Laten wij vasthouden aan ons kostbare geloof!
„Aan hen die een geloof hebben verkregen dat als een even groot voorrecht wordt beschouwd als het onze.” — 2 PETRUS 1:1.
1. Wat zei Jezus om zijn apostelen te waarschuwen, maar hoe pochte Petrus?
OP DE avond voor Jezus’ dood gaf hij te kennen dat al zijn apostelen hem in de steek zouden laten. Een van hen, Petrus, pochte: „Ook al worden alle anderen in verband met u tot struikelen gebracht, ik zal nimmer tot struikelen worden gebracht!” (Mattheüs 26:33) Maar Jezus wist wel beter. Daarom zei hij bij diezelfde gelegenheid tot Petrus: „Ik heb voor u gesmeekt dat uw geloof niet zou bezwijken; en wanneer gij eenmaal zijt teruggekeerd, versterk dan op uw beurt uw broeders.” — Lukas 22:32.
2. Uit welke daden van Petrus bleek dat, ondanks zijn te grote zelfvertrouwen, zijn geloof zwak was?
2 Petrus, die ten aanzien van zijn geloof te zelfverzekerd was geworden, verloochende Jezus nog diezelfde nacht. Tot driemaal toe loochende hij dat hij Christus zelfs maar kende! (Mattheüs 26:69-75) Toen hij was „teruggekeerd”, moeten de woorden van zijn Meester, „versterk . . . uw broeders”, luid en duidelijk in zijn oren hebben geklonken. De rest van Petrus’ leven werd diepgaand beïnvloed door die aansporing, zoals duidelijk blijkt uit de twee brieven die hij schreef, die in de bijbel bewaard zijn gebleven.
Waarom Petrus zijn brieven schreef
3. Waarom schreef Petrus zijn eerste brief?
3 Ongeveer dertig jaar na Jezus’ dood schreef Petrus zijn eerste brief, die hij richtte aan zijn broeders in Pontus, Galatië, Kappadocië, Asia en Bithynië, landstreken die thans het noordelijke en westelijke deel van Turkije vormen (1 Petrus 1:1). Tot degenen aan wie Petrus schreef, behoorden ongetwijfeld joden, van wie er sommigen misschien met Pinksteren 33 G.T. christenen waren geworden (Handelingen 2:1, 7-9). Velen waren heidenen, die vurige beproevingen van de zijde van tegenstanders te verduren kregen (1 Petrus 1:6, 7; 2:12, 19, 20; 3:13-17; 4:12-14). Petrus schreef deze broeders daarom om hen aan te moedigen. Hij wilde hen helpen ’het einddoel van hun geloof, de redding van hun ziel’, te ontvangen. In zijn slotvermaning drukte hij hen daarom op het hart: „Neemt uw standpunt tegen [de Duivel] in, vast in het geloof.” — 1 Petrus 1:9; 5:8-10.
4. Waarom schreef Petrus zijn tweede brief?
4 Later schreef Petrus een tweede brief aan deze christenen (2 Petrus 3:1). Waarom? Vanwege een nog grotere dreiging. Immorele personen zouden proberen hun verontreinigende gedrag onder gelovigen te propageren en zouden sommigen misleiden! (2 Petrus 2:1-3) Bovendien waarschuwde Petrus voor spotters. In zijn eerste brief had hij geschreven dat ’het einde van alle dingen nabij gekomen was’, en nu spotten sommigen blijkbaar met een dergelijk idee (1 Petrus 4:7; 2 Petrus 3:3, 4). Laten wij de tweede brief van Petrus eens onderzoeken en zien hoe de broeders erdoor gesterkt werden om standvastig in het geloof te blijven. In dit eerste artikel zullen wij 2 Petrus hoofdstuk 1 beschouwen.
Het doel van hoofdstuk 1
5. Hoe bereidt Petrus zijn lezers voor op een bespreking van problemen?
5 Petrus gaat niet direct over tot de behandeling van de ernstige problemen. In plaats daarvan bereidt hij de weg voor de bespreking van deze problemen door bij zijn lezers waardering op te bouwen voor hetgeen zij ontvangen hebben toen zij christenen werden. Hij herinnert hen aan de schitterende beloften van God en aan de betrouwbaarheid van bijbelse profetieën. Hij doet dit door te vertellen over het transfiguratievisioen, het door hemzelf aanschouwde visioen van Christus in Koninkrijksmacht. — Mattheüs 17:1-8; 2 Petrus 1:3, 4, 11, 16-21.
6, 7. (a) Welke les kunnen wij leren uit de inleiding van Petrus’ brief? (b) Als wij raad geven, welke erkentenis zou dan soms nuttig kunnen zijn?
