De universele strijdvraag definitief beslecht
„Jehovah zelf aan uw rechterhand zal stellig koningen verpletteren op de dag van zijn toorn.” — PSALM 110:5.
1, 2. Welke gebeurtenis kan in het jaar 70 G.T. twijfel hebben gezaaid ten aanzien van de universele aard van de soevereiniteit van Jehovah God, maar op wie was tegen die tijd zijn gunst overgegaan?
DE universele soevereiniteit van de Schepper van hemel en aarde vormt de belangrijkste strijdvraag waarvoor mensen en engelen zich geplaatst zien. Binnenkort zal de strijdvraag voor altijd beslecht worden, maar eeuwenlang hebben Jehovah’s vijanden zijn soevereiniteit uitgedaagd. En trouwens, de verwoesting in 70 G.T. van de stad Jeruzalem samen met haar aan Jehovah opgedragen tempel kan twijfel hebben gezaaid ten aanzien van de universele aard van de soevereiniteit van de Schepper. Niettemin was er een geldige reden waarom Jehovah verkoos toen geen oorlogvoerende God te zijn ten behoeve van het vleselijke Israël.
2 Wat was die reden? Tegen die tijd had Jehovah God zijn gunst doen overgaan op een nieuwe natie, een geestelijk Israël, „het Israël Gods”, zoals de apostel Paulus de gemeente van Jezus Christus noemt (Galaten 6:16). Tot dusver heeft Jehovah gedurende het hele zogenoemde christelijke tijdperk nog niet als een oorlogvoerende God voor het geestelijke Israël gestreden zoals hij dat voor het natuurlijke Israël onder het Mozaïsche wetsverbond had gedaan. Hij liet zelfs toe dat Romeinse soldaten op aandrang van de joden Jezus Christus aan een martelpaal op Golgotha ter dood brachten. Dat was 37 jaar voor de tweede verwoesting van Jeruzalem, door de Romeinen in 70 G.T.
3, 4. Hoe had God zich van de dagen van Mozes tot koning Hizkía een krijgsman getoond, maar wat was ten aanzien van de geestelijke Israëlieten het geval met betrekking tot zijn en hun strijden?
3 Vanaf de dagen van de profeet Mozes tot de regering van koning Hizkía van Jeruzalem heeft Jehovah God op wonderbaarlijke wijze voor de natie Israël gestreden, en de Israëlieten streden onder hem met dodelijke wapens (Deuteronomium 1:30; 3:22; 20:3, 4; Jozua 10:42). Maar dat is niet het geval geweest met het geestelijke Israël! Vanaf de dood van Jezus Christus buiten Jeruzalem en in deze hele verdere periode van onze gewone tijdrekening heeft deze oorlogvoerende God niet verkozen in een letterlijke oorlogvoering voor het Israël Gods te strijden. Daarmee strookt dat hij de geestelijke Israëlieten die met elkaar de christelijke gemeente vormen, niet gemachtigd heeft om te strijden met materiële oorlogswapens. Christenen hebben een ander soort oorlogvoering.
4 In overeenstemming hiermee schreef een van de belangrijkste strijders voor het christelijke geloof aan medechristenen in het Griekse Korinthe: „De wapenen van onze oorlogvoering zijn niet vleselijk, maar krachtig door God tot omverwerping van sterk verschanste dingen. Want wij werpen redeneringen omver en elke hoogte die wordt opgericht tegen de kennis van God; en wij brengen elke gedachte in gevangenschap ten einde ze gehoorzaam te maken aan de Christus; en wij houden ons gereed om bestraffing toe te dienen voor elke ongehoorzaamheid, zodra uw eigen gehoorzaamheid volledig is betracht” (2 Korinthiërs 10:4-6). Eerder in diezelfde brief sprak Paulus van „de wapenen der rechtvaardigheid ter rechter- en ter linkerzijde”. — 2 Korinthiërs 6:7; zie ook Efeziërs 6:11-18.
Jehovah zal strijden te Armageddon
5. Welk standpunt nam Jezus in de hof van Gethsémané in ten aanzien van het gebruik van materiële wapens voor zelfverdediging, en welke handelwijze volgen zijn discipelen?
