Hoe vast vertrouwen we op God?
’Blijf dan eerst het koninkrijk zoeken.’ — MATTHEÜS 6:33.
1, 2. Waarom veranderde een jonge man van baan?
EEN jonge man wilde bruikbaarder zijn in zijn gemeente. Het probleem was dat zijn werelds werk zijn geregelde vergaderingsbezoek in de weg stond. Hoe pakte hij de situatie aan? Hij vereenvoudigde zijn leven, nam ontslag en vond na verloop van tijd werk dat geen belemmering vormde voor zijn christelijke activiteiten. Hij verdient nu veel minder, maar hij voorziet nog steeds in de behoeften van zijn gezin en kan veel meer voor de gemeente betekenen.
2 Begrijpen we waarom de jonge man in kwestie die stap heeft gedaan? Zien we onszelf iets dergelijks doen als we in omstandigheden als die van hem zouden verkeren? Veel christenen hebben zo’n stap genomen en dat is prijzenswaardig. Uit hun daden blijkt hun vertrouwen in Jezus’ belofte: „Blijft dan eerst het koninkrijk en Zijn rechtvaardigheid zoeken, en al deze andere dingen zullen u worden toegevoegd” (Mattheüs 6:33). Ze vertrouwen voor zekerheid op Jehovah, niet op de wereld om hen heen. — Spreuken 3:23, 26.
3. Waarom vragen sommigen zich misschien af of het tegenwoordig wel praktisch is om Gods koninkrijk op de eerste plaats te laten komen?
3 Met het oog op de moeilijke tijden waarin we leven, zullen sommigen zich misschien afvragen of die jonge man wel een verstandige beslissing genomen heeft. Tegenwoordig leeft een deel van de mensheid in de diepste armoede terwijl een ander deel de hoogste levensstandaard ooit heeft. De meeste mensen in arme landen zouden heel graag elke gelegenheid aangrijpen om hun leven wat makkelijker te maken. In rijkere landen daarentegen is het voor velen een hele opgaaf hun levensstandaard te handhaven doordat de economie achteruitgaat, de arbeidsmarkt verandert en werkgevers steeds veeleisender worden. Omdat het verdienen van de kost zo veel stress met zich meebrengt, zouden sommigen zich kunnen afvragen: is het nog wel praktisch eerst het Koninkrijk te zoeken? Sta om die vraag te beantwoorden eens stil bij het publiek waartoe Jezus zich richtte.
„Weest niet langer bezorgd”
4, 5. Hoe illustreerde Jezus dat het redelijk was dat Gods dienstknechten zich niet overmatig bezorgd zouden maken over de dingen van alledag?
4 Jezus was in Galilea en sprak een grote menigte mensen toe die uit heel wat plaatsen afkomstig waren (Mattheüs 4:25). Er waren onder hen weinig of geen welgestelden. Waarschijnlijk waren de meesten arm. Toch spoorde Jezus hen aan geen prioriteit te verlenen aan het verwerven van materiële rijkdom maar aan het vergaren van iets veel waardevollers — geestelijke schatten (Mattheüs 6:19-21, 24). Hij zei: „Weest niet langer bezorgd voor uw ziel, met betrekking tot wat gij zult eten of wat gij zult drinken, of voor uw lichaam, met betrekking tot wat gij zult aantrekken. Betekent de ziel niet meer dan voedsel en het lichaam niet meer dan kleding?” — Mattheüs 6:25.
5 Voor veel van degenen die naar Jezus luisterden, kunnen zijn woorden onpraktisch geklonken hebben. Ze wisten dat als ze niet hard werkten, hun gezin daaronder zou lijden. Maar Jezus herinnerde hen aan de vogels. Die leven bij de dag, maar Jehovah zorgt voor ze. Jezus wees ook op de manier waarop Jehovah zorgt voor wilde bloemen, waarvan de schoonheid die van Salomo in al zijn heerlijkheid overtreft. Als Jehovah voor vogels en bloemen zorgt, hoeveel te meer zal hij dan voor ons zorgen! (Mattheüs 6:26-30) Zoals Jezus zei, zijn ons leven (onze ziel) en ons lichaam veel belangrijker dan het voedsel dat we kopen om in leven te blijven en de kleding die we aanschaffen om ons lichaam te bedekken. Als al onze inspanningen alleen maar gericht zijn op het voeden en kleden van onszelf en er niets van belang overblijft om Jehovah te dienen, missen we echt het doel van het leven. — Prediker 12:13.
Een evenwichtige zienswijze
6. (a) Welke verantwoordelijkheid rust er op christenen? (b) Op wie stellen christenen hun volledige vertrouwen?
