-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1988 | 1 juni
-
-
Een van de duidelijkste commentaren staat in Judas 7. Judas had het net gehad over (1) Israëlieten die wegens gebrek aan geloof waren omgebracht en (2) engelen die hadden gezondigd en ’met eeuwige banden worden bewaard voor het oordeel van de grote dag’. Vervolgens schreef Judas: „Zo zijn ook Sodom en Gomorra . . . ons tot een waarschuwend voorbeeld gesteld doordat ze de gerechtelijke straf van eeuwig vuur ondergaan.” Deze tekst is toegepast op de eeuwige vernietiging van de steden, niet van de inwoners. Met het oog op Judas 5 en 6 zullen de meesten vers 7 echter opvatten als een tekst waarin een gerechtelijke straf van personen wordt beschreven. (Evenzo zal Matthéüs 11:20-24 worden begrepen als een tekst waarin aanmerkingen worden gemaakt op mensen, niet op stenen of gebouwen.) In dit licht zou Judas 7 betekenen dat de goddeloze inwoners van Sodom en Gomorra werden geoordeeld en voor eeuwig werden vernietigd.a
Wanneer wij elders kijken, valt het ons op dat de bijbel meer dan eens de Vloed met Sodom en Gomorra in verband brengt. Wat is de context?
Toen aan Jezus een vraag werd gesteld over „het besluit van het samenstel van dingen”, voorzei hij het komende „einde” en een „grote verdrukking . . . zoals er sedert het begin der wereld . . . niet is voorgekomen” (Matthéüs 24:3, 14, 21). Vervolgens sprak hij over „de dagen van Noach” en wat er „geschiedde in de dagen van Lot” als voorbeelden van de houding van mensen die geen acht sloegen op een waarschuwing over een komende vernietiging. Jezus voegde hieraan toe: „Op dezelfde wijze zal het gaan op de dag waarop de Zoon des mensen geopenbaard zal worden” (Lukas 17:26-30; vergelijk Matthéüs 24:36-39). Gaf Jezus hier een illustratie van slechts een geesteshouding, of blijkt uit de context waarin hij deze voorbeelden gebruikte, dat het in deze gevallen om het eeuwige oordeel ging?
Later schreef Petrus over Gods oordelen en de straf die Hij toediende aan degenen die dit verdienden. Vervolgens gebruikte Petrus drie voorbeelden: De engelen die hadden gezondigd, de oude wereld in Noachs tijd en degenen die in Sodom en Gomorra werden vernietigd. Laatstgenoemden, zo zei Petrus, ’werden voor goddelozen tot een voorbeeld gesteld van komende dingen’ (2 Petrus 2:4-9). Daarna vergeleek hij de vernietiging van de mensen in de Vloed met de komende „dag van het oordeel en van de vernietiging der goddeloze mensen”. Deze oordeelsvoltrekking gaat vooraf aan de beloofde nieuwe hemelen en een nieuwe aarde. — 2 Petrus 3:5-13.
Kan er in dit verband gezegd worden dat degenen die aan het einde van het huidige goddeloze samenstel door God worden terechtgesteld, een definitief oordeel ontvangen? Dat wordt te kennen gegeven in 2 Thessalonicenzen 1:6-9, waar staat „dat het van Gods zijde rechtvaardig is verdrukking te vergelden aan hen die voor u verdrukking veroorzaken, maar aan u die verdrukking lijdt, verlichting te zamen met ons bij de openbaring van de Heer Jezus vanuit de hemel met zijn krachtige engelen, in een vlammend vuur, wanneer hij wraak oefent over hen die God niet kennen en over hen die het goede nieuws omtrent onze Heer Jezus niet gehoorzamen. Dezen zullen de gerechtelijke straf van eeuwige vernietiging ondergaan, ver van het aangezicht van de Heer en van de heerlijkheid van zijn sterkte.”
Er is een interessante overeenkomst in uitdrukkingswijze tussen deze beschrijving en wat volgens Judas in het geval van Sodom gebeurde. Bovendien geven Matthéüs 25:31-46 en Openbaring 19:11-21 te kennen dat „de bokken” die in de komende oorlog van God worden afgesneden, de „eeuwige afsnijding” zullen ondergaan in „het meer van vuur”, dat een symbool is van eeuwige vernietiging.b — Openbaring 20:10, 14.
Gevoegd bij wat er in Judas 7 staat, gebruikt de bijbel Sodom en Gomorra en de Vloed dus als voorbeelden voor het rampzalige einde van het huidige goddeloze samenstel. Het is derhalve duidelijk dat de vernietiging van degenen die God tijdens die vroegere oordeelsvoltrekkingen terechtstelde, onherroepelijk was.
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1988 | 1 juni
-
-
a In Ezechiël 16:53-55 worden „Sodom en haar onderhorige plaatsen” niet in verband met de opstanding genoemd, maar in figuurlijke zin, met betrekking tot Jeruzalem en haar dochters. (Vergelijk Openbaring 11:8.) Zie ook De Wachttoren, 15 augustus 1952, blz. 246, 247.
-