Hoofdstuk zesentwintig
„Weest blij voor eeuwig over wat ik schep”
1. Welke geruststellende woorden werden door de apostel Petrus opgetekend, en welke vraag rijst er?
ZULLEN wij ooit een eind zien komen aan onrecht en lijden? Ruim 1900 jaar geleden tekende de apostel Petrus deze geruststellende woorden op: „Er zijn nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, die wij overeenkomstig [Gods] belofte verwachten, en daarin zal rechtvaardigheid wonen” (2 Petrus 3:13). Evenals veel andere getrouwe dienstknechten van God door de eeuwen heen zag Petrus uit naar de grootse dag dat er een eind zou komen aan wetteloosheid, onderdrukking en geweld en er rechtvaardigheid zou heersen. Kunnen wij er zeker van zijn dat deze belofte vervuld zal worden?
2. Welke profeet had over „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” gesproken, en welke vervullingen heeft die oude profetie?
2 Zeer zeker! Toen Petrus sprak over „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” introduceerde hij geen nieuwe gedachte. Ongeveer 800 jaar voordien had Jehovah bij monde van de profeet Jesaja soortgelijke woorden geuit. Die eerdere belofte ging op kleine schaal in vervulling in 537 v.G.T., toen de joden werden bevrijd uit de Babylonische ballingschap zodat zij naar hun eigen land konden terugkeren. Maar Jesaja’s profetie heeft een grootse vervulling in deze tijd en wij zien uit naar een nog opwindender vervulling in Gods komende nieuwe wereld. De hartverwarmende profetie die Jesaja mocht doorgeven, vergunt ons een blik op de zegeningen die God in petto heeft voor degenen die hem liefhebben.
Jehovah doet „een onhandelbaar volk” een dringend verzoek
3. Welke vraag wordt in Jesaja hoofdstuk 65 voor ons beantwoord?
3 Wij herinneren ons dat Jesaja 63:15–64:12 Jesaja’s profetische gebed namens de joodse ballingen in Babylon bevat. Zoals Jesaja’s woorden duidelijk maken, aanbidden veel joden Jehovah niet met hun hele hart, maar sommige hebben berouw gekregen en zich tot hem gewend. Zal Jehovah de natie nu herstellen ter wille van dat door wroeging gekwelde overblijfsel? Wij vinden het antwoord in Jesaja hoofdstuk 65. Maar voordat Jehovah een bevrijdingsbelofte uitspreekt voor de enkelen die getrouw zijn, beschrijft hij het oordeel dat de velen wacht die geen geloof hebben.
4. (a) Wie zullen Jehovah zoeken, in tegenstelling tot zijn weerspannige volk? (b) Hoe paste de apostel Paulus Jesaja 65:1, 2 toe?
4 Jehovah heeft van de zijde van zijn volk hardnekkige weerspannigheid geduld, maar de tijd zal komen dat hij hen aan hun vijanden zal prijsgeven en vriendelijk anderen in zijn gunst zal verwelkomen. Bij monde van Jesaja zegt Jehovah: „Ik heb mij laten zoeken door hen die niet naar mij hadden gevraagd. Ik heb mij laten vinden door hen die mij niet hadden gezocht. Ik heb gezegd: ’Hier ben ik, hier ben ik!’ tot een natie die mijn naam niet aanriep” (Jesaja 65:1). Het is droevig ten aanzien van Jehovah’s verbondsvolk te moeten constateren dat mensen uit de naties tot Jehovah zullen komen maar het onhandelbare Juda in zijn geheel dat zal weigeren. Jesaja is niet de enige profeet die voorzegt dat God uiteindelijk een volk zal uitkiezen dat voorheen niet werd erkend (Hosea 1:10; 2:23). De apostel Paulus citeerde Jesaja 65:1, 2 uit de Septuaginta om te bewijzen dat mensen uit de naties „de rechtvaardigheid die voortvloeit uit geloof” zouden verkrijgen terwijl geboren joden dat weigerden. — Romeinen 9:30; 10:20, 21.
5, 6. (a) Welke innige wens heeft Jehovah kenbaar gemaakt, maar hoe heeft zijn volk daarop gereageerd? (b) Wat kunnen wij leren uit de manier waarop Jehovah met Juda handelt?
5 Jehovah legt uit waarom hij zal toelaten dat zijn eigen volk door rampspoed wordt getroffen: „De gehele dag heb ik mijn handen uitgebreid naar een onhandelbaar volk, zij die de weg bewandelen die niet goed is, naar hun eigen gedachten” (Jesaja 65:2). De handen uitbreiden duidt op een uitnodiging of een dringend verzoek. Jehovah heeft zijn handen niet slechts eventjes uitgebreid maar de gehele dag. Het is zijn innige wens dat Juda tot hem terugkeert. Maar zijn onhandelbare volk heeft geen gehoor gegeven aan zijn verzoek.
