Geloof maakt ons geduldig en gebedsvol
„Oefent . . . geduld; maakt uw hart standvastig, want de tegenwoordigheid van de Heer is nabij gekomen.” — JAKOBUS 5:8.
1. Waarom dienen wij over Jakobus 5:7, 8 na te denken?
JEZUS CHRISTUS’ langverwachte „tegenwoordigheid” is thans een feit (Mattheüs 24:3-14). Meer dan ooit tevoren hebben allen die belijden in God en Christus te geloven, reden om over de volgende woorden van de discipel Jakobus na te denken: „Oefent . . . geduld, broeders, tot de tegenwoordigheid van de Heer. Ziet! De boer wacht de kostbare vrucht van de aarde af en oefent ten aanzien ervan geduld totdat hij de vroege regen en de late regen krijgt. Oefent ook gij geduld; maakt uw hart standvastig, want de tegenwoordigheid van de Heer is nabij gekomen.” — Jakobus 5:7, 8.
2. Wat waren enkele problemen waar degenen aan wie Jakobus schreef, mee te kampen hadden?
2 Degenen aan wie Jakobus zijn geïnspireerde brief schreef, moesten geduld oefenen en verschillende problemen oplossen. Velen handelden in strijd met wat verwacht werd van degenen die beleden in God te geloven. Zo moest er iets gedaan worden aan bepaalde verlangens die zich in het hart van sommigen ontwikkeld hadden. De rust moest onder die vroege christenen hersteld worden. Ook hadden zij raad nodig om geduldig en gebedsvol te zijn. Laten wij, terwijl wij beschouwen wat Jakobus aan hen schreef, eens zien hoe wij zijn woorden in ons leven kunnen toepassen.
Verkeerde verlangens zijn verwoestend
3. Wat waren de oorzaken van twist in de gemeente, en wat kunnen wij hieruit leren?
3 Onder sommige belijdende christenen was er geen vrede, en verkeerde verlangens vormden het probleem dat aan deze situatie ten grondslag lag (Jakobus 4:1-3). Twistgierigheid leidde tot verdeeldheid, en sommigen oordeelden hun broeders op liefdeloze wijze. Dit gebeurde omdat begeerten naar zingenot strijd voerden in hun lichaamsleden. Wijzelf moeten misschien bidden om hulp teneinde vleselijke begeerten naar prestige, macht en bezittingen te weerstaan, zodat wij niets doen waardoor de vrede in de gemeente wordt verstoord (Romeinen 7:21-25; 1 Petrus 2:11). Onder sommige eerste-eeuwse christenen had hebzucht het punt bereikt dat er een haatdragende, moordzuchtige geest was ontstaan. Aangezien God hun door verkeerde verlangens gemotiveerde gebeden niet verhoorde, bleven zij strijden in een poging hun doeleinden te bereiken. Als wij soortgelijke verkeerde verlangens hebben, kunnen wij vragen, maar zullen wij niet ontvangen, aangezien onze heilige God zulke gebeden niet verhoort. — Klaagliederen 3:44; 3 Johannes 9, 10.
4. Waarom noemt Jakobus sommige christenen „overspeelsters”, en welke uitwerking dienen zijn woorden op ons te hebben?
4 Bepaalde vroege christenen waren wereldsgezind, afgunstig en trots (Jakobus 4:4-6). Jakobus noemt sommigen van hen „overspeelsters” omdat zij vrienden van de wereld waren en zich aldus schuldig maakten aan geestelijk overspel (Ezechiël 16:15-19, 25-45). Wij willen in onze houding, spraak en daden beslist niet wereldsgezind worden, want dat zou ons tot Gods vijanden maken. Zijn Woord laat ons zien dat „een neiging tot afgunst” deel uitmaakt van de slechte geneigdheid of „geest” in zondige mensen (Genesis 8:21; Numeri 16:1-3; Psalm 106:16, 17; Prediker 4:4). Als wij dus beseffen dat wij tegen afgunst, trots of een andere slechte neiging moeten strijden, laten wij dan Gods hulp zoeken die door middel van heilige geest wordt verstrekt. Die kracht, op grond van Gods onverdiende goedheid verschaft, is groter dan „een neiging tot afgunst”. En terwijl Jehovah de trotsen weerstaat, zal hij ons onverdiende goedheid geven als wij tegen zondige neigingen strijden.