6 Kunnen wij een les leren uit Petrus’ inleiding? Is raad niet gemakkelijker te aanvaarden als wij met de ontvangers van de raad eerst facetten doornemen van de prachtige Koninkrijkshoop die wij gezamenlijk koesteren? En wat te denken van het gebruik van een persoonlijke ervaring? Vermoedelijk heeft Petrus na Jezus’ dood dikwijls verteld over het door hem aanschouwde visioen van Christus in Koninkrijksheerlijkheid. — Mattheüs 17:9.
7 Bedenk ook dat tegen de tijd dat Petrus zijn tweede brief schreef, het Evangelie van Mattheüs en de brief van de apostel Paulus aan de Galaten naar alle waarschijnlijkheid al wijd en zijd verbreid waren. Dus onder zijn tijdgenoten waren mogelijk zowel Petrus’ menselijke tekortkomingen als het bericht van geloof dat hij had opgebouwd, algemeen bekend (Mattheüs 16:21-23; Galaten 2:11-14). Dit beroofde hem echter niet van zijn vrijmoedigheid van spreken. Het is zelfs heel goed mogelijk dat zijn brief daardoor meer weerklank vond bij degenen die zich van hun eigen zwakheden bewust waren. Zou het daarom, als wij mensen helpen die problemen hebben, niet doeltreffend kunnen zijn toe te geven dat ook wij er niet aan ontkomen fouten te maken? — Romeinen 3:23; Galaten 6:1.
Een geloofversterkende begroeting
8. In welke betekenis heeft Petrus het woord „geloof” waarschijnlijk gebruikt?
8 Laten wij nu Petrus’ begroeting eens beschouwen. Hij brengt direct het onderwerp geloof te berde door zich tot zijn lezers te richten als personen „die een geloof hebben verkregen dat als een even groot voorrecht wordt beschouwd als het onze” (2 Petrus 1:1). Hier betekent de uitdrukking „een geloof” waarschijnlijk „een vaste overtuiging” en heeft betrekking op het geheel van christelijke geloofsovertuigingen of leringen, in de Schrift soms „de waarheid” genoemd (Galaten 5:7; 2 Petrus 2:2; 2 Johannes 1). Het woord „geloof” wordt dikwijls in deze betekenis gebruikt in plaats van in de algemene betekenis van vertrouwen of geloof dat men in iemand of iets stelt. — Handelingen 6:7; 2 Korinthiërs 13:5; Galaten 6:10; Efeziërs 4:5; Judas 3.
9. Waarom moet Petrus’ begroeting vooral voor heidenen hartverwarmend zijn geweest?
9 Petrus’ begroeting moet vooral voor heidense lezers hartverwarmend zijn geweest. Joden hadden geen omgang met heidenen, verachtten hen zelfs, en onder joden die christenen waren geworden, was nog steeds sprake van vooroordeel tegen heidenen (Lukas 10:29-37; Johannes 4:9; Handelingen 10:28). Toch zei Petrus, een jood van geboorte en een apostel van Jezus Christus, dat zijn lezers — zowel joden als heidenen — hetzelfde geloof deelden en een even groot voorrecht genoten als hij.
10. Wat kunnen wij uit Petrus’ begroeting leren?
10 Denk aan de voortreffelijke lessen die Petrus’ begroeting ons in deze tijd leert. God is niet partijdig; hij begunstigt niet één ras of nationaliteit boven de andere (Handelingen 10:34, 35; 11:1, 17; 15:3-9). Zoals Jezus zelf leerde, zijn alle christenen broeders, en niemand van ons dient zich superieur te voelen. Verder beklemtoont Petrus’ begroeting dat wij werkelijk een wereldwijde broederschap zijn, die wat het bezitten van geloof betreft „een even groot voorrecht” hebben als Petrus en zijn medeapostelen hadden. — Mattheüs 23:8; 1 Petrus 5:9.
Kennis en Gods beloften
11. Welke uitermate belangrijke dingen beklemtoont Petrus na zijn begroeting?
11 Na zijn begroeting schrijft Petrus: „Mogen onverdiende goedheid en vrede ten aanzien van u vermeerderd worden.” Hoe moeten onverdiende goedheid en vrede ten aanzien van ons vermeerderd worden? „Door een nauwkeurige kennis van God en van Jezus, onze Heer”, antwoordt Petrus. Vervolgens zegt hij dat „goddelijke kracht ons alle dingen die van belang zijn voor leven en godvruchtige toewijding, vrijelijk heeft gegeven”. Maar hoe krijgen wij deze dingen die van levensbelang zijn? „Door middel van de nauwkeurige kennis van degene die ons geroepen heeft door heerlijkheid en deugd.” Aldus beklemtoont Petrus tot tweemaal toe dat een nauwkeurige kennis van God en zijn Zoon van essentieel belang is. — 2 Petrus 1:2, 3; Johannes 17:3.