6 Natuurlijk moedigde Jezus zijn toehoorders niet aan met werken op te houden en te wachten tot God op de een of andere manier in de behoeften van hun gezin zou voorzien. Zelfs de vogels moeten voedsel voor zichzelf en hun jongen zoeken. Christenen moesten dus werken als ze wilden eten. Ze moesten zich van hun gezinsverantwoordelijkheden kwijten. Christelijke bedienden en slaven moesten ijverig zijn in hun werk voor hun meester (2 Thessalonicenzen 3:10-12; 1 Timotheüs 5:8; 1 Petrus 2:18). De apostel Paulus werkte vaak als tentenmaker om in zijn onderhoud te voorzien (Handelingen 18:1-4; 1 Thessalonicenzen 2:9). Toch ontleenden die christenen hun zekerheid niet aan werelds werk. Ze vertrouwden op Jehovah. Het resultaat was dat ze een innerlijke vrede hadden die anderen niet kenden. De psalmist zei: „Zij die op Jehovah vertrouwen, zijn als de berg Sion, die niet aan het wankelen kan worden gebracht, maar zelfs tot onbepaalde tijd blijft.” — Psalm 125:1.
7. Wat zou de zienswijze kunnen zijn van iemand die niet vast op Jehovah vertrouwt?
7 Iemand die niet vast op Jehovah vertrouwt, zou daar anders over kunnen denken. De meeste mensen bezien materiële rijkdom als een belangrijke sleutel tot zekerheid. Daarom hebben ouders hun kinderen aangemoedigd een groot deel van hun jeugd in een hogere opleiding te investeren, in de hoop dat daardoor de weg gebaand wordt voor een goed betalende carrière. Helaas is voor sommige christelijke gezinnen de prijs van zo’n investering wel heel hoog uitgevallen, want hun kinderen hebben hun geestelijke gezindheid verloren en zijn materiële doelen gaan najagen.
8. Welk evenwicht bewaren christenen?
8 Verstandige christenen beseffen dan ook dat Jezus’ raad in deze tijd nog net zo van toepassing is als in de eerste eeuw, en ze proberen het evenwicht te bewaren. Zelfs als ze veel uren aan werelds werk moeten besteden om zich van hun schriftuurlijke verantwoordelijkheden te kwijten, laten ze zich nooit door de noodzaak om geld te verdienen verblinden voor de belangrijker geestelijke zaken. — Prediker 7:12.
’Wees nooit bezorgd’
9. Hoe stelt Jezus degenen gerust die ten volle op Jehovah vertrouwen?
9 In zijn Bergrede gaf Jezus zijn toehoorders de dringende raad: „Weest dus nooit bezorgd en zegt niet: ’Wat zullen wij eten?’, of: ’Wat zullen wij drinken?’, of: ’Wat zullen wij aantrekken?’ Want al deze dingen streven de natiën vurig na. Want uw hemelse Vader weet dat gij al deze dingen nodig hebt” (Mattheüs 6:31, 32). Wat een aanmoedigende woorden! Als we ten volle op Jehovah vertrouwen, zal hij er altijd zijn om ons te steunen. Maar Jezus’ woorden stemmen ons ook tot nadenken. Ze herinneren ons eraan dat als we „vurig” materiële dingen nastreven, we net zo denken als „de natiën”, mensen die geen ware christenen zijn.
10. Hoe onthulde Jezus waarvan een jonge man die hem om raad kwam vragen het meeste hield?
10 Bij een bepaalde gelegenheid vroeg een heel rijke jonge man aan Jezus wat hij moest doen om eeuwig leven te verwerven. Jezus herinnerde hem aan de vereisten van de Wet, die destijds nog van kracht was. De jonge man verzekerde Jezus: „Die heb ik allemaal in acht genomen; waarin schiet ik nog te kort?” Jezus’ antwoord kan veel mensen onpraktisch toegeleken hebben. Hij zei: „Indien gij volmaakt wilt zijn, ga, verkoop uw bezittingen en geef aan de armen en gij zult een schat in de hemel hebben, en kom, wees mijn volgeling” (Mattheüs 19:16-21). De jonge man ging bedroefd weg; hij moest er niet aan denken zijn rijkdom kwijt te raken. Hoeveel hij ook van Jehovah hield, hij hield nog meer van zijn bezittingen.
11, 12. (a) Welke tot nadenken stemmende woorden uitte Jezus over rijkdom? (b) Hoe kunnen bezittingen iemand belemmeren Jehovah te dienen?
11 Dit voorval bracht Jezus tot een onverwachte uitspraak: „Het [zal] voor een rijke moeilijk . . . zijn het koninkrijk der hemelen binnen te gaan. . . . Voor een kameel is het gemakkelijker door het oog van een naald te gaan dan voor een rijke het koninkrijk Gods binnen te gaan” (Mattheüs 19:23, 24). Wilde Jezus daarmee zeggen dat geen enkele rijke het Koninkrijk zal beërven? Nee, want hij vervolgde: „Bij God zijn alle dingen mogelijk” (Mattheüs 19:25, 26). Met Jehovah’s hulp zijn enkele rijke mensen destijds inderdaad gezalfde christenen geworden (1 Timotheüs 6:17). Toch zei Jezus die verrassende woorden met een goede reden. Hij wilde hen waarschuwen.