5. Aan welke vereisten moeten wij voldoen om ons in Gods onverdiende goedheid te verheugen?
5 Hoe kunnen wij ons van Gods onverdiende goedheid verzekeren? (Jakobus 4:7-10) Om ons in de onverdiende goedheid van Jehovah te verheugen, moeten wij hem gehoorzamen, zijn voorzieningen aanvaarden en ons onderwerpen door ons in alles naar zijn wil te schikken (Romeinen 8:28). Ook moeten wij de Duivel ’weerstaan’ of ons ’tegen hem opstellen’. Hij zal ’van ons wegvluchten’ indien wij als ondersteuners van Jehovah’s universele soevereiniteit standvastig blijven. Wij hebben de hulp van Jezus, die de boze werktuigen van de wereld in bedwang houdt, zodat niets ons blijvend kan schaden. En vergeet het volgende nooit: Door gebed, gehoorzaamheid en geloof naderen wij tot God, en hij is dan dicht bij ons. — 2 Kronieken 15:2.
6. Waarom noemt Jakobus sommige christenen „zondaars”?
6 Waarom past Jakobus de term „zondaars” toe op sommigen die in God beweren te geloven? Omdat zij ’oorlogszuchtig’ waren en moorddadige haatgevoelens koesterden — houdingen die onaanvaardbaar zijn voor christenen (Titus 3:3). Hun „handen”, bezoedeld met slechte daden, moesten gereinigd worden. Zij moesten ook hun „hart”, de zetel van de beweegredenen, zuiveren (Mattheüs 15:18, 19). Die „besluitelozen” weifelden tussen vriendschap met God en vriendschap met de wereld. Laten wij, gewaarschuwd door hun slechte voorbeeld, voortdurende waakzaamheid betrachten, zodat zulke dingen ons geloof niet verwoesten. — Romeinen 7:18-20.
7. Waarom zegt Jakobus tot sommigen dat zij moeten ’treuren en wenen’?
7 Jakobus zegt tot zijn lezers: „Maakt plaats voor ellende en treurt en weent.” Als zij godvruchtige droefheid aan de dag legden, zouden zij hierdoor blijk geven van berouw (2 Korinthiërs 7:10, 11). In deze tijd zoeken sommigen die zeggen dat zij geloof hebben, vriendschap met de wereld. Als iemand van ons zo’n handelwijze volgt, dienen wij dan niet over onze zwakke geestelijke toestand te treuren en onmiddellijk stappen te ondernemen om zaken recht te zetten? Door de nodige veranderingen aan te brengen en Gods vergeving te ontvangen, zullen wij de uitbundige vreugde ondervinden die met een rein geweten en het vreugdevolle vooruitzicht op eeuwig leven gepaard gaat. — Psalm 51:10-17; 1 Johannes 2:15-17.
Oordeelt elkaar niet
8, 9. Waarom dienen wij niet ten nadele van elkaar te spreken noch elkaar te oordelen?
8 Het is zondig om ten nadele van een medegelovige te spreken (Jakobus 4:11, 12). Toch zijn er sommigen die medechristenen bekritiseren, misschien tengevolge van hun eigen zelfrechtvaardige houding of omdat zij zichzelf willen verhogen door anderen naar beneden te halen (Psalm 50:20; Spreuken 3:29). De Griekse term die met ’ten nadele spreken’ wordt weergegeven, duidt op vijandigheid en impliceert dat er een overtrokken of valse beschuldiging wordt geuit. Dit betekent dat men een broeder veroordeelt. In welk opzicht staat dit gelijk met het ’ten nadele spreken en oordelen van Gods wet’? Welnu, de schriftgeleerden en de Farizeeën ’stelden Gods gebod behendig terzijde’ en oordeelden naar hun eigen maatstaven (Markus 7:1-13). Als wij een broeder veroordelen die niet door Jehovah veroordeeld zou worden, zou dat er dan niet op neerkomen dat wij ’Gods wet oordelen’ en ons eraan schuldig maken te laten doorschemeren dat ze ontoereikend is? En door onze broeder ten onrechte te bekritiseren, zouden wij de wet der liefde niet vervullen. — Romeinen 13:8-10.
9 Laten wij dit niet vergeten: „Eén is wetgever en rechter” — Jehovah. Zijn ’wet is volmaakt’, niet gebrekkig (Psalm 19:7; Jesaja 33:22). God alleen bezit het recht om de maatstaven en regels voor redding vast te stellen (Lukas 12:5). Daarom vraagt Jakobus: „Wie zijt gij, dat gij uw naaste oordeelt?” Het staat niet aan ons om anderen te oordelen en te veroordelen (Mattheüs 7:1-5; Romeinen 14:4, 10). Door over Gods soevereiniteit en onpartijdigheid en onze eigen zondigheid na te denken, zullen wij geholpen worden anderen niet op zelfrechtvaardige wijze te oordelen.