6 Wat een hartverwarmende les leren wij uit Jehovah’s woorden! Hij wil dat wij tot hem naderen omdat hij een benaderbare God is (Jakobus 4:8). Deze woorden maken ons ook duidelijk dat Jehovah nederig is (Psalm 113:5, 6). Per slot van rekening blijft hij zijn handen in figuurlijke zin uitbreiden en zo zijn volk smeken terug te keren, ondanks het feit dat hij zich door hun onhandelbaarheid „gegriefd voelde” (Psalm 78:40, 41). Pas na eeuwenlang een beroep op hen gedaan te hebben, geeft hij hen ten slotte prijs aan hun vijanden. En dan nog sluit hij de deur niet voor individuele nederige personen onder hen.
7, 8. Op welke manieren heeft Jehovah’s onhandelbare volk hem getergd?
7 De onhandelbare joden hebben Jehovah herhaaldelijk getergd met hun schandelijke gedrag. Jehovah beschrijft de weerzinwekkende dingen die zij doen: „Het volk dat bestaat uit hen die mij voortdurend recht in mijn gezicht krenken, die slachtoffers brengen in de tuinen en offerrook op de bakstenen, die zich neerzetten tussen de grafsteden, die ook zelfs in de wachthutten overnachten, die zwijnevlees eten, terwijl zelfs het vleesnat van bedorven dingen in hun vaten is; die zeggen: ’Blijf waar gij zijt. Nader mij niet, want ik zal stellig heiligheid op u overdragen.’ Dezen zijn een rook in mijn neusgaten, een vuur dat de gehele dag brandt” (Jesaja 65:3-5). Deze op het oog vrome mensen krenken Jehovah ’recht in zijn gezicht’ — een uitdrukking die op onbeschaamdheid en gebrek aan eerbied kan duiden. Zij doen geen moeite om hun walglijke daden te verhullen. Is het niet bijzonder laakbaar zonden te bedrijven in tegenwoordigheid van Hem die geëerd en gehoorzaamd moet worden?
8 Deze zelfingenomen zondaars zeggen in feite tegen andere joden: ’Blijf op een afstand, want ik ben heiliger dan jij.’ Wat een huichelarij! Deze „vromen” brengen slachtoffers aan valse godheden en branden er reukwerk voor, wat door Gods Wet wordt veroordeeld (Exodus 20:2-6). Zij zitten tussen de grafsteden, wat hen volgens de Wet onrein maakt (Numeri 19:14-16). Zij eten zwijnenvlees, onrein voedsela (Leviticus 11:7). Toch geven hun religieuze activiteiten hun het gevoel heiliger dan andere joden te zijn, en zij willen dat andere mensen uit hun buurt blijven opdat die niet als het ware geheiligd of rein worden louter door de omgang met hen. Maar de God die „exclusieve toewijding” eist, heeft een totaal andere kijk op de zaak! — Deuteronomium 4:24.
9. Hoe beziet Jehovah de zelfingenomen zondaars?
9 In plaats van deze mensen met hun hoge eigendunk als heilig te beschouwen, zegt Jehovah: „Dezen zijn een rook in mijn neusgaten.” Het Hebreeuwse woord voor „neus” of „neusgat” wordt vaak figuurlijk gebruikt voor toorn. Ook rook wordt in verband gebracht met Jehovah’s brandende toorn (Deuteronomium 29:20). De weerzinwekkende afgoderij waartoe zijn volk is vervallen, heeft Jehovah’s brandende toorn gewekt.
10. Hoe zal Jehovah de inwoners van Juda hun zonden vergelden?
10 Wegens zijn gerechtigheid kan Jehovah deze opzettelijke zondaars niet ongestraft laten. Jesaja schrijft: „’Ziet! Het staat voor mijn aangezicht geschreven. Ik zal mij niet stilhouden, maar ik wil een vergelding geven; ja, ik wil de vergelding in hun eigen boezem geven, voor hun eigen dwalingen en tegelijk voor de dwalingen van hun voorvaders’, heeft Jehovah gezegd. ’Omdat zij offerrook hebben gebracht op de bergen, en op de heuvels mij hebben gesmaad, wil ik hun ook hun loon allereerst in hun eigen boezem toemeten’” (Jesaja 65:6, 7). Door valse aanbidding te bedrijven, hebben deze joden Jehovah gesmaad. Zij hebben de indruk gewekt dat de aanbidding van de ware God niet beter is dan die van de naties rondom hen. „Hun eigen dwalingen”, waaronder afgoderij en spiritisme, zal Jehovah hun vergelden „in hun eigen boezem”. De term „boezem” slaat kennelijk op een samengetrokken plooi in het bovenkleed die een buidel vormde waarin verkopers een afgewogen hoeveelheid van een product konden storten (Lukas 6:38). Voor afvallige joden is de betekenis duidelijk — Jehovah zal hun hun „vergelding” of „loon” toemeten. De God van gerechtigheid zal hen straffen (Psalm 79:12; Jeremia 32:18). Omdat Jehovah niet verandert, kunnen wij erop vertrouwen dat hij op zijn bestemde tijd op een soortgelijke manier straf zal toemeten aan dit goddeloze samenstel van dingen. — Maleachi 3:6.