12. (a) Waarom beklemtoont Petrus het belang van nauwkeurige kennis? (b) Wat moeten wij, om Gods beloften deelachtig te worden, eerst hebben gedaan?
12 De „valse leraren” voor wie Petrus in hoofdstuk 2 waarschuwt, gebruiken „vervalste woorden” om christenen te bedriegen. Op deze wijze trachten zij hen weer terug te lokken tot de immoraliteit waarvan zij bevrijd waren. De gevolgen voor een ieder die door „een nauwkeurige kennis van de Heer en Redder Jezus Christus” gered is en die later voor zo’n misleiding zwicht, zijn rampzalig (2 Petrus 2:1-3, 20). Kennelijk vooruitlopend op zijn latere bespreking van dit probleem, beklemtoont Petrus al dadelijk aan het begin van zijn brief de rol die nauwkeurige kennis speelt bij het behouden van een reine positie voor Gods aangezicht. Petrus merkt op dat God „ons vrijelijk de kostbare en zeer grootse beloften [heeft] gegeven, opdat gij daardoor deelhebbers aan de goddelijke natuur moogt worden”. Maar om deze beloften, die een integrerend deel van ons geloof uitmaken, deelachtig te worden, zo zegt Petrus, moeten wij eerst „het verderf dat door de wellust in de wereld is, . . . zijn ontvlucht”. — 2 Petrus 1:4.
13. Waaraan zullen zowel gezalfde christenen als „andere schapen” onwankelbaar vasthouden?
13 Hoe beziet u Gods beloften? Net zoals het overblijfsel van gezalfde christenen dat doet? In 1991 vatte Frederick Franz, de toenmalige president van het Wachttoren-, Bijbel- en Traktaatgenootschap, die meer dan 75 jaar in de volle-tijddienst had doorgebracht, de gevoelens samen van hen die de hoop hebben met Christus te regeren: „Wij houden eraan vast, tot op dit uur, en dat zullen wij blijven doen totdat God werkelijk bewezen heeft zijn ’kostbare en zeer grootse beloften’ gestand te doen.” Broeder Franz bleef vol vertrouwen in Gods belofte van een hemelse opstanding, en hij heeft tot aan zijn dood op 99-jarige leeftijd vastgehouden aan het geloof (1 Korinthiërs 15:42-44; Filippenzen 3:13, 14; 2 Timotheüs 2:10-12). Insgelijks houden miljoenen vast aan het geloof door hun blik gericht te houden op Gods belofte van een aards paradijs, waar mensen voor eeuwig in geluk zullen leven. Bent u een van hen? — Lukas 23:43; 2 Petrus 3:13; Openbaring 21:3, 4.
Reactie op Gods beloften
14. Waarom noemt Petrus deugd als de eerste hoedanigheid die bij geloof gevoegd moet worden?
14 Zijn wij God dankbaar voor wat hij heeft beloofd? Zo ja, redeneert Petrus, dan dienen wij dat te tonen. „Ja, juist om deze reden” (omdat God ons zeer kostbare beloften heeft gegeven) dienen wij ons krachtig in te spannen om actief te zijn. Wij kunnen ons er niet tevreden mee stellen alleen maar in het geloof te zijn of alleen maar de bijbelse waarheid te kennen. Dat is niet voldoende! Misschien spraken in Petrus’ dagen sommigen in de gemeenten wel veel over geloof, maar raakten zij toch bij een immorele handelwijze betrokken. Hun gedrag moest deugdzaam zijn, daarom gaf Petrus de aansporing: „[Voeg] bij uw geloof deugd.” — 2 Petrus 1:5; Jakobus 2:14-17.
15. (a) Waarom wordt kennis na deugd genoemd als een hoedanigheid die bij geloof gevoegd moet worden? (b) Welke andere hoedanigheden zullen ons toerusten om aan de waarheid vast te houden?
15 Na deugd te hebben genoemd, somt Petrus nog zes hoedanigheden op die bij ons geloof moeten worden gevoegd of eraan toegevoegd moeten worden. Elk daarvan is nodig willen wij „vast in het geloof [staan]” (1 Korinthiërs 16:13). Omdat afvalligen ’de Schriften verdraaiden’ en „bedrieglijke leringen” propageerden, noemt Petrus vervolgens kennis als van levensbelang, met de woorden „[Voeg] bij uw deugd kennis.” Dan vervolgt hij: „Bij uw kennis zelfbeheersing, bij uw zelfbeheersing volharding, bij uw volharding godvruchtige toewijding, bij uw godvruchtige toewijding broederlijke genegenheid, bij uw broederlijke genegenheid liefde.” — 2 Petrus 1:5-7; 2:12, 13; 3:16.