12 Als iemand zo aan zijn bezittingen gehecht raakt als die rijke jonge man, zouden ze een belemmering voor hem kunnen worden om Jehovah van ganser harte te dienen. Dat zou kunnen gelden voor iemand die al rijk is maar ook voor iemand die ’besloten is rijk te worden’ (1 Timotheüs 6:9, 10). Als iemand te veel op materiële dingen vertrouwt, kan het zijn dat hij zich minder ’bewust wordt van zijn geestelijke nood’ (Mattheüs 5:3). Als gevolg daarvan zou hij niet zo veel behoefte meer kunnen hebben aan Jehovah’s steun (Deuteronomium 6:10-12). Hij zou een speciale behandeling in de gemeente kunnen gaan verwachten (Jakobus 2:1-4). En hij zou misschien het grootste deel van zijn tijd besteden aan het genieten van zijn rijkdom in plaats van aan het dienen van Jehovah.
Ontwikkel de juiste zienswijze
13. Welke verkeerde zienswijze hadden de Laodicenzen?
13 Eén groep mensen met een verkeerde kijk op bezittingen was de eerste-eeuwse gemeente in Laodicea. Jezus zei tegen hen: „Gij zegt: ’Ik ben rijk en heb rijkdom verworven en heb in het geheel niets nodig’, [terwijl] gij niet weet dat gij ellendig en beklagenswaardig en arm en blind en naakt zijt.” De Laodicenzen waren niet door hun rijkdom in zo’n beklagenswaardige geestelijke situatie komen te verkeren, maar doordat ze op rijkdom vertrouwden in plaats van op Jehovah. Als gevolg daarvan waren ze geestelijk lauw en zouden ze weldra uit Jezus’ mond ’uitgebraakt’ worden. — Openbaring 3:14-17.
14. Waarom verdienden de Hebreeuwse christenen Paulus’ lovende woorden?
14 De Hebreeuwse christenen daarentegen werden door Paulus geprezen om hun houding in een eerdere tijd van vervolging. Hij zei: „Gij hebt zowel medegevoel kenbaar gemaakt ten aanzien van degenen die in de gevangenis waren, als de roof van uw bezittingen met vreugde aanvaard, daar gij wist dat gij zelf een beter en een blijvend bezit hebt” (Hebreeën 10:34). Die christenen waren niet totaal van streek door het verlies van hun bezittingen. Ze behielden hun vreugde omdat ze hun waardevolste bezit nog hadden, „een beter en een blijvend bezit”. Net als de koopman uit Jezus’ gelijkenis die alles opofferde voor één waardevolle parel, waren ze vastbesloten hun greep op de Koninkrijkshoop niet te laten verslappen, hoe hoog de prijs ook mocht zijn (Mattheüs 13:45, 46). Wat een voortreffelijke instelling!
15. Hoe kende een christelijke vrouw in Liberia de Koninkrijksbelangen de eerste plaats toe?
15 Velen in deze tijd hebben net zo’n voortreffelijke instelling ontwikkeld. In Liberia bijvoorbeeld werd een jonge christelijke vrouw de gelegenheid geboden om aan de universiteit te studeren. In dat land geldt zo’n aanbod als de weg naar een zekere toekomst. Ze was echter pionier, volletijdpredikster, en ze had een uitnodiging gekregen om als tijdelijke speciale pionier te dienen. Ze koos ervoor eerst het Koninkrijk te zoeken en in de volletijddienst te blijven. Ze ging naar haar gebiedstoewijzing en richtte in drie maanden tijd 21 bijbelstudies op. Deze jonge zuster en duizenden zoals zij zoeken eerst het Koninkrijk, ook al gaat dat ten koste van mogelijke materiële voordelen. Hoe slagen ze erin zo’n instelling te behouden in deze materialistische wereld? Ze hebben een aantal goede eigenschappen aangekweekt. Laten we er eens een paar van bespreken.
16, 17. (a) Waarom is bescheidenheid belangrijk als we op Jehovah willen vertrouwen? (b) Waarom moeten we vertrouwen in Gods beloften aankweken?