„Ter wille van mijn knechten”
11. Hoe geeft Jehovah te kennen dat hij een getrouw overblijfsel zal redden?
11 Zal Jehovah de getrouwen onder zijn volk barmhartigheid betonen? Jesaja legt uit: „Dit heeft Jehovah gezegd: ’Net als de nieuwe wijn in de druiventros wordt gevonden en iemand moet zeggen: „Verderf hem niet, want er is een zegen in”, zo zal ik doen ter wille van mijn knechten, om niet iedereen te verderven. En ik wil uit Jakob een nageslacht voortbrengen en uit Juda de erfelijke bezitter van mijn bergen; en mijn uitverkorenen moeten het in bezit nemen, en míjn knechten zullen daar verblijf houden’” (Jesaja 65:8, 9). Wanneer Jehovah zijn volk vergelijkt met een druiventros, gebruikt hij een illustratie die zij goed kunnen begrijpen. Druiven zijn er in overvloed in het land, en de wijn die van druiven wordt gemaakt, is een zegen voor de mensheid (Psalm 104:15). Het geschilderde beeld kan dat zijn van een tros waaraan sommige maar niet alle druiven goed zijn. Of bedoeld kan zijn dat de ene tros goed is terwijl andere trossen onrijp of rot zijn. In beide gevallen zal de wijngaardenier geen goede druiven vernietigen. Zo verzekert Jehovah zijn volk dat hij de natie niet geheel en al zal verdelgen maar dat hij een getrouw overblijfsel zal sparen. Hij verklaart dat dit begunstigde overblijfsel in het bezit zal zijn van zijn „bergen”, namelijk Jeruzalem en het land Juda, het heuvelachtige land dat Jehovah voor zichzelf heeft opgeëist.
12. Welke zegeningen wachten het getrouwe overblijfsel?
12 Welke zegeningen wachten dit getrouwe overblijfsel? Jehovah legt uit: „Saron moet een weidegrond voor schapen worden en de laagvlakte van Achor een rustplaats voor runderen, voor mijn volk, dat mij zal hebben gezocht” (Jesaja 65:10). Kudden spelen in het leven van veel joden een belangrijke rol, en een overvloed aan grasland is in tijden van vrede bevorderlijk voor de welvaart. Jehovah vermeldt twee randgebieden van het land om een beeld van vrede en welvaart te schilderen. In het westen strekt zich langs de Middellandse-Zeekust de Vlakte van Saron uit, bekend om haar schoonheid en vruchtbaarheid. Het Dal van Achor maakt deel uit van de noordoostgrens van het land (Jozua 15:7). Tijdens de komende ballingschap zullen deze gebieden woest liggen, samen met de rest van het land. Jehovah belooft echter dat ze na de ballingschap prachtige weidegronden zullen worden voor het terugkerende overblijfsel. — Jesaja 35:2; Hosea 2:15.
Vertrouwend op „de god van het Geluk”
13, 14. Uit welke praktijken blijkt dat Gods volk hem verlaten heeft, en wat zal hun als gevolg daarvan overkomen?
13 Jesaja’s profetie richt zich nu weer op degenen die Jehovah hebben verlaten en hebben volhard in afgoderij: „Gij zijt het die Jehovah verlaat, die mijn heilige berg vergeet, die een tafel in orde brengt voor de god van het Geluk en die gemengde wijn schenkt voor de god van het Lot” (Jesaja 65:11). Met het gereedmaken van een tafel met voedsel en drank voor „de god van het Geluk” en „de god van het Lot” zijn deze afvallige joden de afgodische praktijken van de heidense naties gaan beoefenen.b Wat zal er worden van degenen die zo naïef zijn om op deze goden te vertrouwen?
14 Jehovah waarschuwt hen onomwonden: „Ik wil u voor het zwaard bestemmen, en gij zult u allen neerbuigen om geslacht te worden; omdat ik geroepen heb, maar gij niet hebt geantwoord, ik gesproken heb, maar gij niet hebt geluisterd, en gij bleeft doen wat kwaad was in mijn ogen en datgene verkozen hebt waarin ik geen behagen schepte” (Jesaja 65:12). Met een woordspeling op de naam van de ’bestemmende’ god van het Lot in het oorspronkelijke Hebreeuws zegt Jehovah dat zij die deze valse god aanbidden, ’voor het zwaard bestemd’ zullen zijn, verdelgd zullen worden. Jehovah heeft deze mannen herhaaldelijk via zijn profeten gemaand berouw te hebben, maar zij hebben hem genegeerd en hebben hardnekkig verkozen dat te doen waarvan zij weten dat het kwaad is in zijn ogen. Wat een minachting tonen zij voor God! Als vervulling van Gods waarschuwing zal de natie in 607 v.G.T. een grote catastrofe overkomen wanneer Jehovah toelaat dat de Babyloniërs Jeruzalem en zijn tempel verwoesten. Dan zal „de god van het Geluk” in gebreke blijven zijn vereerders in Juda en Jeruzalem te beschermen. — 2 Kronieken 36:17.
