In de wereld, maar geen deel ervan
’Omdat gij geen deel van de wereld zijt, haat de wereld u.’ — JOHANNES 15:19.
1. In welke verhouding staan christenen tot de wereld, maar hoe beschouwt de wereld hen?
TIJDENS zijn laatste avond met zijn discipelen zei Jezus tot hen: ’Gij zijt geen deel van de wereld.’ Over welke wereld sprak hij? Had hij bij een eerdere gelegenheid niet gezegd: „God heeft de wereld zozeer liefgehad dat hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een ieder die geloof oefent in hem, niet vernietigd zou worden, maar eeuwig leven zou hebben”? (Johannes 3:16) De discipelen maakten duidelijk deel uit van die wereld, want zij waren de eersten die geloof in Jezus oefenden, wat tot eeuwig leven leidt. Waarom zei Jezus dan nu dat zijn discipelen afgescheiden van de wereld waren? En waarom zei hij ook: „Omdat gij . . . geen deel van de wereld zijt, . . . daarom haat de wereld u”? — Johannes 15:19.
2, 3. (a) Van welke „wereld” zouden christenen geen deel zijn? (b) Wat zegt de bijbel over de „wereld” waarvan christenen geen deel zijn?
2 Het antwoord is dat de bijbel het woord „wereld” (Grieks: koʹsmos) op verschillende manieren gebruikt. Zoals in het voorgaande artikel werd uitgelegd, heeft „de wereld” volgens de bijbel soms betrekking op de mensheid in het algemeen. Dit is de wereld waarvoor God liefde koesterde en Jezus gestorven is. Maar The Oxford History of Christianity verklaart: „In het christelijke taalgebruik is de ’wereld’ ook een term voor iets wat van God vervreemd en hem vijandig gezind is.” In welke zin is dat zo? De katholieke auteur Roland Minnerath legt in zijn boek Les chrétiens et le monde uit: „In ongunstige zin wordt de wereld . . . dus gezien als het domein waar de tegen God gekante machten hun activiteit ontplooien en dat wegens oppositie tegen de zegevierende heerschappij van Christus een vijandig wereldrijk vormt dat door Satan wordt bestuurd.” Deze „wereld” is de van God vervreemde mensenmassa. Van deze wereld zijn ware christenen geen deel, en die wereld haat hen.
3 Johannes had deze wereld in gedachten toen hij tegen het einde van de eerste eeuw schreef: „Hebt de wereld niet lief noch de dingen in de wereld. Indien iemand de wereld liefheeft, is de liefde van de Vader niet in hem; want alles wat in de wereld is — de begeerte van het vlees en de begeerte der ogen en het opzichtige geuren met de middelen voor levensonderhoud die men heeft — spruit niet voort uit de Vader, maar uit de wereld” (1 Johannes 2:15, 16). Hij schreef ook: „Wij weten dat wij uit God voortspruiten, maar de gehele wereld ligt in de macht van de goddeloze” (1 Johannes 5:19). Jezus zelf noemde Satan „de heerser van deze wereld”. — Johannes 12:31; 16:11.
De ontwikkeling van wereldmachten
4. Hoe zijn wereldmachten tot bestaan gekomen?
4 De thans bestaande van God vervreemde mensenwereld kwam kort na de vloed van Noachs dagen tot ontwikkeling, toen velen van Noachs nakomelingen ermee ophielden Jehovah God te aanbidden. Een in het oog springend man in die vroege dagen was Nimrod, een stedenbouwer en „een geweldig jager gekant tegen Jehovah” (Genesis 10:8-12). In die jaren was deze wereld grotendeels georganiseerd in kleine stadkoninkrijken, die van tijd tot tijd coalities vormden en oorlog tegen elkaar voerden (Genesis 14:1-9). Sommige stadkoninkrijken slaagden erin de heerschappij over andere te krijgen en werden regionale machten. Sommige regionale machten groeiden ten slotte uit tot grote wereldmachten.
5, 6. (a) Noem de zeven wereldmachten uit de bijbelse geschiedenis. (b) Hoe worden deze wereldmachten gesymboliseerd, en waar komt hun kracht en autoriteit vandaan?