Vermijd pocherig zelfvertrouwen
10. Waarom dienen wij in ons dagelijks leven Jehovah in aanmerking te nemen?
10 Wij dienen altijd Jehovah en zijn wet in aanmerking te nemen (Jakobus 4:13-17). Door God buiten beschouwing te laten, zeggen zelfverzekerde personen: ’Vandaag of morgen gaan wij naar een of andere stad, brengen er een jaar door, doen er zaken en maken winst.’ Als wij ’schatten voor onszelf vergaren, maar niet rijk zijn met betrekking tot God’, kan er morgen een einde aan ons leven komen zodat wij niet meer in de gelegenheid zijn Jehovah te dienen (Lukas 12:16-21). Zoals Jakobus zegt, zijn wij als een ochtendnevel, „die voor een korte tijd verschijnt en dan verdwijnt” (1 Kronieken 29:15). Alleen door geloof in Jehovah te oefenen, kunnen wij op blijvende vreugde en eeuwig leven hopen.
11. Wat betekent het te zeggen: „Indien Jehovah wil”?
11 In plaats van pocherig God te negeren, zouden wij het volgende standpunt moeten innemen: „Indien Jehovah wil, zullen wij leven en ook dit of dat doen.” Door te zeggen: „Indien Jehovah wil”, wordt te kennen gegeven dat wij proberen in overeenstemming met zijn wil te handelen. Het kan noodzakelijk zijn zaken te doen om ons gezin te onderhouden, in het Koninkrijkswerk te reizen, enzovoort. Maar laten wij niet snoeven. „Zulk pochen is goddeloos”, omdat onze afhankelijkheid van God erdoor wordt genegeerd. — Psalm 37:5; Spreuken 21:4; Jeremia 9:23, 24.
12. Wat wordt bedoeld met de woorden in Jakobus 4:17?
12 Blijkbaar als besluit van zijn woorden over zelfverzekerdheid en gesnoef zegt Jakobus: „Indien iemand . . . weet hoe hij het juiste moet doen en het toch niet doet, is het hem tot zonde.” Iedere christen dient nederig te erkennen dat hij van God afhankelijk is. Als hij dat niet doet, „is het hem tot zonde”. Natuurlijk is hetzelfde beginsel van toepassing op elke nalatigheid om te doen wat geloof in God van ons verlangt. — Lukas 12:47, 48.
Waarschuwing betreffende de rijken
13. Wat zegt Jakobus over degenen die hun rijkdommen misbruiken?
13 Omdat sommige vroege christenen materialistisch waren geworden of de welgestelden bewonderden, deed Jakobus krachtige beweringen betreffende zekere rijken (Jakobus 5:1-6). Wereldse mensen die hun rijkdom verkeerd gebruiken, zullen ’wenen en jammeren om de ellenden die over hen komen’ wanneer God hen overeenkomstig hun daden zal vergelden. Destijds bestond de rijkdom van veel mensen voor een groot deel uit dingen zoals klederen, graan en wijn (Joël 2:19; Mattheüs 11:8). Sommige van deze bezittingen kunnen verrotten of „door de mot aangetast” worden, maar Jakobus beklemtoont de waardeloosheid van rijkdom, niet de vergankelijkheid ervan. Hoewel goud en zilver niet roesten, zouden ze, als wij ze zouden oppotten, even waardeloos zijn als dingen die verroest zijn. „Roest” geeft te kennen dat materiële rijkdommen niet goed zijn gebruikt. Daarom dienen wij allen in gedachte te houden dat degenen die vertrouwen stellen in hun materiële bezittingen, ’in de laatste dagen’, wanneer Gods toorn over hen komt, „iets wat gelijk is aan vuur” ’hebben opgestapeld’. Aangezien wij in „de tijd van het einde” leven, hebben deze woorden een bijzondere betekenis voor ons. — Daniël 12:4; Romeinen 2:5.
