevrijding uit Egypte, „maakte het volk ruzie met Mozes en zei: ’Geef ons water, zodat wij kunnen drinken’” (Exodus 17:2). Bedenk wat zij allemaal al gezien hadden: tien verwoestende plagen over Egypte, het vaneensplijten van het hoog oprijzende water van de Rode Zee en het manna dat uit de hemel viel. Toch ’dwaalden zij af in hun hart’. Zij gingen veel te veel op in hun eigen zelfzuchtige begeerten om na te denken over Jehovah’s werken. Daardoor hebben zij ’Gods wegen niet leren kennen’ en niet het vertrouwen aangekweekt dat Jehovah onder alle omstandigheden voor hen zou kunnen zorgen. „Geef ons water”, eisten zij, alsof de God die de zee had doen splijten machteloos was. Het is dan ook niet verwonderlijk dat zij later verkozen het slechte bericht te geloven dat werd uitgebracht door tien bange verspieders die het Beloofde Land hadden verkend (Numeri 13:32–14:4). Wegens dat ongeloof verklaarde Jehovah: „Zij zullen mijn rustplaats niet ingaan.” — Psalm 95:11.
Paulus destilleerde hier een les uit en waarschuwde: „Past op, broeders, dat er zich in niemand van u ooit een goddeloos, ongelovig hart ontwikkelt, doordat hij zich terugtrekt van de levende God, maar blijft elkaar elke dag, zolang het ’Heden’ genoemd kan worden, vermanen, opdat niemand van u wordt verhard door de bedrieglijke kracht der zonde” (Hebreeën 3:12, 13). De „zonde” van de Israëlieten was ongeloof. (Zie Hebreeën 3:19; vergelijk 12:1.) Dit ongeloof bracht hen ertoe ’zich terug te trekken van de levende God’ en, alle vertrouwen in Jehovah te verliezen, in weerwil van alle wonderen die hij had verricht. Het was onvermijdelijk dat zij zich aan morele vergrijpen schuldig maakten.
Op dezelfde wijze zou ongeloof een christen er in deze tijd toe kunnen brengen ’af te dwalen in zijn hart’, te bezwijken voor de natuurlijke neiging van het hart. „Het hart is verraderlijker dan iets anders en niets ontziend. Wie kan het kennen?” (Jeremia 17:9, 10) Verkeerde gedachten en begeerten beginnen het hart te vullen en brengen een dodelijke kettingreactie op gang. „Maar een ieder wordt beproefd doordat hij door zijn eigen begeerte meegetrokken en verlokt wordt. Vervolgens baart de begeerte, als ze vruchtbaar is geworden, zonde; de zonde op haar beurt, wanneer volbracht, brengt de dood voort.” — Jakobus 1:14, 15.
Wanneer de zonde iemand verhardt
Eén man genoot tal van voorrechten als ouderling, hoewel hij gewiekst zijn schuld als hoereerder verborg. Zelfs na zijn huwelijk bleef hij immoraliteit bedrijven. Toch kostte het hem geen moeite de schijn van onschuld op te houden en had hij zelfs zitting in rechterlijke comités die over anderen moesten oordelen. De zonde was begonnen hem te verharden. Weldra begon hij zelfs aan de fundamentele bijbelse leerstellingen te twijfelen. Toen hij ten slotte gedwongen werd zijn kwaaddoen te bekennen, kon hij alleen maar schouderophalend zeggen: „Wat doet het er nu nog toe?”
Een huichelachtige handelwijze kan iemands geweten ongevoelig maken alsof het werd „gebrandmerkt” (1 Timótheüs 4:2). Het boek Spreuken illustreert dit door te zeggen: „Ziehier de weg van een overspelige vrouw: zij heeft gegeten en heeft haar mond afgeveegd en zij heeft gezegd: ’Ik heb niets verkeerds gedaan’” (Spreuken 30:20). De verharde zondaar beeldt zich zelfs in: „God is het vergeten. Hij heeft zijn aangezicht verborgen” (Psalm 10:11). En hoe langer iemand in de zonde volhardt, des te meer riskeert hij dat zijn hart „ongevoelig [wordt] net als vet” (Psalm 119:70). Een jongere gaf toe: „Toen ik voor het eerst hoererij bedreef, werd ik er inwendig helemaal door verscheurd. Maar iedere keer daarna werd het gemakkelijker, totdat ik er op het laatst bijna helemaal geen last meer van had.”