15. Op welke manier nemen ware christenen in deze tijd de waarschuwing in Jesaja 65:11, 12 ter harte?
15 In deze tijd nemen ware christenen de waarschuwing in Jesaja 65:11, 12 ter harte. Zij geloven niet in „het Geluk” als was het een bovennatuurlijke kracht die gunsten kan verlenen. Zij weigeren hun financiële middelen te verkwisten in een poging „de god van het Geluk” gunstig te stemmen en vermijden dan ook alle vormen van gokken. Zij zijn ervan overtuigd dat degenen die deze god vereren uiteindelijk alles zullen verliezen, want tegen zulke mensen zegt Jehovah: „Ik wil u voor het zwaard bestemmen.”
„Ziet! Míjn knechten zullen zich verheugen”
16. Op welke manieren zal Jehovah zijn getrouwe knechten zegenen, maar hoe zal het degenen vergaan die hem verlaten hebben?
16 Bij het terechtwijzen van hen die Jehovah hebben verlaten, stelt de profetie dat wat degenen wacht die God oprecht aanbidden tegenover dat wat degenen wacht die dat huichelachtig doen: „Dit heeft de Soevereine Heer Jehovah gezegd: ’Ziet! Míjn knechten zullen eten, maar gíj zult honger lijden. Ziet! Míjn knechten zullen drinken, maar gíj zult dorst lijden. Ziet! Míjn knechten zullen zich verheugen, maar gíj zult beschaamd staan. Ziet! Míjn knechten zullen een vreugdegeroep aanheffen wegens de goede hartetoestand, maar gíj zult het uitschreeuwen wegens de hartepijn en gij zult jammeren wegens louter verbreking des geestes’” (Jesaja 65:13, 14). Jehovah zal zijn getrouwe knechten zegenen. Met een hart dat overvloeit van vreugde zullen zij uitbarsten in gejuich. Eten, drinken en zich verheugen zijn termen die beduiden dat Jehovah overvloedig in de behoeften van zijn aanbidders zal voorzien. Degenen daarentegen die verkozen hebben Jehovah te verlaten, zullen in geestelijk opzicht honger en dorst lijden. In hun behoeften zal niet worden voorzien. Zij zullen het uitschreeuwen en jammeren wegens de smart en ellende die over hen zullen komen.
17. Waarom heeft Gods volk thans alle reden om een vreugdegeroep aan te heffen?
17 Jehovah’s woorden schetsen een goed beeld van de geestelijke toestand waarin degenen die slechts beweren God te dienen thans verkeren. Maar terwijl de miljoenen leden van de christenheid er geestelijk ellendig aan toe zijn, heffen Jehovah’s aanbidders een vreugdegeroep aan. En zij hebben alle reden tot verheuging. Zij zijn geestelijk goed gevoed. Jehovah voorziet hen van een overvloed aan geestelijk voedsel via op de bijbel gebaseerde publicaties en christelijke vergaderingen. De opbouwende waarheden en vertroostende beloften in Gods Woord verlenen ons beslist een „goede hartetoestand”!
18. Wat zal er overblijven van degenen die Jehovah hebben verlaten, en waarop zou het gebruik van hun naam in een eed kunnen duiden?
18 Jehovah richt zich nog steeds tot degenen die hem verlaten hebben: „Gij zult uw naam stellig bij mijn uitverkorenen tot een eed achterlaten, en de Soevereine Heer Jehovah zal u werkelijk individueel ter dood brengen, maar zijn eigen knechten zal hij met een andere naam noemen, zodat wie zich zegent op de aarde, zich zal zegenen bij de God der trouw, en wie een beëdigde verklaring aflegt op de aarde, zal zweren bij de God der trouw; omdat de vroegere benauwdheden werkelijk vergeten zullen zijn en omdat ze werkelijk voor mijn ogen verborgen zullen zijn” (Jesaja 65:15, 16). Het enige dat er zal overblijven van degenen die Jehovah hebben verlaten, is hun naam, die slechts in een eed of een vervloeking gebruikt zal worden. Dit kan betekenen dat degenen die zich plechtig door een eed tot iets willen verbinden, in feite zeggen: ’Als ik mij niet aan deze belofte houd, mag ik dezelfde straf ondergaan als toen die afvalligen ten deel viel.’ Het kan zelfs betekenen dat hun naam illustratief gebruikt zal worden, zoals Sodom en Gomorra, als symbool van Gods straf over de goddelozen.