5 In navolging van Nimrod aanbaden de heersers van de wereldmachten niet Jehovah, hetgeen weerspiegeld werd in hun wrede, gewelddadige optreden. Deze wereldmachten worden in de Schrift gesymboliseerd door wilde beesten, en de bijbel identificeert er zes die in de loop der eeuwen een krachtige invloed hebben gehad op Jehovah’s volk. Dat waren Egypte, Assyrië, Babylon, Medo-Perzië, Griekenland en Rome. Volgens de profetieën zou er na Rome een zevende wereldmacht opkomen (Daniël 7:3-7; 8:3-7, 20, 21; Openbaring 17:9, 10). Dit bleek de Anglo-Amerikaanse wereldmacht te zijn, bestaande uit het Britse Rijk met zijn bondgenoot de Verenigde Staten, die uiteindelijk Groot-Brittannië in macht ging overvleugelen. Het Britse Rijk kwam tot ontwikkeling nadat ten slotte de laatste sporen van het Romeinse Rijk verdwenen waren.a
6 De zeven opeenvolgende wereldmachten worden in het boek Openbaring gesymboliseerd door de koppen van een zevenkoppig wild beest, dat uit de zee van de rusteloze mensheid oprijst (Jesaja 17:12, 13; 57:20, 21; Openbaring 13:1). Wie geeft dit heersende beest zijn kracht? De bijbel antwoordt: „De draak gaf het beest zijn kracht en zijn troon en grote autoriteit” (Openbaring 13:2). De draak is niemand anders dan Satan de Duivel. — Lukas 4:5, 6; Openbaring 12:9.
De toekomstige heerschappij van Gods koninkrijk
7. Waarop vestigen christenen hun hoop, en hoe is dit van invloed op de verhouding waarin zij tot de regeringen van de wereld staan?
7 Al bijna 2000 jaar bidden christenen: „Uw koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, zo ook op aarde” (Mattheüs 6:10). Jehovah’s Getuigen weten dat alleen Gods koninkrijk werkelijke vrede op aarde kan brengen. Omdat zij nauwlettend aandacht schenken aan bijbelse profetieën, zijn zij ervan overtuigd dat dit gebed spoedig zal worden verhoord en dat het Koninkrijk binnenkort het bestuur over de aangelegenheden van de aarde op zich zal nemen (Daniël 2:44). Omdat zij dit koninkrijk aanhangen, zijn zij neutraal in de aangelegenheden van de regeringen van de wereld.
8. Hoe reageren aardse regeringen op de in Psalm 2 voorzegde heerschappij van Gods koninkrijk?
8 Sommige natiën beweren religieuze beginselen in acht te nemen. Toch negeren zij in de praktijk het feit dat Jehovah de Universele Soeverein is en dat hij Jezus als hemelse Koning op de troon heeft geplaatst met autoriteit over de aarde (Daniël 4:17; Openbaring 11:15). Een profetische psalm luidt: „De koningen der aarde stellen zich op en de hoogwaardigheidsbekleders zelf hebben zich als één blok aaneengesloten tegen Jehovah en tegen zijn gezalfde [Jezus], zeggend: ’Laten wij hun banden verscheuren en hun koorden van ons afwerpen!’” (Psalm 2:2, 3) Regeringen aanvaarden geen goddelijke „banden” of „koorden” die hen zouden beperken in de uitoefening van hun nationale soevereiniteit. Daarom zegt Jehovah tot Jezus, zijn uitverkoren Koning: „Vraag van mij, opdat ik natiën tot uw erfdeel moge geven en de einden der aarde tot uw eigen bezitting. Gij zult ze breken met een ijzeren scepter, alsof ze een pottenbakkersvat waren, zult gij ze stukslaan” (Psalm 2:8, 9). De mensenwereld waarvoor Jezus gestorven is, zal echter niet volledig worden ’gebroken’. — Johannes 3:17.
„Het merkteken” van het „beest” vermijden
9, 10. (a) Waarvoor worden wij in het boek Openbaring gewaarschuwd? (b) Wat wordt gesymboliseerd door het dragen van ’het merkteken van het beest’? (c) Welke merktekens aanvaarden Gods dienstknechten?
9 In de Openbaring die de apostel Johannes ontving, staat de waarschuwing opgetekend dat de van God vervreemde mensenwereld kort voor haar einde steeds meer eisen zou gaan stellen en dwang zou uitoefenen „op alle personen, de kleinen en de groten, en de rijken en de armen, en de vrijen en de slaven, opdat men dezen een merkteken aan hun rechterhand of op hun voorhoofd zou geven, en opdat niemand zou kunnen kopen of verkopen, behalve wie het merkteken heeft” (Openbaring 13:16, 17). Wat betekent dit? Een merkteken aan de rechterhand is een passend symbool van actieve ondersteuning. Wat valt er te zeggen over het merkteken op het voorhoofd? The Expositor’s Greek Testament zegt: „Hier wordt in sterk symbolische taal gezinspeeld op de gewoonte soldaten en slaven te kentekenen met een opvallende tatoeage of een opvallend brandmerk . . .; of, beter nog, op het religieuze gebruik om de naam van een god als talisman te dragen.” Veel mensen dragen door wat zij zeggen en doen symbolisch gesproken dit merkteken, waarmee zij zich identificeren als „slaven” of „soldaten” van het „beest” (Openbaring 13:3, 4). Wat hun toekomst aangaat, zegt de Theological Dictionary of the New Testament: „De vijanden van God laten het [merkteken] van het beest, het mysterieuze getal dat zijn naam bevat, op hun voorhoofd en op één hand stempelen. Dit geeft hun grote mogelijkheden voor economische en commerciële voorspoed, maar brengt de gramschap van God over hen en sluit hen uit van het duizendjarige koninkrijk, Openb. 13:16; 14:9; 20:4.”
