JUDAS, DE BRIEF VAN
Een geïnspireerde brief in de christelijke Griekse Geschriften die door Judas, een broer van Jakobus en derhalve blijkbaar ook een halfbroer van Jezus Christus, werd geschreven. (Zie JUDAS nr. 4.) Deze brief, gericht aan „de geroepenen, die in gemeenschap met God, de Vader, bemind en voor Jezus Christus bewaard zijn”, is een algemene brief die kennelijk onder alle christenen moest circuleren. — Ju 1.
Toen Judas zijn brief schreef, had zich een dreigende situatie ontwikkeld. Immorele, dierlijke mensen waren heimelijk de christelijke gemeente binnengedrongen en ’veranderden de onverdiende goedheid van God in een verontschuldiging voor losbandig gedrag’. Daarom schreef Judas niet, zoals hij aanvankelijk van plan was, over de gemeenschappelijke redding van de tot Gods hemelse koninkrijk geroepen christenen. In plaats daarvan moedigde hij onder leiding van Gods geest zijn geloofsgenoten aan om hen te helpen met succes weerstand te bieden aan de verderfelijke invloeden binnen de gemeente. Judas vermaande hen „onvermoeid te strijden voor het geloof” door immorele personen te weerstaan, aan de zuivere aanbidding en een voortreffelijk gedrag vast te houden en ’met heilige geest te bidden’ (Ju 3, 4, 19-23). Aan de hand van voorbeelden zoals de engelen die zondigden, de inwoners van Sodom en Gomorra, Kaïn, Bileam en Korach bewees Judas ondubbelzinnig dat Jehovah net zo zeker het oordeel aan goddeloze personen zal voltrekken als hij dit ten aanzien van de ontrouwe engelen en goddeloze mensen in vroeger tijden heeft gedaan. Hij ontmaskerde ook de laagheid van degenen die trachtten christenen te verontreinigen. — Ju 5-16, 19.
Inlichtingen die alleen in de brief van Judas staan. Hoewel de brief van Judas kort is, bevat hij enkele inlichtingen die nergens anders in de bijbel te vinden zijn. Alleen Judas vermeldt het geschil tussen de aartsengel Michaël en de Duivel over het lichaam van Mozes, alsook de profetie die eeuwen voordien door Henoch werd geuit (Ju 9, 14, 15). Het is niet bekend of Judas deze inlichtingen via een rechtstreekse openbaring of door middel van een betrouwbare overlevering (hetzij mondeling of schriftelijk) heeft ontvangen. Mocht het laatste het geval zijn, dan vormt dit de mogelijke verklaring voor het feit dat er in het apocriefe boek Henoch (waarvan wordt aangenomen dat het vermoedelijk in de loop van de 2de en 1ste eeuw v.G.T. werd geschreven) een soortgelijke verwijzing naar de profetie van Henoch wordt aangetroffen. Het kan zijn dat zowel datgene wat in de geïnspireerde brief als in het apocriefe boek staat, uit een gemeenschappelijke bron afkomstig is.
Waar en wanneer geschreven. Waarschijnlijk schreef Judas zijn brief vanuit Palestina, want nergens wordt vermeld dat hij ooit buiten dit land is geweest. Op grond van bewijzen uit de brief zelf kan men vaststellen wanneer die ongeveer geschreven moet zijn. Dat Judas geen gewag maakt van Cestius Gallus’ aanval op Jeruzalem (66 G.T.), noch van het feit dat de stad in 70 G.T. voor de Romeinen onder Titus viel, geeft te kennen dat hij zijn brief vóór het jaar 66 G.T. heeft geschreven. Ook al zou slechts een gedeelte van Jezus’ profetie over de verwoesting van Jeruzalem reeds in vervulling zijn gegaan (Lu 19:43, 44), dan zou Judas de voltrekking van dit goddelijke oordeel ongetwijfeld als nog een waarschuwend voorbeeld hebben aangehaald. Aangezien hij de woorden over de spotters die „in de laatste tijd” zouden verschijnen, schijnbaar uit de tweede brief van Petrus citeerde (vgl. 2Pe 3:3 met Ju 18), mag men daaruit afleiden dat hij zijn brief nadien, omstreeks 65 G.T., heeft geschreven.
Authenticiteit. Het bijbelboek Judas is al op een vroeg tijdstip door samenstellers van catalogi van de Heilige Schrift als canoniek aanvaard. Onder hen bevonden zich Clemens van Alexandrië, Tertullianus, Origenes, Eusebius, Cyrillus van Jeruzalem, Athanasius, Epiphanius, Gregorius van Nazianze, Filastrius, Hiëronymus en Augustinus, die allen tussen de 2de en de 4de eeuw G.T. leefden. De brief is ook in de Canon van Muratori (ca. 170 G.T.) opgenomen.
[Kader op blz. 1365]
HOOFDPUNTEN UIT JUDAS
Korte, krachtige waarschuwing voor goddeloze mensen die de gemeente zouden binnendringen
Vermoedelijk geschreven omstreeks 65 G.T., meer dan dertig jaar na de dood en de opstanding van Christus
Een situatie die van christenen volharding vereist (vs. 1-4)
Goddeloze mensen zijn heimelijk de gemeente binnengedrongen en gebruiken Gods onverdiende goedheid als een verontschuldiging voor losbandig gedrag
Christenen moeten onvermoeid voor het geloof strijden
Zienswijzen, gedrag en personen waarvoor men op zijn hoede moet zijn (vs. 5-16)
Men dient niet te vergeten dat de Israëlieten die uit Egypte werden gered, later wegens hun ongeloof werden vernietigd
De engelen die hun juiste positie verlieten, werden gestraft
De in- en inverdorven steden Sodom en Gomorra ondergingen de gerechtelijke straf van eeuwig vuur
Ondanks deze voorbeelden proberen sommigen soortgelijke praktijken in de gemeente te brengen
Michaël gebruikte — zelfs toen hij met de Duivel sprak — geen schimpende bewoordingen; maar deze mensen „spreken schimpend over heerlijken”
Zij volgen het slechte voorbeeld van Kaïn, Bileam en Korach
Zij vormen een gevaar, vergelijkbaar met onder water verborgen klippen; net als waterloze wolken en dode, ontwortelde bomen brengen zij niets nuttigs voort
Henoch voorzei Gods oordeel over zulke goddeloze zondaars
Deze mensen zijn murmureerders, klagers, egocentrisch, alsook bedrieglijke vleiers
Hoe christenen deze slechte invloed kunnen weerstaan (vs. 17-25)
Houd in gedachte dat de apostelen hebben voorzegd dat er in „de laatste tijd” zulke mensen zouden zijn
Christenen moeten zich van hen onderscheiden, zichzelf op het fundament van geloof opbouwen, met heilige geest bidden, zich in Gods liefde bewaren en op Jezus’ barmhartigheid wachten
Zij moeten ook anderen helpen, twijfelaars barmhartigheid betonen en hen redden door hen uit het vuur te rukken