5 Jezus Christus heeft toen hij op aarde was nooit zijn toevlucht genomen tot dodelijke wapens om zich daarmee te verdedigen. In de nacht dat hij in de hof van Gethsémané verraden werd, trok zijn toegewijde discipel Simon Petrus een zwaard en sloeg er de slaaf van de joodse hogepriester een oor mee af. Maar Jezus bracht het oor op wonderbaarlijke wijze weer op zijn plaats en zei: „Allen die naar het zwaard grijpen, zullen door het zwaard vergaan. Of denkt gij dat ik geen beroep op mijn Vader kan doen om mij op dit ogenblik meer dan twaalf legioenen engelen ter beschikking te stellen? Hoe zouden in dat geval de Schriften worden vervuld, dat het aldus moet geschieden?” (Matthéüs 26:52-54) In het licht van dit alles zullen ware navolgers van de Zoon van God, die zichzelf als een slachtoffer heeft gegeven, hun neutraliteit bewaren en noch direct noch indirect aan wereldse oorlogvoering deelnemen. — Johannes 17:16; 18:36.
6. Welk standpunt zullen Jehovah’s Getuigen innemen gedurende de oorlog van de grote dag van God de Almachtige te Armageddon?
6 Laten de natiën er dan bij deze van verwittigd zijn dat gedurende „de oorlog van de grote dag van God de Almachtige” op „de plaats die in het Hebreeuws Har–Mágedon wordt genoemd”, Jehovah’s Getuigen geen aandeel aan de strijd zullen hebben. Zij zullen dat overlaten aan de oorlogvoerende God, „Jehovah der legerscharen”, te zamen met zijn legioenen engelen onder aanvoering van Jezus Christus. — Openbaring 16:14-16; 19:11-21; Psalm 84:12.
Jehovah staat op het punt zijn krijgsverrichtingen te hervatten
7. Met welke titel kwam Jehovah als oorlogvoerende God bekend te staan, en geldt hij nog steeds als zodanig?
7 De God van het Israël uit de oudheid kwam bekend te staan en werd aangesproken als Jehovah tseva·ʼōthʹ of Jehovah der legerscharen (1 Samuël 1:3, 11). In Romeinen 9:29 (Statenvertaling) verwijst de christelijke apostel Paulus naar Jesaja 1:9 en schrijft: „Indien de Heere Sebaôth ons geen zaad had overgelaten, zo waren wij als Sódom geworden, en Gomórra gelijk gemaakt geweest.” Ook schrijft de christelijke discipel Jakobus: „Het geschrei van hen, die geoogst hebben, is gekomen tot in de oren van de Heere Sebaôth” (Jakobus 5:4, SV). Voor Paulus en Jakobus in de eerste eeuw van onze gewone tijdrekening was God dus Jehovah der legerscharen. Gedurende de daaropvolgende achttien eeuwen heeft God geen vleselijke oorlogvoering bedreven ten behoeve van het geestelijke Israël, het Israël Gods, zoals hij dat voor het oude Israël had gedaan, maar hij is toch nog steeds Jehovah der legerscharen.
8-10. (a) Wie gaf opdracht tot de oorlog in de hemel, en waarom was Michaël de aangewezen krijgsman voor deze strijd? (b) Wat was het resultaat van de oorlog in de hemel, en hoeveel tijd resteert er nu nog voordat de oorlog van Jehovah’s grote dag uitbreekt?
8 Bij de geboorte van het Messiaanse koninkrijk in 1914 aan het einde van „de tijden der heidenen”, brak er oorlog uit in het hemelse rijk van Jehovah God (Lukas 21:24, SV). Wie gaf opdracht tot het voeren van die oorlog? Jehovah God zelf. Hij zond zijn op de troon geplaatste Zoon de strijd in onder de naam Michaël omdat Deze bij uitstek in staat is antwoord te geven op de vraag die in die naam besloten ligt, namelijk „Wie is gelijk God?” Michaël ging prompt tot handelen over als de strijdende vertegenwoordiger van Jehovah der legerscharen.