16. Wat zal er gebeuren als de door Petrus opgesomde hoedanigheden bij geloof worden gevoegd, maar wat zal er gebeuren als dat niet wordt gedaan?
16 Wat zal er gebeuren als deze zeven dingen bij ons geloof worden gevoegd? „Indien deze dingen bij u bestaan en overvloedig zijn,” antwoordt Petrus, „zullen ze u beletten hetzij inactief of onvruchtbaar te zijn met betrekking tot de nauwkeurige kennis van onze Heer Jezus Christus” (2 Petrus 1:8). Aan de andere kant zegt Petrus: „Bij wie deze dingen niet aanwezig zijn, die is blind, sluit zijn ogen voor het licht en is vergeten dat hij van zijn lang geleden begane zonden gereinigd is” (2 Petrus 1:9). Merk op dat Petrus van het gebruik van „u” en „onze” overstapt op „wie”, „hij” en „zijn”. Hoewel sommigen helaas blind, vergeetachtig en onrein zijn, is Petrus zo vriendelijk niet te suggereren dat de lezer een van die personen is. — 2 Petrus 2:2.
Zijn broeders sterken
17. Waardoor kan Petrus’ gevoelvolle smeekbede om „deze dingen” te beoefenen, zijn ingegeven?
17 Misschien omdat Petrus inziet dat vooral nieuwelingen gemakkelijk misleid kunnen worden, moedigt hij hen gevoelvol aan: „Broeders, doet des te meer uw uiterste best om uw roeping en verkiezing voor uzelf vast te maken; want indien gij deze dingen blijft doen, zult gij beslist nooit falen” (2 Petrus 1:10; 2:18). Gezalfde christenen die deze zeven dingen bij hun geloof voegen, zullen een grootse beloning deelachtig worden, zoals Petrus zegt: ’U zal rijkelijk de ingang worden verschaft in het eeuwige koninkrijk van onze Heer en Redder Jezus Christus’ (2 Petrus 1:11). De „andere schapen” zullen een eeuwig erfdeel ontvangen in het aardse gebied van Gods koninkrijk. — Johannes 10:16; Mattheüs 25:33, 34.
18. Waarom is Petrus van zins zijn broeders „altijd aan deze dingen te herinneren”?
18 Petrus wenst zijn broeders oprecht zo’n grootse beloning toe. „Om die reden”, zo schrijft hij, „zal ik van zins zijn u altijd aan deze dingen te herinneren, ofschoon gij ze weet en vaststaat in de waarheid” (2 Petrus 1:12). Petrus gebruikt het Griekse woord ste·riʹzo, hier vertaald met „vaststaat” maar weergegeven met „versterk” in Jezus’ eerdere aansporing tot Petrus: „Versterk . . . uw broeders” (Lukas 22:32). Dat Petrus dit woord gebruikt, zou erop kunnen wijzen dat hij zich de krachtige aansporing herinnerde die hij van zijn Heer had ontvangen. Petrus zegt nu: „Ik acht het juist, zolang ik in deze tent [dit menselijke lichaam] ben, u door herinnering ertoe op te wekken, daar ik weet dat het afleggen van mijn tent spoedig staat te geschieden.” — 2 Petrus 1:13, 14.
19. Welke hulpmiddelen hebben wij in deze tijd nodig?
19 Hoewel Petrus vriendelijk zegt dat zijn lezers ’vaststaan in de waarheid’, beseft hij dat hun geloof schipbreuk zou kunnen lijden (1 Timotheüs 1:19). Aangezien hij weet dat hij spoedig zal sterven, versterkt hij zijn broeders door dingen ter sprake te brengen die zij later in hun herinnering kunnen terugroepen om geestelijk sterk te blijven (2 Petrus 1:15; 3:12, 13). Zo moeten ook wij in deze tijd er voortdurend aan herinnerd worden standvastig te blijven in het geloof. Ongeacht wie wij zijn of hoe lang wij al in de waarheid zijn, wij kunnen het geregeld lezen van de bijbel, persoonlijke studie en het bezoeken van gemeentevergaderingen niet verwaarlozen. Sommigen vinden excuses om niet aanwezig te zijn en zeggen dat zij te moe zijn of dat de vergaderingen altijd hetzelfde zijn of niet interessant genoeg worden gebracht, maar Petrus wist hoe snel wie maar ook van ons het geloof kan verliezen als wij te zeer op onszelf gaan vertrouwen. — Markus 14:66-72; 1 Korinthiërs 10:12; Hebreeën 10:25.