Werkelijk, het hart zoekt naar wegen om het kwaaddoen recht te praten. Een jonge man wist, na het plegen van hoererij met zijn vriendin, haar ervan te weerhouden naar de ouderlingen te gaan om hulp te vragen, door te zeggen: „Wij gaan trouwen! En weet je, in de bijbel staat echt dat twee mensen, als zij samen besluiten dat zij voor elkaar bestemd zijn, dan in Jehovah’s ogen al bijna getrouwd zijn.” Wat een zelfzuchtige, bedrieglijke redenatie! Droevig genoeg werd het beoefenen van zonde een gewoonte, die op haar beurt tot moord leidde — abortus! Het jonge meisje gaf later toe: „Je begint echt heel erg ongevoelig te worden en je begint te denken dat je jezelf wel kunt terechtwijzen.” Een jonge man die eveneens tot de gewoonte van hoererij was vervallen, bekende: „Het is net als met een alcoholist die zegt: ’Ik kan ermee ophouden wanneer ik maar wil. Laat ik nog één drankje nemen.’ En dus blijf je het maar uitstellen naar de ouderlingen te gaan.” De zondaar wordt er zo handig in anderen te bedriegen, dat hij zichzelf gaat bedriegen. „Want hij heeft te glad jegens zichzelf gehandeld in zijn eigen ogen om zijn dwaling te ontdekken ten einde die te haten.” — Psalm 36:2.
De valstrik der zonde vermijden
„Met het hart oefent men geloof” en daarom moet een christen alles in het werk stellen om zijn hart te beveiligen (Romeinen 10:10; Spreuken 4:23). Gebed, vergaderingen en persoonlijke studie helpen ons om ons hart met opbouwende gedachten te vullen. Zeker, van tijd tot tijd zullen slechte gedachten onze geest binnendringen. Maar als dat gebeurt, kunnen wij eenvoudig weigeren bij die gedachten stil te staan. Wij dienen onmiddellijk in gebed tot Jehovah te gaan als wij ooit in de verleiding komen te doen wat verkeerd is (Psalm 55:22). En ’laat hoererij en allerlei onreinheid of hebzucht onder ons zelfs niet ter sprake komen, zoals het heiligen past’ (Efeziërs 5:3). Op deze wijze wordt de kettingreactie die ’zonde baart’ en tot de dood leidt, geblokkeerd voordat ze op gang komt.
Bedenk ook dat het genot van de zonde slechts ’tijdelijk’ is (Hebreeën 11:25). Vroeg of laat ’zal uw zonde u achterhalen’ en zult u met de bittere gevolgen ervan geconfronteerd worden (Numeri 32:23). Vraag u af: ’Wil ik werkelijk verhard worden door zonde? Ook al is dit nu misschien prettig, welke invloed zal het op de lange duur op mij hebben?’
Wat moet iemand echter doen als hij op dit ogenblik verstrikt zit in een verkeerde handelwijze? Trek niet de conclusie dat men „verzoening” voor zonde kan doen door het verrichten van extra christelijke activiteiten. „De slachtoffers aan God zijn een gebroken geest”, zei de berouwvolle koning David (Psalm 51:17). Het advies dat de bijbel aan geestelijk zieke personen geeft, is: Ga naar de ouderlingen! (Jakobus 5:14, 15) Deze rijpe mannen zullen doen wat zij kunnen om een zieke zijn geestelijke gezondheid terug te geven. Het is zoals de bijbel verklaart: „Wie zijn overtredingen bedekt, zal geen succes hebben, maar wie ze belijdt en laat, zal barmhartigheid worden betoond” (Spreuken 28:13). Een man die zijn zonde eindelijk aan de ouderlingen had beleden, zei: „Het was alsof er een enorme last van mijn schouders was afgenomen.” — Vergelijk Psalm 32:1-5.
Naarmate deze wereld steeds goddelozer wordt, zal het voor een christen een nog grotere uitdaging worden zijn rechtschapenheid te bewaren. Bedenk echter dat „hoewel een zondaar misschien honderd maal kwaad doet en lange tijd blijft zoals hij verkiest, . . . het goed zal aflopen met hen die de ware God vrezen” (Prediker 8:12). Vrees dus Jehovah God! Hij zal u ervoor behoeden door zonde verhard te worden.
[Illustratie op blz. 24]
De Israëlieten gaven van een verharde houding blijk toen zij van Mozes water eisten