14. Hoe handelen de rijken vaak, en hoe dient onze reactie hierop te zijn?
14 De rijken bedriegen vaak hun oogsters, wier ingehouden loon om vergelding ’roept’. (Vergelijk Genesis 4:9, 10.) Wereldse rijken ’hebben in weelde geleefd’. Doordat zij zich overmatig aan zingenot overgeven, ontwikkelen zij een vet, onontvankelijk hart en zullen daar nog steeds mee doorgaan op de „dag” die voor hun slachting is vastgesteld. Zij ’veroordelen en vermoorden de rechtvaardige’. Jakobus vraagt: „Weerstaat hij u niet?” Maar een andere weergave luidt: „de rechtvaardige vermoord; hij weerstaat u niet.” Hoe het ook zij, wij dienen niet partijdig jegens de rijken te zijn. Wij moeten geestelijke belangen de eerste plaats in ons leven toekennen. — Mattheüs 6:25-33.
Geloof helpt ons geduld te oefenen
15, 16. Waarom is het zo belangrijk geduld te oefenen?
15 Nadat Jakobus commentaar heeft gegeven over onderdrukkende rijken van de wereld, moedigt hij verdrukte christenen vervolgens aan geduld te oefenen (Jakobus 5:7, 8). Als christenen hun moeilijkheden geduldig verdroegen, zouden zij tijdens Christus’ tegenwoordigheid, wanneer aan hun verdrukkers het oordeel zou worden voltrokken, voor hun getrouwheid worden beloond (Mattheüs 24:37-41). Die vroege christenen moesten zijn als de boer die geduldig wacht op de vroege herfstregen, wanneer hij kan planten, en de late lenteregen, die het gewas vrucht doet dragen (Joël 2:23). Ook wij moeten geduld oefenen en ons hart standvastig maken, vooral aangezien „de tegenwoordigheid van de Heer” Jezus Christus reeds is aangebroken!
16 Waarom moeten wij geduldig zijn? (Jakobus 5:9-12) Geduld helpt ons niet te steunen of te zuchten wanneer medegelovigen ons ergeren. Als wij met een slechte geest ’zuchten tegen elkaar slaken’, zullen wij door de Rechter Jezus Christus veroordeeld worden (Johannes 5:22). Laten wij, nu zijn „tegenwoordigheid” is begonnen en hij ’voor de deur staat’, vrede bevorderen door geduldig te zijn met onze broeders, die veel geloofsbeproevingen doormaken. Ons eigen geloof wordt versterkt wanneer wij bedenken dat God Job beloonde omdat hij zijn beproevingen geduldig verduurde (Job 42:10-17). Als wij geloof en geduld oefenen, zullen wij zien dat „Jehovah zeer teder in genegenheid en barmhartig is”. — Micha 7:18, 19.
17. Waarom zegt Jakobus: „Houdt op met zweren”?
17 Als wij niet geduldig zijn, kunnen wij in tijden van spanning onze tong misbruiken. Wij kunnen bijvoorbeeld haastig een eed afleggen. „Houdt op met zweren”, zegt Jakobus, waarbij hij waarschuwt tegen het lichtzinnig afleggen van een eed. Beweringen voortdurend met een eed bekrachtigen, doet ook huichelachtig aan. Daarom dienen wij gewoon de waarheid te spreken en ons ja, ja en ons nee, nee te laten zijn (Mattheüs 5:33-37). Uiteraard zegt Jakobus niet dat het verkeerd is om voor een rechtbank onder ede te verklaren de waarheid te spreken.
Geloof en onze gebeden
18. Onder welke omstandigheden moeten wij „blijven bidden” en „psalmen zingen”?
18 Willen wij onze spraak beheersen, geduld oefenen en een gezond geloof in God behouden, dan moet gebed een belangrijke rol in ons leven spelen (Jakobus 5:13-20). Vooral wanneer wij beproevingen ondergaan, moeten wij „blijven bidden”. Als wij opgewekt zijn, laten wij dan „psalmen zingen”, net als Jezus en zijn apostelen dit deden nadat hij de gedachtenis aan zijn dood had ingesteld (Markus 14:26, voetnoot). Bij tijden kunnen wij zo vervuld zijn van dankbaarheid jegens God, dat wij zelfs in het hart lofzangen zingen (1 Korinthiërs 14:15; Efeziërs 5:19). En wat een vreugde is het om op christelijke vergaderingen Jehovah door middel van liederen te loven!
