Blijf wandelen in het licht dat God schenkt
„God [is] licht.” — 1 JOHANNES 1:5.
Gedurende de gemeentelijke bestudering van dit en de twee volgende artikelen, dient de studieleider de aangehaalde doch niet uitgeschreven gedeelten van Eén Johannes te laten voorlezen naar gelang de tijd dit toelaat
1, 2. Wanneer en waar werd Eén Johannes geschreven, en op wie is de brief van toepassing?
JEHOVAH’S GETUIGEN zijn dankbaar voor het licht dat God schenkt en zijn van plan erin te blijven wandelen. Dat is echter niet gemakkelijk want zelfs de vroege discipelen van Jezus Christus werden met afval geconfronteerd. Doch Jezus’ loyale apostelen stonden de verbreiding ervan in de weg en een van degenen die ’als een belemmering werkte’, was de apostel Johannes (2 Thessalonicenzen 2:1-12). Toen hij als hoogbejaard man omstreeks 98 G.T. in of nabij Éfeze woonde, schreef hij zijn eerste door God geïnspireerde brief. De daarin opgetekende raad hielp eerste-eeuwse christenen te blijven wandelen in het licht dat God schenkt. Maar hoe staat het met ons?
2 Johannes’ woorden zijn even nuttig voor christenen in de twintigste eeuw. Zorg er daarom voor dat u tijdens uw persoonlijke bestudering van dit en de twee volgende artikelen alle in de loop der bespreking tussen haakjes geplaatste verwijzingen naar gedeelten van zijn eerste geïnspireerde brief leest. In de brief van de apostel en onze opmerkingen daarover doelen de persoonlijke voornaamwoorden „wij” en „ons” voornamelijk op Jezus’ gezalfde volgelingen. Doch fundamentele beginselen die verband houden met rechtvaardigheid, liefde, geloof en andere soortgelijke eigenschappen zijn ook van toepassing op christenen met een aardse hoop.
Een deelhebben dat vreugde geeft
3. Waardoor wordt bewezen dat Gods Zoon als mens heeft geleefd en geleden en als mens is gestorven, en waarom wordt hij „het woord des levens” genoemd?
3 Johannes spreekt eerst over een vreugdevol „deelhebben”. (Lees 1 Johannes 1:1-4.) Jezus, „het woord des levens”, was „vanaf het begin” bij Jehovah als Gods eerste schepping, door bemiddeling van wie „alle andere dingen . . . werden geschapen” (Kolossenzen 1:15, 16). Bepaalde eerste-eeuwse afvalligen beweerden zondeloos te zijn en loochenden Christus’ rechtmatige plaats in de goddelijke regeling. Doch Jezus’ apostelen hadden hem horen spreken, hadden hem aandachtig aanschouwd en hem aangeraakt. Zij wisten dat Gods kracht door bemiddeling van hem werkzaam was. Er waren derhalve van ooggetuigen afkomstige bewijzen voorhanden dat hij Gods Zoon was die als mens had geleefd en geleden en die als mens was gestorven. Hij is „het woord des levens” omdat „[eeuwig] leven werd openbaar gemaakt” door tussenkomst van Jezus, door bemiddeling van wie God de losprijs heeft verschaft. — Romeinen 6:23; 2 Timótheüs 1:9, 10.
4. Waarop duidt het „deelhebben” waarin gezalfden zich verheugen?
4 Door wat de apostelen zeiden en schreven, ’legden zij getuigenis af’ over de zondeloze mens Jezus Christus. Johannes ’berichtte’ zulke aangelegenheden opdat gezalfden ’deel mochten hebben’, of deelgenoten zouden zijn, met andere Koninkrijkserfgenamen, met de Vader en met Zijn Zoon. Dit „deelhebben” duidt op eenheid en veroorzaakt grote vreugde (Psalm 133:1-3; Johannes 17:20, 21). Afvalligen die vroegere metgezellen in Jehovah’s dienst haten, verheugen zich niet meer in zo’n deelgenootschap met God en Christus.