9 In overeenstemming daarmee lezen wij in Openbaring 12:7-10: „En er brak oorlog uit in de hemel: Michaël en zijn engelen streden tegen de draak, en de draak en zijn engelen streden, maar hij zegevierde niet, en ook werd er voor hen geen plaats meer gevonden in de hemel. Neergeslingerd werd daarom de grote draak, de oorspronkelijke slang, die Duivel en Satan wordt genoemd, die de gehele bewoonde aarde misleidt; neergeslingerd werd hij naar de aarde, en zijn engelen werden met hem neergeslingerd. En ik hoorde een luide stem in de hemel zeggen: ’Nu is gekomen de redding en de kracht en het koninkrijk van onze God en de autoriteit van zijn Christus, want de beschuldiger van onze broeders, die hen dag en nacht voor onze God beschuldigt, is neergeslingerd!”
10 Thans, meer dan zeventig jaar na die strijd in de hemel, rest er nog slechts „een korte tijdsperiode” voordat de oorlog van Jehovah’s grote dag uitbreekt en God zich heel duidelijk aan het huidige mensengeslacht zal doen kennen als Jehovah der legerscharen. — Openbaring 12:12; Zacharia 14:3.
De strijder voor Jehovah’s rechtvaardiging
11. Op welk vastgesteld moment wachten het overblijfsel van de kleine kudde en de grote schare, en wat zullen zij dan jubelend begroeten?
11 Onder inspiratie schreef de wijze koning Salomo van het oude Israël: „Voor alles is er een vastgestelde tijd, ja, een tijd voor elke aangelegenheid onder de hemel: . . . een tijd voor oorlog en een tijd voor vrede” (Prediker 3:1-8). Op aarde wachten de discipelen van de regerende Koning die „méér dan Salomo” is, op de tijd en de gelegenheid dat Hij de zegevierende hemelse engelen in de strijd te Har–Mágedon zal leiden (Matthéüs 12:42; Openbaring 19:11-16). Daar zal hij „[de natiën] weiden met een ijzeren staf”, ze breken „met een ijzeren scepter” (Openbaring 19:15; Psalm 2:9). Hoe zullen zijn vreedzame, beschermde discipelen zijn ontzag inboezemende bevrijding van hen toejuichen! Deze bevrijding zal zowel het overblijfsel van de „kleine kudde” van zijn medeërfgenamen in het Koninkrijk omvatten als de „grote schare” van zijn „andere schapen” die de hoop bezitten de Paradijsaarde te beërven onder zijn vredesregering van duizend jaar (Lukas 12:32; Openbaring 7:9-17; Johannes 10:16). Jubelend zullen zij, „onder de schaduw zelf van de Almachtige”, de grandioze overwinning begroeten die de Herder-Koning, Jezus Christus, behaalt ter rechtvaardiging van de universele soevereiniteit van Jehovah God. — Psalm 91:1.
12. Vanwaar dreigt voor de natiën oorlog, en met welk resultaat volgens Psalm 68:1, 2?
12 Zonder overdrijving kan nu gezegd worden dat alle aardse natiën, of ze nu wel of niet lid zijn van de organisatie der Verenigde Naties, een oorlog te wachten staat van ver buiten het rijk van de mens, een oorlog waarin gebruik gemaakt zal worden van met grote precisie gerichte wapens die superieur zijn aan de kernbommen van de mens. Luister: „Laat God opstaan, laten zijn vijanden verstrooid worden, en laten zij die hem intens haten, vluchten wegens hem. Moogt gij hen verdrijven zoals rook wordt verdreven; zoals was smelt wegens het vuur, laten zó de goddelozen van voor het aangezicht van God vergaan.” — Psalm 68:1, 2.
13. Tot wie zijn nu precies op het juiste moment, terwijl de voorbereidingen voor de oorlog verder gaan, de woorden van Psalm 45:1-6 gericht?