19. Wat dienen wij te doen als wij geestelijk ziek worden, en waarom zouden wij zo’n stap ondernemen?
19 Als wij geestelijk ziek zijn, misschien wegens verkeerd gedrag of omdat wij in gebreke zijn gebleven ons geregeld aan Jehovah’s tafel te voeden, verheffen wij onze stem misschien niet graag in lofzang. Als wij in die toestand verkeren, laten wij dan nederig de ouderlingen roepen zodat zij ’over ons kunnen bidden’ (Spreuken 15:29). Ook zullen zij ’ons in Jehovah’s naam’ met olie inwrijven. Als verzachtende olie op een wond zullen hun vertroostende woorden en schriftuurlijke raad ertoe bijdragen gevoelens van neerslachtigheid, twijfel en vrees te verlichten. ’Het gebed des geloofs zal ons beter maken’ indien het door ons eigen geloof ondersteund wordt. Als de ouderlingen ontdekken dat onze geestelijke ziekte door een ernstige zonde werd veroorzaakt, zullen zij op vriendelijke wijze duidelijk maken wat precies de aard van onze zonde is en proberen ons te helpen (Psalm 141:5). En als wij berouwvol zijn, kunnen wij het vertrouwen hebben dat God hun gebeden zal verhoren en ons zal vergeven.
20. Waarom dienen wij onze zonden te belijden en voor elkaar te bidden?
20 ’Openlijk onze zonden aan elkaar belijden’, dient ons ervan te weerhouden verder te zondigen en ons aan te moedigen tot wederzijds mededogen, een hoedanigheid die ons ertoe zal aanzetten ’voor elkaar te bidden’. Wij kunnen het vertrouwen hebben dat dit nut zal afwerpen omdat het gebed van „een rechtvaardige” — iemand die geloof oefent en door God als oprecht wordt bezien — veel tot stand brengt bij Jehovah (1 Petrus 3:12). De profeet Elia had dezelfde zwakheden als wij, maar zijn gebeden waren effectief. Hij bad en drie en een half jaar regende het niet. Toen hij wederom bad, viel er wel regen. — 1 Koningen 17:1; 18:1, 42-45; Lukas 4:25.
21. Wat kunnen wij misschien doen als een medechristen „door misleiding van de waarheid is afgebracht”?
21 En als nu een lid van de gemeente „door misleiding van de waarheid is afgebracht” en van de juiste leer en het juiste gedrag is afgeweken? Misschien kunnen wij hem door middel van bijbelse raad, gebed en andere hulp doen terugkeren. Als wij hierin slagen, blijft hij daardoor profijt trekken van de verdienste van Christus’ losprijs en wordt hij van een geestelijke dood en een veroordeling tot vernietiging gered. Door de dwalende te helpen, bedekken wij een menigte van zijn zonden. Wanneer de terechtgewezen zondaar zich van zijn verkeerde weg afkeert, berouw heeft en vergeving zoekt, zullen wij ons erover verheugen dat wij ertoe hebben bijgedragen dat zijn zonden werden bedekt. — Psalm 32:1, 2; Judas 22, 23.
Nuttig voor ons allen
22, 23. Welke uitwerking dienen de woorden van Jakobus op ons te hebben?
22 Het is duidelijk dat de brief van Jakobus iets nuttigs voor ons allen bevat. De brief toont ons hoe wij het hoofd kunnen bieden aan beproevingen, geeft ons de raad niet van begunstiging blijk te geven en spoort ons aan tot het verrichten van rechtvaardige werken. Jakobus drukt ons op het hart de tong te beheersen, wereldse invloed te weerstaan en vrede te bevorderen. Zijn woorden dienen ons ook geduldig en gebedsvol te maken.
23 Toegegeven, de brief van Jakobus werd aanvankelijk aan gezalfde vroege christenen gezonden. Toch dienen wij er allen op toe te zien dat de erin vervatte raad ons helpt aan ons geloof vast te houden. Jakobus’ woorden kunnen het geloof waardoor wij bewogen worden tot resolute actie in Gods dienst, versterken. En deze door God geïnspireerde brief bouwt een duurzaam geloof op dat ons nu, gedurende „de tegenwoordigheid van de Heer” Jezus Christus, tot geduldige, gebedsvolle getuigen van Jehovah maakt.
Wat zou u antwoorden?
◻ Waarom moesten sommige vroege christenen hun houding en gedrag veranderen?
◻ Welke waarschuwing geeft Jakobus aan de rijken?
◻ Waarom dienen wij geduld te oefenen?
◻ Waarom dienen wij geregeld te bidden?
[Illustratie op blz. 23]
Sommige vroege christenen moesten geduldiger met medegelovigen zijn
[Illustratie op blz. 24]
Christenen moeten geduldig, liefdevol en gebedsvol zijn
[Illustratieverantwoording op blz. 19]
Pictorial Archive (Near Eastern History) Est.