’God is licht’
5. Welke „boodschap” ontvingen de apostelen van Jezus, en hoe is die van invloed op het gedrag van Jehovah’s Getuigen?
5 Vervolgens wordt een uiteenzetting gegeven van een „boodschap” die de apostelen van Jezus hadden ontvangen. (Lees 1 Johannes 1:5-7.) Dit is de boodschap: „God [is] licht . . . en er is in eendracht met hem in het geheel geen duisternis [niets onheiligs, immoreels, onwaars of goddeloos].” Jehovah’s Getuigen mijden daarom alle zondige praktijken die verband houden met duisternis (Job 24:14-16; Johannes 3:19-21; Romeinen 13:11-14; 2 Korinthiërs 6:14; 1 Thessalonicenzen 5:6-9). Aangezien bepaalde afvalligen niet in het bestaan van zondige werken geloofden, waren zij in geestelijke duisternis. Zij beweerden geheime kennis te bezitten, maar God is licht, geen duistere geheimzinnigheid. Hij geeft geestelijk licht alleen aan zijn getrouwe getuigen. — Matthéüs 5:14-16; 1 Petrus 2:9.
6. Indien wij ’de waarheid beoefenen’, welke zegen valt ons dan ten deel?
6 Indien wij zeggen dat wij ’deel hebben’ met God maar „toch voortgaan in de duisternis te wandelen”, een zondig leven leiden, „liegen wij en beoefenen wij de waarheid niet”, of leven er niet in overeenstemming mee. Maar indien wij een handelwijze volgen die in overeenstemming is met de waarheid, zijn wij net als God in het licht. „Wij hebben deel” met medechristenen, die allen verenigd zijn in leer, geestelijke kijk, het maken van discipelen en andere aspecten van de zuivere aanbidding.
7. Waarom kan Jezus’ bloed ’ons van alle zonde reinigen’?
7 Anders dan bepaalde vroege afvalligen erkennen wij die „in het licht wandelen” dat zonde onrein is. Jezus’ bloed „reinigt ons van alle zonde” omdat wij geen opzettelijke zondaars zijn (Matthéüs 12:31, 32). Wij zijn werkelijk dankbaar dat God zelfs barmhartigheid betoont aan dwalende maar berouwvolle christenen. — Psalm 103:8-14; Micha 7:18, 19.
Basis voor verzoening
8, 9. (a) Op basis waarvan zal Jehovah ons vergeven? (b) Welke bewering met betrekking tot zonde deden enkele afvalligen, en waarom hadden zij het bij het verkeerde eind?
8 Vervolgens zet Johannes uiteen wat de basis voor reiniging van zonde is. (Lees 1 Johannes 1:8–2:2.) Indien wij beweren: „Wij hebben geen zonde”, loochenen wij het feit dat alle onvolmaakte mensen zondig zijn, en „de waarheid is niet in ons” (Romeinen 5:12). Maar God is „getrouw” en vergeeft ons indien wij hem „onze zonden belijden” en hierbij blijk geven van een berouwvolle houding die ons ertoe beweegt op te houden met kwaaddoen (Spreuken 28:13). God zei over degenen die in het nieuwe verbond zijn opgenomen: „Hun zonde zal ik niet meer gedenken” (Jeremia 31:31-34; Hebreeën 8:7-12). Hij doet die belofte gestand door hen te vergeven.
9 Bovendien is God „rechtvaardig” — hij houdt altijd vast aan zijn maatstaven van rechtvaardigheid. Hij heeft door middel van het loskoopoffer aan de gerechtigheid voldaan en hij kan ’onze zonden vergeven en ons van alle onrechtvaardigheid reinigen’ indien wij met geloof in Jezus’ slachtoffer belijden dat wij zondaars zijn (Hebreeën 9:11-15). Door zijn dood heeft de Messías zonden weggedragen, net zoals de met zonden beladen bok op de Verzoendag de wildernis ingestuurd werd (Leviticus 16:20-22; Jesaja 53:5, 8, 11, 12; 1 Petrus 2:24). Bepaalde afvalligen zeiden: „Wij hebben niet gezondigd” en ’maakten Jehovah aldus tot een leugenaar’. Maar ’God kan niet liegen’ en zijn Woord laat zien dat alle onvolmaakte mensen zondig zijn (Titus 1:2; Prediker 7:20; Romeinen 3:23). Ja, wanneer wij zeggen: „Wij hebben niet gezondigd”, zou dit betekenen dat Gods woord niet „in ons” is, niet in ons hart is! — Vergelijk Hebreeën 8:10.