19. Hoe zullen Gods knechten bij een andere naam worden genoemd, en waarom zullen zij vertrouwen hebben in de God der trouw? (Zie ook de voetnoot.)
19 Hoe anders zal het lot van Gods eigen knechten zijn! Zij zullen bij een andere naam genoemd worden. Dat duidt op de gezegende toestand en eer waarin zij zich, eenmaal terug in hun eigen land, zullen verheugen. Zij zullen niet uit zijn op de zegen van enige valse god of zweren bij enige levenloze afgod. Wanneer zij zich zegenen of een eed zweren, zullen zij dat veeleer doen bij de God der trouw. De inwoners van het land zullen reden hebben tot het volste vertrouwen in God, want hij zal bewezen hebben dat hij zijn beloften houdt.c Eenmaal veilig in hun eigen land, zullen de joden al gauw de vroegere benauwdheden vergeten.
„Ik schep nieuwe hemelen en een nieuwe aarde”
20. Hoe werd Jehovah’s belofte van „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” in 537 v.G.T. vervuld?
20 Jehovah weidt nu verder uit over zijn belofte om een berouwvol overblijfsel na hun terugkeer uit hun ballingschap in Babylon, te herstellen. Bij monde van Jesaja zegt Jehovah: „Ziet, ik schep nieuwe hemelen en een nieuwe aarde; en de vroegere dingen zullen niet in de geest worden teruggeroepen, noch zullen ze in het hart opkomen” (Jesaja 65:17). Jehovah’s belofte van herstel zal beslist vervuld worden en dus spreekt hij over dat toekomstige herstel alsof het reeds plaatsvindt. Deze profetie ging in eerste instantie in vervulling in 537 v.G.T., toen het joodse overblijfsel naar Jeruzalem terugkeerde. Waaruit bestonden in die tijd de „nieuwe hemelen”? Uit het stadhouderschap van Zerubbabel gesteund door de hogepriester Jozua en met Jeruzalem als centrum. Het herstelde joodse overblijfsel vormde „een nieuwe aarde”, een gereinigde samenleving die zich onderwierp aan die regering en hielp bij de herinvoering van de zuivere aanbidding in het land (Ezra 5:1, 2). Bij de vreugde van dat herstel verzonk al het voorafgaande lijden in het niet; aan de vroegere benauwdheden werd niet eens meer teruggedacht. — Psalm 126:1, 2.
21. Welke nieuwe hemelen kwamen in 1914 tot stand?
21 Bedenk echter dat Petrus Jesaja’s profetie herhaalde en duidelijk maakte dat ze een toekomstige vervulling had. De apostel schreef: „Er zijn nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, die wij overeenkomstig zijn belofte verwachten, en daarin zal rechtvaardigheid wonen” (2 Petrus 3:13). In 1914 kwamen de langverwachte nieuwe hemelen tot stand. Het in dat jaar geboren Messiaanse koninkrijk regeert vanuit de hemel zelf en Jehovah heeft het autoriteit over heel de aarde verleend (Psalm 2:6-8). Deze Koninkrijksregering onder Christus en zijn 144.000 mederegeerders vormt de nieuwe hemelen. — Openbaring 14:1.
22. Wie zullen de nieuwe aarde vormen, en hoe worden mensen er nu al op voorbereid de kern van die regeling te worden?
22 Wat is de nieuwe aarde? Net zoals dit bij de vervulling in de oudheid het geval was, zal de nieuwe aarde bestaan uit mensen die zich graag aan de heerschappij van de nieuwe hemelse regering onderwerpen. Ook nu onderwerpen miljoenen mensen die de juiste gezindheid bezitten zich aan deze regering en streven ernaar zich aan haar in de bijbel staande wetten te houden. Deze mensen zijn afkomstig uit alle nationaliteiten, talen en rassen en zij werken samen om de regerende koning Jezus Christus te dienen (Micha 4:1-4). Na het verdwijnen van het huidige goddeloze samenstel van dingen zal deze groep de kern uitmaken van een nieuwe aarde die uiteindelijk een wereldwijde samenleving zal zijn van godvrezende mensen die het aardse domein van Gods koninkrijk beërven. — Mattheüs 25:34.
23. Welke informatie vinden wij in het boek Openbaring over „een nieuwe hemel en een nieuwe aarde”, en hoe zal die profetie vervuld worden?
23 Het boek Openbaring beschrijft een visioen dat de apostel Johannes zag van de komende dag van Jehovah, waarop dit samenstel van dingen verwijderd zal worden. Daarna zal Satan in de afgrond worden geslingerd (Openbaring 19:11–20:3). Na die beschrijving herhaalt Johannes de profetische woorden van Jesaja als hij schrijft: „Ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.” In de daaropvolgende verzen van het verslag van dit luisterrijke visioen wordt verteld over de tijd dat Jehovah God een radicale verandering ten goede zal teweegbrengen in de toestanden op aarde (Openbaring 21:1, 3-5). Het is duidelijk dat Jesaja’s belofte van „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” een grootse vervulling zal krijgen in Gods nieuwe wereld! Onder de nieuwe regeringshemelen zal een nieuwe aardse samenleving zich verheugen in een paradijs dat zowel geestelijk als letterlijk is. Zeer vertroostend is de belofte dat ’de vroegere dingen [ziekten, lijden en alle andere rampspoed die mensen meemaken] niet in de geest teruggeroepen zullen worden noch in het hart zullen opkomen’. Al wat wij ons dan nog zullen herinneren, zal ons niet de diepe smart of pijn bezorgen die nu het hart van velen bezwaart.