13 De voorbereidingen voor de oorlog aller oorlogen zijn nu aan de gang. Als Gods belangrijkste Strijder wordt Degene die strijdt voor Jehovah’s rechtvaardiging aangesproken met de volgende woorden die onder inspiratie zijn gecomponeerd door een lid van de natie Israël: „Gij zijt inderdaad schoner dan de mensenzonen. Aanminnigheid is op uw lippen uitgestort. Daarom heeft God u tot onbepaalde tijd gezegend. Gord uw zwaard aan uw dij, o machtige, met uw waardigheid en uw pracht. En ga in uw pracht voort tot succes; rijd voor de zaak van waarheid en ootmoed en rechtvaardigheid, en uw rechterhand zal u onderrichten in vrees inboezemende dingen. Uw pijlen zijn scherp — volken blijven onder u vallen — in het hart van de vijanden van de koning. God is uw troon tot onbepaalde tijd, ja, voor eeuwig; de scepter van uw koningschap is een scepter van recht.” — Psalm 45:1-6.
Natiën sluiten zich als één blok aaneen tegen Jehovah
14, 15. Welke woorden uit Psalm 2 citeerden de apostelen na hun vrijlating omdat zij ze in vervulling zagen gaan, en welk verzoek deden zij God?
14 Kort na de oprichting van de christelijke gemeente op de dag van het pinksterfeest in 33 G.T. onderscheidden gezalfde christenen een toepassing van Psalm 2:1, 2. Deze schriftplaats luidt: „Waarom zijn de natiën in tumult geweest en zijn ook de nationale groepen over iets ijdels blijven mompelen? De koningen der aarde stellen zich op en de hoogwaardigheidsbekleders zelf hebben zich als één blok aaneengesloten tegen Jehovah en tegen zijn gezalfde.” Nadat de apostelen van Jehovah’s Gezalfde hun eerste arrestatie en mishandeling door vijandige joden hadden ervaren, voegden zij zich weer bij hun medechristenen en haalden toen deze woorden van de door koning David gecomponeerde Psalm 2 aan. Handelingen 4:23-30 bericht over de zaak met de woorden:
15 „Nadat zij waren vrijgelaten, gingen zij naar hun eigen mensen en berichtten wat de overpriesters en de oudere mannen allemaal tot hen hadden gezegd. Toen zij dit hoorden, verhieven zij eensgezind hun stem tot God en zeiden: ’Soevereine Heer, gij zijt Degene die de hemel en de aarde en de zee en al wat daarin is, hebt gemaakt, en die door middel van heilige geest bij monde van onze voorvader David, uw knecht, hebt gezegd: „Waarom zijn natiën in tumult geraakt en hebben volken op ijdele dingen gezonnen? De koningen der aarde hebben zich opgesteld en de regeerders hebben zich als één blok aaneengesloten tegen Jehovah en tegen zijn gezalfde.” Zo ook waren in deze stad zowel Herodes als Pontius Pilatus, te zamen met mensen der natiën en met volken van Israël, in werkelijkheid vergaderd tegen uw heilige knecht Jezus, die gij hebt gezalfd, om alles te doen wat uw hand en raad van tevoren had bepaald dat zou geschieden. Nu dan, Jehovah, schenk aandacht aan hun bedreigingen, en geef uw slaven dat zij met alle vrijmoedigheid uw woord blijven spreken, terwijl gij uw hand uitstrekt tot gezondmaking en terwijl er tekenen en wonderen geschieden door middel van de naam van uw heilige knecht Jezus.’”
16, 17. (a) Is er in de hele menselijke geschiedenis iets voorgevallen wat te vergelijken valt met wat in 1914 begon te gebeuren? Leg dit uit. (b) Welke handelwijze blijven de natiën voortzetten, en tot het schrijven waarvan verplichten zij Jehovah daarmee ten aanzien van ’het boek van zijn oorlogen’?
16 Maar als het aankomt op in tumult geraakte natiën, koningen die zich gezamenlijk opstellen, politieke leiders die zich als één blok aaneensluiten tegen Jehovah en tegen zijn Gezalfde, Jezus Christus, wat in de hele menselijke geschiedenis kan dan wedijveren met wat 76 jaar geleden in 1914 een aanvang nam? Dat was niet alleen het jaar dat de mensheid voor het eerst in haar hele bestaan een wereldoorlog zag uitbreken, maar ook in het bijzonder het jaar dat de tijden der heidenen, „de bestemde tijden der natiën” eindigden! (Lukas 21:24) Psalm 2 begon duidelijk vanaf dat jaar haar grotere vervulling te ondergaan.