10. Hoe is Jezus „een zoenoffer”?
10 Johannes schrijft „deze dingen” over zonde, vergeving en reiniging opdat wij geen zonde beoefenen. Zijn woorden dienen ons ertoe aan te zetten er ernstig naar te streven niet te zondigen (1 Korinthiërs 15:34). Maar indien wij niettemin „een zonde” begaan en berouw hebben, dan hebben wij „een helper bij de Vader”, namelijk „Jezus Christus, een rechtvaardige”, die onze zaak bij God bepleit (Hebreeën 7:26; vergelijk Johannes 17:9, 15, 20). Jezus is „een zoenoffer”. Zijn dood voldeed aan de gerechtigheid en maakte het voor God mogelijk in het geval van de geestelijke Israëlieten en „de gehele wereld”, met inbegrip van de „grote schare”, barmhartigheid te betonen en de zondeschuld weg te nemen (Romeinen 6:23; Galáten 6:16; Openbaring 7:4-14). Wij waarderen dat offer ten zeerste!
Gehoorzaam God en betoon liefde
11. Door waarvan blijk te geven, weten wij dat wij „in eendracht met” God zijn?
11 Om in het van God afkomstige licht te blijven wandelen, moeten wij Jehovah gehoorzamen. (Lees 1 Johannes 2:3-6.) Wij beseffen dat wij God „hebben leren kennen”, dat wil zeggen een begrip hebben van hem en zijn hoedanigheden, indien „wij zijn geboden blijven onderhouden”. Een ieder die beweert Jehovah te kennen maar hem niet gehoorzaamt, „is een leugenaar”. Omgekeerd is „de liefde Gods tot volmaaktheid gebracht”, of volledig gemaakt, indien wij zijn woord onderhouden. „Hierdoor”, doordat wij er blijk van geven God te gehoorzamen en lief te hebben, weten wij dat wij „in eendracht met hem” zijn. En wij zijn verplicht met betrekking tot het werk dat in het maken van discipelen bestaat, en ook met betrekking tot onze verhouding met anderen, enzovoort, net zo te wandelen als zijn Zoon.
12. Welk ’oude gebod’ hebben christenen, en waarom is het ook „nieuw”?
12 Ook broederlijke liefde is erg belangrijk. (Lees 1 Johannes 2:7, 8.) Johannes schrijft „een oud gebod” dat de getrouwen in hun leven als christen „van het begin af” hebben gehad. Het is „oud” omdat Jezus het jaren voordien had gegeven, toen hij zijn volgelingen zei ’elkaar lief te hebben net zoals hij hen had liefgehad’ (Johannes 13:34). Maar toch is het ook „nieuw” omdat het verder gaat dan de naastenliefde die door de Wet werd verlangd en vereist dat iemand bereid is zijn ziel af te leggen ten behoeve van medegelovigen (Leviticus 19:18; Johannes 15:12, 13). Aangezien onze zelfopofferende liefde bewijst dat naleving van dit ’nieuwe gebod’ ’zowel in Christus’ geval als in ons geval een feit is, gaat de duisternis voorbij en schijnt het ware licht reeds’ onder ons.
13. Wie is volgens 1 Johannes 2:9-11 „in het licht” en wie niet?
13 Maar wie is werkelijk „in het licht”? (Lees 1 Johannes 2:9-11.) Welnu, „wie zegt dat hij in het licht is en toch zijn broeder haat”, is „tot nu toe” in geestelijke duisternis. Maar „wie zijn broeder liefheeft, blijft in het licht”, en in zijn geval is er geen „aanleiding tot struikelen”. Hier ligt in het Griekse woord de gedachte opgesloten van een voor dieren uitgezette val met lokaas en duidt het op iets waardoor iemand in de valstrik van zonde kan geraken. In werkelijkheid weet iemand die beweert een christen te zijn maar die zijn broeder haat „niet waarheen hij gaat, want de duisternis heeft zijn ogen verblind” (Matthéüs 13:13-15). Zal deze waarschuwing u ertoe bewegen geestelijke duisternis te vermijden door te weigeren uw broederlijke liefde door persoonlijke geschillen, de leugens van afvalligen of iets anders volledig te laten uitblussen?