16 Bescheidenheid: De bijbel zegt: „Vertrouw op Jehovah met heel uw hart en steun niet op uw eigen verstand. Sla in al uw wegen acht op hem, en híȷ́ zal uw paden recht maken. Word niet wijs in uw eigen ogen” (Spreuken 3:5-7). Soms kan een bepaalde handelwijze werelds bezien praktisch lijken (Jeremia 17:9). Maar een oprecht christen zoekt leiding bij Jehovah (Psalm 48:14). ’In al zijn wegen’, of het nu gaat om gemeenteaangelegenheden, onderwijs of werelds werk, ontspanning of wat maar ook, zoekt hij bescheiden Jehovah’s raad. — Psalm 73:24.
17 Vertrouwen in Jehovah’s beloften: Paulus zei: „Wie tot God nadert, moet geloven dat hij bestaat en dat hij de beloner wordt van wie hem ernstig zoeken” (Hebreeën 11:6). Als we eraan twijfelen of Jehovah zijn beloften zal nakomen, kan het logisch lijken om ’ten volle gebruik te maken van deze wereld’ (1 Korinthiërs 7:31). Is ons geloof daarentegen sterk, dan zullen we vastbesloten zijn eerst het Koninkrijk te zoeken. Hoe kunnen we een sterk geloof ontwikkelen? Door dicht tot Jehovah te naderen in voortdurend, innig gebed en door geregelde persoonlijke studie (Psalm 1:1-3; Filippenzen 4:6, 7; Jakobus 4:8). Net als koning David kunnen we bidden: „Op u heb ik mijn vertrouwen gesteld, o Jehovah. Ik heb gezegd: ’Gij zijt mijn God.’ Hoe overvloedig is uw goedheid!” — Psalm 31:14, 19.
18, 19. (a) Hoe wordt ons vertrouwen in Jehovah versterkt door ijver? (b) Waarom moet een christen bereid zijn offers te brengen?
18 IJver in Jehovah’s dienst: Paulus bracht vertrouwen in Jehovah’s beloften met ijver in verband toen hij schreef: „Wij begeren dat een ieder van u dezelfde naarstigheid aan de dag legt om tot het einde toe de volle verzekerdheid van de hoop te hebben” (Hebreeën 6:11). Als we druk bezig zijn in Jehovah’s dienst zal hij ons steunen. Iedere keer dat we die steun ervaren, wordt ons vertrouwen in hem sterker; we worden „standvastig, onwrikbaar” (1 Korinthiërs 15:58). Ons geloof wordt vernieuwd en onze hoop bevestigd. — Efeziërs 3:16-19.
19 Bereidheid offers te brengen: Paulus offerde een veelbelovende carrière op om Jezus na te volgen. Hij maakte duidelijk de juiste keuze, hoewel zijn leven materieel gezien niet altijd over rozen ging (1 Korinthiërs 4:11-13). Jehovah belooft geen luxe leventje, en soms krijgen zijn dienstknechten ontberingen te verduren. Onze bereidheid om onze leefstijl te vereenvoudigen en offers te brengen, bewijst dat we vastbesloten zijn om Jehovah te dienen. — 1 Timotheüs 6:6-8.
20. Waarom is geduld van groot belang voor iemand die de Koninkrijksbelangen op de eerste plaats laat komen?
20 Geduld: De discipel Jakobus gaf medechristenen de aansporing: „Oefent daarom geduld, broeders, tot de tegenwoordigheid van de Heer” (Jakobus 5:7). In deze hectische wereld is het moeilijk geduldig te zijn. We willen dat de dingen snel gebeuren. Maar Paulus dringt er bij ons op aan hen na te volgen die „door geloof en geduld de beloften beërven” (Hebreeën 6:12). Wees bereid op Jehovah te wachten. Eeuwig leven op een paradijselijke aarde — dat is het wachten toch alleszins waard?
21. (a) Wat tonen we als we de Koninkrijksbelangen op de eerste plaats stellen? (b) Wat zal in het volgende artikel besproken worden?
21 Jezus’ raad om eerst het Koninkrijk te zoeken is beslist praktisch. Als we dat doen, tonen we dat we echt op Jehovah vertrouwen en de enige veilige manier van leven kiezen. Maar Jezus heeft ons ook de raad gegeven ’eerst Gods rechtvaardigheid te blijven zoeken’. In het volgende artikel zullen we zien waarom die aanmoediging vooral nu hard nodig is.
Overzichtsvragen
• Tot welk evenwicht op materieel gebied moedigde Jezus ons aan?
• Wat leren we uit Jezus’ illustratie van de kameel en het oog van een naald?
• Welke christelijke eigenschappen helpen ons eerst Gods koninkrijk te zoeken?
[Illustratie op blz. 21]
Velen die Jezus’ woorden hoorden, waren arm
[Illustratie op blz. 23]
De koopman in Jezus’ gelijkenis offerde alles op voor één waardevolle parel
[Illustratie op blz. 23]
De rijke jonge man hield meer van zijn bezittingen dan van God
[Illustratie op blz. 24]
Als we druk bezig zijn in Jehovah’s dienst zal hij ons steunen