17 Aan het einde van de tijden der heidenen in 1914 was geen der natiën — zelfs niet de natiën van de zogeheten christenheid waar veel staatsburgers zich als geestelijke Israëlieten beschouwen — geneigd Jehovah’s Gezalfde, Jezus Christus, te verwelkomen op de troon van heerschappij over de aarde. En nu, 71 jaar nadat het prediken van ’dit goede nieuws van het koninkrijk op de gehele bewoonde aarde tot een getuigenis voor alle natiën’ vanaf 1919 een aanvang nam, zullen de natiën binnen en buiten de christenheid stellig niet de zo lang verkondigde Koning van Jehovah aanvaarden en hem trouw zweren terwijl zij hun eigen heerschappij over de aarde opgeven (Matthéüs 24:14). Integendeel, zij hebben ten slotte de tijd en de situatie bereikt dat zij Jehovah verplichten als het ware het grootse slothoofdstuk te schrijven voor „het boek van de Oorlogen van Jehovah”. — Numeri 21:14.
Roemrijke triomf voor de oorlogvoerende God
18. Van welke actie van de kant van Jehovah zijn wij voorstanders, en wie zal als het ware aan zijn zijde staan voor de vervulling van Psalm 110?
18 Voorwaarts dan de strijd in, o Jehovah der legerscharen, met uw koninklijke Zoon, Jezus Christus, aan uw zijde! Tot hem zijn de profetische woorden gericht: „Ga onderwerpen te midden van uw vijanden. Jehovah zelf aan uw rechterhand zal stellig koningen verpletteren op de dag van zijn toorn. Hij zal gericht oefenen onder de natiën; hij zal een volheid van dode lichamen veroorzaken. Hij zal stellig degene verpletteren die het hoofd is over een volkrijk land.” — Psalm 110:2, 5, 6.
19. Wat bidden wij, met het oog op de vlak voor ons liggende oorlog van de grote dag van God de Almachtige, ten behoeve van de grote schare andere schapen?
19 O Jehovah der legerscharen, laten uw getrouwe dienstknechten op aarde bij de oorlog van de grote dag van God de Almachtige te Armageddon de jubelende getuigen worden van uw ongeëvenaarde overwinning door bemiddeling van uw Krijgsman-Koning Jezus Christus! (Openbaring 16:14) Laat naast het overblijfsel van ware geestelijke Israëlieten de grote schare van met schapen te vergelijken personen die ’hun lange gewaden hebben gewassen en ze wit hebben gemaakt in het bloed van het Lam’, jubelend „uit de grote verdrukking komen” om in alle eeuwigheid uw aardse getuigen te zijn! (Openbaring 7:14) Laat hen onder uw liefdevolle zorg zonder te hoeven sterven binnengaan in het niet meer door oorlog geteisterde rijk van uw zegevierende Zoon, die zal regeren over de gereinigde aarde die in overeenstemming met uw oorspronkelijke voornemen een prachtig paradijs gaat worden. Laten zij voor alle uit de doden opgewekte personen een zichtbaar getuigenis vormen ter rechtvaardiging van de soevereiniteit die u rechtens over het hele universum toekomt! Wij danken u dat u dan de universele strijdvraag definitief en voorgoed hebt beslecht!
Kunt u zich dit herinneren?
◻ Wat is de belangrijkste strijdvraag waarvoor mensen en engelen zich geplaatst zien?
◻ Welk contrast bestaat er tussen Jehovah’s strijden voor het oude Israël en voor het geestelijke Israël?
◻ Hoe zullen Jehovah’s Getuigen zich gedurende Armageddon opstellen, en waarom?
◻ Wanneer had Psalm 2:1, 2 een nog ongeëvenaarde vervulling?
◻ Hoe zal de universele strijdvraag definitief beslecht worden?
[Illustratie op blz. 24, 25]
De „grote schare” zal Gods overwinnende Herder-Koning toejuichen