Basis voor vertrouwen
14. Wie zijn de „kindertjes” en de „vaders” tot wie Johannes zich richt?
14 Johannes brengt vervolgens vertrouwen tot uitdrukking in de „kindertjes”, of jonge kinderen, waarmee hij blijkbaar op de hele gemeente doelt. (Lees 1 Johannes 2:12-14.) Onze zonden zijn vergeven ’ter wille van Christus’ naam’, want alleen door bemiddeling van hem heeft God redding mogelijk gemaakt (Handelingen 4:12). Gezalfden ’kennen de Vader’ omdat hij hen door zijn geest heeft verwekt. Sommigen zijn „vaders” — klaarblijkelijk oudere, meer ervaren en geestelijk gevorderde gelovigen. Zij kennen Jezus, die „van het begin af is” aangezien God hem vóór alle andere dingen heeft geschapen.
15. (a) Wie zijn de „jongemannen” tot wie Johannes zich richt, en hoe hebben zij ’de goddeloze overwonnen’? (b) Toon door een voorbeeld aan hoe wij in deze tijd Satan kunnen ’overwinnen’.
15 De „jongemannen” tot wie Johannes zich richt, kunnen jongere, minder ervaren christenen zijn. Zij hebben „de goddeloze [Satan] . . . overwonnen” door niet voor zijn „bedoelingen” te zwichten (2 Korinthiërs 2:11). Dit zou in deze tijd bijvoorbeeld inhouden dat zij zich verre houden van onrein amusement, sensuele muziek en pornografie, dingen waardoor christelijke beginselen ondermijnd kunnen worden en iemand tot seksuele immoraliteit kan vervallen. De „jongemannen” behalen de overwinning over Satan omdat zij geestelijk „sterk” zijn en „het woord van God” in hen blijft. Mogen wij zijn zoals zij door Gods geestelijke voorzieningen te aanvaarden, afvalligheid te verwerpen en in goddelijk licht te blijven wandelen.
Een liefde die wij niet moeten hebben
16. Welke liefde moeten wij niet hebben, maar wat zou met ons het geval zijn als wij wereldse zienswijzen en aspiraties hadden?
16 Of wij nu jongere of oudere christenen zijn, er bestaat een liefde die wij niet moeten hebben. (Lees 1 Johannes 2:15-17.) Wij moeten ’noch de wereld noch de dingen in de wereld liefhebben’. Wij moeten er veeleer voor waken bevlekt te worden door de verdorvenheid van de onrechtvaardige mensenmaatschappij en wij moeten de „geest” daarvan niet inademen, dat wil zeggen ons niet laten motiveren door haar zondige overheersende geesteshouding (Efeziërs 2:1, 2; Jakobus 1:27). Indien wij wereldse zienswijzen en aspiraties zouden hebben, zou „de liefde van de Vader” niet in ons zijn (Jakobus 4:4). Dit is werkelijk iets om onder gebed diep over na te denken, niet waar?
17. Welke wereldse begeerten moeten christenen niet bevredigen?
17 „Alles wat in de wereld is”, spruit niet uit God voort. Dit omvat „de begeerte van het vlees”, en de bevrediging daarvan betekent dat men zich overgeeft aan zondige verlangens zoals immorele seksuele begeerten (1 Korinthiërs 6:15-20; Galáten 5:19-21). Wij moeten ook vermijden te zwichten voor „de begeerte der ogen”. De verboden vrucht, die er voor het oog zo begeerlijk uitzag, verlokte Eva, en het feit dat David naar Bathséba keek toen zij zich aan het baden was, leidde tot ernstige zonde (Genesis 3:6; 2 Samuël 11:2-17). Om te blijven wandelen in het licht dat God schenkt, moeten wij ons derhalve verre houden van ontaard amusement en andere dingen die een beroep doen op zondige begeerten en het hart verderven. — Spreuken 2:10-22; 4:20-27.