24. Waarom zal Jehovah zich verheugen over het herstel van Jeruzalem, en wat zal er niet langer in de straten van die stad worden gehoord?
24 Jesaja’s profetie vervolgt: „Verheugt u uitbundig en weest blij voor eeuwig over wat ik schep. Want ziet, ik schep Jeruzalem tot een reden voor blijdschap en haar volk tot een reden voor uitbundige vreugde. En ik wil blij zijn over Jeruzalem en mij uitbundig verheugen over mijn volk; en in haar zal niet meer worden gehoord het geluid van geween of het geluid van een klaaggeschrei” (Jesaja 65:18, 19). Niet alleen de joden zullen zich verheugen over hun herstel in hun eigen land, maar ook God zelf zal zich verheugen, want hij zal Jeruzalem prachtig maken — het zal opnieuw het centrum van ware aanbidding op aarde zijn. Het geluid van geween om rampspoed, dat decennia eerder in de straten van die stad werd gehoord, zal niet meer gehoord worden.
25, 26. (a) Hoe maakt Jehovah Jeruzalem in onze tijd tot „een reden voor blijdschap”? (b) Hoe zal Jehovah het Nieuwe Jeruzalem gebruiken, en waarom kunnen wij ons nu uitbundig verheugen?
25 Ook in deze tijd maakt Jehovah Jeruzalem tot „een reden voor blijdschap”. Hoe? Zoals wij reeds hebben gezien, zullen de nieuwe hemelen die in 1914 tot stand kwamen uiteindelijk 144.000 medeheersers tellen, die een aandeel aan de hemelse regering hebben. Zij worden profetisch aangeduid als „het Nieuwe Jeruzalem” (Openbaring 21:2). Met betrekking tot het Nieuwe Jeruzalem zegt God: „Ziet, ik schep Jeruzalem tot een reden voor blijdschap en haar volk tot een reden voor uitbundige vreugde.” Het Nieuwe Jeruzalem zal door God gebruikt worden om onmetelijke zegeningen op de gehoorzame mensheid uit te storten. Het geluid van geween of klaaggeschrei zal niet meer worden gehoord, want Jehovah zal „de beden van [ons] hart” inwilligen. — Psalm 37:3, 4.
26 Wij hebben in deze tijd beslist alle reden om ons uitbundig te verheugen! Weldra zal Jehovah zijn luisterrijke naam heiligen door alle tegenstanders te verdelgen (Psalm 83:17, 18). Dan zullen de nieuwe hemelen het volkomen voor het zeggen hebben. Wat een geweldige redenen zijn dit om ons uitbundig te verheugen en voor eeuwig blij te zijn over wat God schept!
De belofte van een toekomst vol zekerheid
27. Hoe beschrijft Jesaja de zekerheid die de terugkerende joden in hun eigen land zullen genieten?
27 Hoe zal het leven onder de nieuwe hemelen er in de eerste vervulling uitzien voor de terugkerende joden? Jehovah zegt: „Er zal van die plaats geen zuigeling meer komen van enkele dagen oud, noch een grijsaard die zijn dagen niet vervult; want als een jongen nog maar zal men sterven, ook al is men honderd jaar oud; en wat de zondaar betreft, ook al is hij honderd jaar oud, hij zal kwaad over zich hebben afgesmeekt” (Jesaja 65:20). Wat een schitterend beeld van de zekerheid die de terugkerende ballingen in hun herstelde land zullen genieten! Een pasgeborene, die nog maar enkele dagen oud is, zal niet door een voortijdige dood worden opgeëist, en een oudere man die nog geen volle levensduur heeft doorlopen evenmin.d Wat geruststellend zijn Jesaja’s woorden voor de joden die naar Juda zullen terugkeren! Veilig in hun land behoeven zij zich geen zorgen te maken dat vijanden hun baby’s zullen roven of hun mannen zullen afslachten.
28. Wat leren wij uit Jehovah’s woorden over het leven in de nieuwe wereld onder zijn koninkrijk?
28 Wat vertellen Jehovah’s woorden ons over het leven in de komende nieuwe wereld? Onder Gods koninkrijk zal elk kind het vooruitzicht op een zekere toekomst hebben. Nooit zal de dood een godvrezende man in de bloei van zijn leven wegrukken. Integendeel, de gehoorzame mensheid zal veiligheid en zekerheid kennen, van het leven kunnen genieten. En als er nu mensen zijn die verkiezen tegen God in opstand te komen? Hun zal het voorrecht te leven ontnomen worden. Ook al is de weerspannige zondaar „honderd jaar oud”, hij zal sterven. In zo’n geval zal hij „een jongen nog maar” zijn vergeleken bij wat hij had kunnen worden — een man met eindeloos leven.