Solide basis voor ons geloof
20, 21. Hoe versterkte de transfiguratie het geloof van Petrus en de lezers van zijn brieven, met inbegrip van ons in deze tijd?
20 Is ons geloof eenvoudig op knap bedachte mythen gebaseerd? „Neen,” antwoordt Petrus nadrukkelijk, „niet door kunstig verzonnen onware verhalen te volgen, hebben wij u bekend gemaakt met de kracht en tegenwoordigheid van onze Heer Jezus Christus, maar doordat wij ooggetuigen van zijn luister waren geworden.” Petrus, Jakobus en Johannes waren bij Jezus toen zij een visioen van hem in Koninkrijksmacht te zien kregen. Petrus legt uit: „Hij ontving van God, de Vader, eer en heerlijkheid, toen er woorden zoals deze door de luisterrijke heerlijkheid tot hem werden gericht: ’Dit is mijn zoon, mijn geliefde, die ík heb goedgekeurd.’ Ja, deze woorden hebben wij uit de hemel horen komen toen wij met hem op de heilige berg waren.” — 2 Petrus 1:16-18.
21 Toen Petrus, Jakobus en Johannes dat visioen zagen, werd het Koninkrijk beslist werkelijk voor hen! „Dientengevolge”, zo merkt Petrus op, „is het profetische woord voor ons des te vaster gemaakt, en gij doet goed er acht op te geven.” Ja, de lezers van Petrus’ brief, met inbegrip van ons in deze tijd, hebben een krachtige reden om acht te geven op profetieën omtrent Gods koninkrijk. Op welke wijze moeten wij er acht op geven? Petrus antwoordt: „Als op een lamp die schijnt in een duistere plaats, totdat de dag aanbreekt en er een dagster opgaat, in uw hart.” — 2 Petrus 1:19; Daniël 7:13, 14; Jesaja 9:6, 7.
22. (a) Waarop moet ons hart steeds waakzaam gericht blijven? (b) Hoe geven wij acht op het profetische woord?
22 Ons hart zou duister zijn zonder de verlichting van het profetische woord. Maar door er acht op te geven, is het hart van christenen steeds waakzaam gericht gebleven op het aanbreken van de dag wanneer de „dagster”, Jezus Christus, in Koninkrijksheerlijkheid verrijst (Openbaring 22:16). Hoe geven wij in deze tijd acht op het profetische woord? Door bijbelstudie, door voorbereiding op en deelname aan vergaderingen, en door ’diep over deze dingen na te denken en er geheel in op te gaan’ (1 Timotheüs 4:15). Wil het profetische woord zijn als een lamp die schijnt in een „duistere plaats” (ons hart), dan moeten wij onszelf — onze verlangens, emoties, beweegredenen en doeleinden — er diepgaand door laten beïnvloeden. Wij moeten bijbelstudenten zijn, want Petrus besluit hoofdstuk 1 met te zeggen dat „geen profetie der Schrift door enige eigen uitlegging ontstaat. Want nooit werd profetie door de wil van een mens voortgebracht, maar mensen hebben van Godswege gesproken zoals zij door heilige geest werden meegevoerd.” — 2 Petrus 1:20, 21.
23. Waarop heeft het eerste hoofdstuk van 2 Petrus de lezers ervan voorbereid?
23 In het eerste hoofdstuk van zijn tweede brief heeft Petrus ons een krachtige motivatie verschaft om vast te houden aan ons kostbare geloof. Wij zijn nu voorbereid op een beschouwing van de ernstige aangelegenheden die hierna aan de orde komen. In het volgende artikel zal hoofdstuk 2 van 2 Petrus worden besproken, waarin de apostel aandacht schenkt aan de uitdaging het hoofd te bieden aan immorele invloeden die de gemeenten waren binnengedrongen.
Kunt u zich dit herinneren?
◻ Waarom beklemtoont Petrus de belangrijkheid van nauwkeurige kennis?
◻ Wat kan de reden zijn dat deugd wordt genoemd als de eerste hoedanigheid die bij geloof moet worden gevoegd?
◻ Waarom is Petrus van zins zijn broeders altijd aan dingen te herinneren?
◻ Welke solide basis verschaft Petrus voor ons geloof?
[Illustratie op blz. 9]
Petrus’ tekortkomingen brachten hem er niet toe zijn geloof te verzaken