18. Waarom is „het opzichtige geuren met de middelen voor levensonderhoud die men heeft” zinloos, en wat brengt het niet met zich?
18 Wat ook uit de wereld voortspruit, is „het opzichtige geuren met de middelen voor levensonderhoud die men heeft”. Iemand die trots is, kan pochen op zijn rijkdom, zijn garderobe en zulk soort dingen, die alle verloren kunnen gaan. Zijn „opzichtige geuren” kan indruk maken op sommige mensen en voorbijgaande loftuitingen met zich brengen, maar niet Gods zegen. — Matthéüs 6:2, 5, 16, 19-21; Jakobus 4:16.
19. Wat zal er met deze wereld gebeuren, en hoe dient dit feit op ons van invloed te zijn?
19 Denk eraan dat ’de wereld voorbijgaat’ en vernietigd zal worden (2 Petrus 3:6). Haar begeerten en hoopvolle vooruitzichten zullen samen met haar vergaan, zo ook de personen die haar liefhebben. „Maar”, zo zegt Johannes, „wie de wil van God doet, blijft in eeuwigheid.” Laten wij ons oog dus op eeuwig leven gericht houden door ’wereldse begeerten te verzaken’ en in van God afkomstig licht te blijven wandelen. — Titus 2:11-14.
Waak tegen afval
20. Hoe werden degenen genoemd die ’tegen Christus’ waren, en voor het aanbreken waarvan vormde hun verschijnen het bewijs?
20 Johannes waarschuwt nu tegen antichristen. (Lees 1 Johannes 2:18, 19.) Hij herinnert medegelovigen eraan dat zij van de apostelen ’hadden gehoord dat de antichrist komt’. Het op het toneel verschijnen van „vele antichristen” bewees dat het „laatste uur”, de slotfase van de apostolische periode, was aangebroken. Ofschoon degenen die ’tegen Christus’ waren een samengestelde „antichrist” vormden, deden vele afzonderlijke antichristen alsof zij God aanbaden, doch zij „waren niet van ons slag” en keerden het ware christendom de rug toe. Wij zijn blij dat het weggaan of het verwijderen van zulke personen in deze tijd voorkomt dat de gemeente wordt verdorven.
21. Waarom hebben door de geest verwekte christenen „kennis”, en welke „waarheid” kennen zij?
21 Loyale door de geest verwekte christenen verwerpen afvallige zienswijzen. Aangezien zij door „een zalving van de heilige”, Jehovah, worden geholpen zijn Woord te begrijpen, ’hebben zij allen kennis’. (Lees 1 Johannes 2:20, 21.) Stellig kennen zij „de waarheid” met betrekking tot Jezus Christus, terwijl de afvalligen dwaalideeën over hem hebben. Aangezien „geen leugen uit de waarheid voortspruit”, verwerpen al degenen die Jehovah liefhebben zulke verkeerde zienswijzen en degenen die ze voorstaan.
22. Wat deed C. T. Russell toen een van zijn vroege metgezellen het loskoopoffer loochende?
22 Trouwens, „wie anders is de leugenaar dan degene die loochent dat Jezus de Christus”, Gods Gezalfde, is? (Lees 1 Johannes 2:22-25.) Ja, ’degene die de Vader en de Zoon loochent, is de antichrist’! Het is interessant dat toen een vroege metgezel van de bijbelonderzoeker Charles T. Russell het loskoopoffer loochende, Russell zijn omgang met hem staakte en begon met het uitgeven van dit tijdschrift, dat altijd de waarheid heeft bekendgemaakt omtrent Christus’ oorsprong, zijn Messiaanse rol en zijn liefdevolle dienst als het „zoenoffer”.