29. (a) Welke vreugden zal Gods gehoorzame volk in het herstelde land Juda smaken? (b) Waarom wordt met bomen treffend een hoge ouderdom geïllustreerd? (Zie voetnoot.)
29 Jehovah vervolgt zijn beschrijving van de toestanden die er in het herstelde land Juda zullen heersen: „Zij zullen stellig huizen bouwen en bewonen, en zij zullen stellig wijngaarden planten en hun vrucht eten. Zij zullen niet bouwen en iemand anders het bewonen; zij zullen niet planten en iemand anders ervan eten. Want als de dagen van een boom zullen de dagen van mijn volk zijn, en het werk van hun eigen handen zullen mijn uitverkorenen geheel verbruiken” (Jesaja 65:21, 22). Na hun terugkeer naar het woeste land Juda, waar ongetwijfeld geen huizen en wijnstokken meer staan, zal Gods gehoorzame volk de vreugde genieten in een eigen huis te wonen en de vrucht van hun eigen wijngaard te eten. God zal hun werk zegenen en zij zullen een lang leven hebben — als de dagen van een boom — waarin zij van de vrucht van hun harde werk zullen genieten.e
30. In welke gelukkige situatie verkeren Jehovah’s knechten in deze tijd, en waarin zullen zij zich in de nieuwe wereld verheugen?
30 In onze tijd heeft deze profetie ook een vervulling gehad. Jehovah’s volk kwam in 1919 uit geestelijke ballingschap en begon met het herstellen van hun „land”, hun domein van activiteit en aanbidding. Zij richtten gemeenten op en werkten aan hun geestelijke vruchtbaarheid. Als gevolg daarvan verheugt Jehovah’s volk zich nu al in een geestelijk paradijs en door God geschonken vrede. Wij kunnen er zeker van zijn dat die vrede tot in het letterlijke Paradijs zal voortduren. Wij kunnen ons nauwelijks voorstellen wat Jehovah in de nieuwe wereld tot stand zal brengen met de bereidwillige harten en handen van zijn aanbidders. Wat een vreugde zal het zijn ons eigen huis te bouwen en er dan in te wonen! Onder de Koninkrijksheerschappij zal er geen gebrek aan voldoening schenkend werk zijn. Wat heerlijk zal het zijn altijd ’het goede te zien’ voor ons harde werk! (Prediker 3:13) Zullen wij ruimschoots de tijd hebben om ten volle van het werk van onze handen te genieten? Zeer zeker! Het eindeloze leven van getrouwe mensen zal „als de dagen van een boom” zijn — duizenden jaren lang, en langer nog!
31, 32. (a) Welke zegeningen zullen de terugkerende ballingen ten deel vallen? (b) Welk vooruitzicht zullen getrouwe mensen in de nieuwe wereld genieten?
31 Jehovah beschrijft meer zegeningen die de terugkerende ballingen wachten: „Zij zullen niet voor niets zwoegen, noch zullen zij baren tot ontsteltenis, want zij zijn het nageslacht bestaande uit de gezegenden van Jehovah, en hun nakomelingen met hen” (Jesaja 65:23). Die teruggekeerde joden zullen door Jehovah gezegend worden, zodat zij niet tevergeefs zwoegen. Ouders zullen geen kinderen voortbrengen die vervolgens een vroege dood sterven. De voormalige ballingen zullen niet de enigen zijn die de zegeningen van het herstel genieten; zij zullen hun nakomelingen bij zich hebben. Zo graag wil God in de behoeften van zijn volk voorzien dat hij belooft: „Het zal werkelijk geschieden dat voordat zij roepen, ikzelf zal antwoorden, terwijl zij nog spreken, ikzelf zal horen.” — Jesaja 65:24.
32 Hoe zal Jehovah deze beloften in de komende nieuwe wereld vervullen? Dat zullen wij moeten afwachten. Jehovah heeft niet alle details verschaft, maar wij kunnen er zeker van zijn dat getrouwe mensen nooit weer ’voor niets zullen zwoegen’. De grote schare overlevenden van Armageddon en de eventuele kinderen die hun geboren zullen worden, zullen het vooruitzicht hebben op een zeer lang en voldoening schenkend leven — eeuwig leven! Degenen die in de opstanding terugkomen en ervoor kiezen naar Gods maatstaven te leven, zullen ook vreugde vinden in de nieuwe wereld. Jehovah zal naar hun behoeften luisteren en erin voorzien, ze zelfs vóór zijn. Ja, Jehovah zal zijn hand openen en de juiste „begeerte van al wat leeft” verzadigen. — Psalm 145:16.