23. Hoe is het ’belijden van de Zoon’ van invloed op onze verhouding met God en onze vooruitzichten?
23 Afvalligen die Christus loochenen, hebben Jehovah niet als Vriend (Johannes 5:23). Doch wij die in het openbaar ’de Zoon belijden, hebben ook de Vader’, aangezien wij ons in een goedgekeurde verhouding met God bevinden (Matthéüs 10:32, 33). Jezus’ loyale vroege volgelingen hielden vast aan wat zij in hun leven als christen „van het begin af” omtrent Gods Zoon hadden vernomen. En indien dezelfde waarheid in ons hart is, zullen wij ’in eendracht blijven’ met zowel God als Christus en zullen wij „het beloofde” ontvangen, eeuwig leven. — Johannes 17:3.
Door Jehovah God onderwezen
24. Wie hebben een „zalving” door de heilige geest, en waarom ’hebben zij niet nodig dat iemand hen onderwijst’?
24 Om in van God afkomstig licht te wandelen en niet door afvalligen misleid te worden, hebben wij het juiste geestelijke onderricht nodig. (Lees 1 Johannes 2:26-29.) Zij die door de geest verwekt zijn, hebben een „zalving” door heilige geest, hebben God en zijn Zoon leren kennen en ’hebben niet nodig dat iemand [een afvallige] hen onderwijst’. Door zijn geest van zalving „onderwijst” God geestelijke Israëlieten „omtrent alle dingen” die nodig zijn om hem op een aanvaardbare wijze te aanbidden (Johannes 4:23, 24; 6:45). Wij zijn bijzonder blij dat wij als Jehovah’s Getuigen zulk geestelijk onderricht van God door bemiddeling van „de getrouwe en beleidvolle slaaf” ontvangen. — Matthéüs 24:45-47.
25, 26. (a) Waarom kunnen gezalfden „vrijmoedigheid van spreken” hebben? (b) Wat betekent het ’rechtvaardigheid te beoefenen’?
25 Johannes dringt er bij goed onderrichte gezalfden op aan „in eendracht met” God te blijven. Degenen die „in eendracht met” Jehovah zijn, zijn insgelijks in eendracht met zijn Zoon (Johannes 14:19-21). Op deze eendracht wordt aangedrongen opdat „wij, wanneer hij [Christus] openbaar wordt gemaakt, vrijmoedigheid van spreken mogen hebben en hem bij zijn tegenwoordigheid [dat wil zeggen gedurende zijn Parousia] niet beschaamd uit de weg behoeven te gaan”.
26 Hoe kunnen wij ons, aangezien wij nu gedurende Jezus’ „tegenwoordigheid” leven, ervan vergewissen dat wij ons nergens over behoeven te schamen en werkelijk in van God afkomstig licht wandelen? Door ’rechtvaardigheid te beoefenen’. ’Indien wij weten dat God rechtvaardig is’, zo redeneert Johannes, ’komen wij tot de kennis dat een ieder die rechtvaardigheid beoefent, uit hem is geboren.’ ’Rechtvaardigheid beoefenen’, betekent Gods geboden gehoorzamen, onrechtvaardigheid vermijden en ons bezighouden met voortreffelijke werken zoals het maken van discipelen en het helpen van medegelovigen (Markus 13:10; Filippenzen 4:14-19; 1 Timótheüs 6:17, 18). Uit God ’geboren zijn’, betekent „wederom geboren” zijn als zijn geestelijke kinderen. — Johannes 3:3-8.
27. Wat zal de apostel Johannes ons vervolgens laten zien?
27 Johannes heeft ons dus getoond hoe wij moeten blijven wandelen in het licht dat God schenkt. Vervolgens laat hij zien hoe wij als Gods kinderen moeten leven. Wat is hiervoor nodig?
Wat zou u antwoorden?
◻ Welke bewijzen voert Johannes aan dat Gods Zoon als mens heeft geleefd en geleden en als mens is gestorven?
◻ Hoe is Jezus Christus „een zoenoffer”?
◻ Welk zowel ’oude’ als ’nieuwe’ gebod is aan christenen gegeven?
◻ Wat zal er met deze wereld gebeuren, en hoe dient dit feit ons als christenen te beïnvloeden?
◻ Hoe kunnen gezalfden zich ervan vergewissen dat zij in van God afkomstig licht wandelen?
[Inzet op blz. 12]
Toont u waardering voor Jezus’ slachtoffer?