33. In welke zin zullen de dieren vreedzaam zijn wanneer de joden naar hun eigen land terugkeren?
33 Hoe verstrekkend zullen de beloofde vrede en zekerheid zijn? Jehovah besluit dit deel van de profetie als volgt: „’De wolf en het lam zullen eendrachtig weiden, en de leeuw zal stro eten net als de stier; en wat de slang betreft, haar voedsel zal stof zijn. Zij zullen geen kwaad doen noch enig verderf stichten op heel mijn heilige berg’, heeft Jehovah gezegd” (Jesaja 65:25). Wanneer de leden van het getrouwe joodse overblijfsel naar hun eigen land terugkeren, zullen zij onder Jehovah’s hoede staan. Het komt erop neer dat een leeuw stro zal eten net als een stier, want de leeuw zal de joden of hun huisdieren geen kwaad doen. Die belofte is zeker, want ze besluit met de woorden „heeft Jehovah gezegd”. En zijn woord komt altijd uit! — Jesaja 55:10, 11.
34. Welke opwindende vervulling hebben Jehovah’s woorden in deze tijd en in de nieuwe wereld?
34 Jehovah’s woorden gaan op een opwindende manier in vervulling onder ware aanbidders in deze tijd. Sinds 1919 heeft God het geestelijke land van zijn volk gezegend en het herschapen in een geestelijk paradijs. Degenen die dit geestelijke paradijs betreden, brengen opmerkelijke veranderingen in hun leven aan (Efeziërs 4:22-24). Met de hulp van Gods geest maken mensen die eens een beestachtige persoonlijkheid hadden — die hun medemens misschien uitbuitten of anderszins slecht behandelden — vorderingen in het beteugelen van onwenselijke karaktertrekken. Als gevolg daarvan genieten zij vrede en eenheid van aanbidding met medegelovigen. De zegeningen waarin Jehovah’s volk zich nu in hun geestelijke paradijs verheugt, zullen zich uitstrekken tot in het letterlijke Paradijs, waar bij de vrede onder mensen nog vrede met de dieren zal komen. Wij kunnen er zeker van zijn dat op Gods bestemde tijd zijn oorspronkelijke opdracht aan de mensheid naar behoren uitgevoerd zal worden: „Onderwerpt [de aarde], en hebt de vissen der zee en de vliegende schepselen van de hemel en elk levend schepsel dat zich op de aarde beweegt, in onderworpenheid.” — Genesis 1:28.
35. Waarom hebben wij alle reden om ’voor eeuwig blij te zijn’?
35 Wat dankbaar zijn wij voor Jehovah’s belofte om „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” te scheppen! Die belofte werd in 537 v.G.T. vervuld en heeft een verdere vervulling in deze tijd. Die twee vervullingen wijzen de weg naar een grootse toekomst voor de gehoorzame mensheid. Jehovah heeft ons in zijn goedheid via Jesaja’s profetie een voorproefje gegeven van wat hij in petto heeft voor degenen die hem liefhebben. Wij hebben beslist alle reden om acht te slaan op Jehovah’s woorden: „Weest blij voor eeuwig over wat ik schep”! — Jesaja 65:18.
[Voetnoten]
a Velen zijn van mening dat deze zondaars zich tussen de grafsteden bevonden omdat zij met de doden probeerden te communiceren. Dat zij zwijnenvlees aten, kan verband hebben gehouden met afgodenaanbidding.
b In zijn commentaar op dit vers vertelt de bijbelvertaler Hiëronymus (geboren in de vierde eeuw G.T.) over een oud gebruik dat afgodendienaars op de laatste dag van de laatste maand van hun jaar in acht namen. Hij schreef dat zij „een tafel aanrechtten met diverse soorten voedsel en een beker gevuld met zoete wijn om geluk te garanderen voor de vruchtbaarheid van óf het voorbijgegane óf het komende jaar”.
c Volgens Jesaja 65:16 in de Hebreeuwse masoretische tekst is Jehovah „de God van Amen”. „Amen” betekent „zo zij het” of „zeker” en is een bevestiging of waarborg dat iets waar is of zeker uitkomt. Door alles te doen wat hij belooft, laat Jehovah blijken dat wat hij zegt waar is.
d The Jerusalem Bible geeft Jesaja 65:20 weer met: „Niet langer zal de zuigeling worden aangetroffen die slechts enkele dagen leeft, of de oude man die niet tot het einde van zijn dagen leeft.”
e Omdat bomen tot de langst levende vormen van leven behoren die wij kennen, wordt daarmee treffend een hoge ouderdom geïllustreerd. Een olijfboom bijvoorbeeld brengt honderden jaren vrucht voort en kan wel duizend jaar oud worden.
[Illustratie op blz. 389]
In Gods nieuwe wereld zullen wij ruimschoots de tijd hebben om van het werk van onze handen te genieten