10 Het vergt steeds meer moed en volharding om weerstand te bieden aan de druk om „het merkteken” te ontvangen (Openbaring 14:9-12). Maar dienstknechten van God bezitten deze kracht, en daarom worden zij dikwijls gehaat en belasterd (Johannes 15:18-20; 17:14, 15). Jesaja zei dat zij in plaats van het merkteken van het beest te dragen, symbolisch gesproken op hun hand zouden schrijven: „Jehovah toebehorend” (Jesaja 44:5). Bovendien ontvangen zij, daar zij „zuchten en kermen” over de verfoeilijkheden die door de afvallige religie worden gedaan, een symbolisch kenteken op hun voorhoofd waardoor zij worden geïdentificeerd als personen die het waard zijn gespaard te worden wanneer Jehovah’s oordelen worden voltrokken. — Ezechiël 9:1-7.
11. Wie staat menselijke regeringen toe heerschappij uit te oefenen totdat Gods koninkrijk de heerschappij over de aarde gaat overnemen?
11 God staat menselijke regeringen toe heerschappij uit te oefenen tot de tijd waarop Christus’ hemelse koninkrijk de heerschappij over deze aarde volledig overneemt. Deze goddelijke toelating van politieke staten wordt door professor Oscar Cullmann in zijn boek The State in the New Testament vermeld. Hij schrijft: „Het complexe denkbeeld van het ’provisorische’ karakter van de Staat is de reden waarom de houding van de eerste christenen ten aanzien van de Staat niet eenduidig is, maar daarentegen tegenstrijdig lijkt. Ik leg er de nadruk op dat het zo lijkt. Wij hoeven alleen maar Romeinen 13:1 te noemen, ’Ieder mens zij onderworpen aan de machten die . . .’, en dit dan te combineren met Openbaring 13: de Staat als het beest uit de afgrond.”
Het „beest” en „caesar”
12. Welke evenwichtige zienswijze hebben Jehovah’s Getuigen ten aanzien van menselijke regeringen?
12 Het zou onjuist zijn de conclusie te trekken dat alle mensen die regeringsautoriteit hebben, werktuigen van Satan zijn. Velen hebben er blijk van gegeven beginselvaste mensen te zijn, zoals de proconsul Sergius Paulus, die in de bijbel als „een intelligent man” wordt beschreven (Handelingen 13:7). Sommige heersers hebben moedig de rechten van minderheden verdedigd, waarbij zij zich lieten leiden door hun door God geschonken geweten, zelfs als zij Jehovah en zijn voornemens niet kenden (Romeinen 2:14, 15). Houd in gedachte dat de bijbel het woord „wereld” op twee tegengestelde manieren gebruikt: de mensenwereld, die door God wordt liefgehad en die wij dienen lief te hebben, en de van Jehovah vervreemde wereld der mensheid, waarvan Satan de god is en waarvan wij ons afgescheiden moeten houden (Johannes 1:9, 10; 17:14; 2 Korinthiërs 4:4; Jakobus 4:4). Bijgevolg hebben Jehovah’s dienstknechten een evenwichtige houding ten aanzien van menselijke heerschappij. Wij zijn neutraal in politieke aangelegenheden, aangezien wij als ambassadeurs of gezanten van Gods koninkrijk dienen en ons leven aan God hebben opgedragen (2 Korinthiërs 5:20). Daarentegen zijn wij gewetensvol onderworpen aan met autoriteit beklede personen.
13. (a) Hoe beziet Jehovah menselijke regeringen? (b) Hoever gaat christelijke onderworpenheid aan menselijke regeringen?
13 Deze evenwichtige benadering weerspiegelt de zienswijze van Jehovah God zelf. Wanneer wereldmachten of zelfs kleine staatjes hun autoriteit misbruiken, hun volk onderdrukken of degenen die God aanbidden, vervolgen, is de profetische beschrijving van verscheurende beesten beslist op ze van toepassing (Daniël 7:19-21; Openbaring 11:7). Wanneer nationale regeringen echter Gods voornemen dienen door in gerechtigheid orde en gezag te handhaven, beschouwt hij ze als zijn „openbare dienaren” (Romeinen 13:6). Jehovah verwacht van zijn volk dat zij menselijke regeringen respecteren en zich eraan onderwerpen, maar hun onderworpenheid is niet onbeperkt. Wanneer mensen dingen van Gods dienstknechten verlangen die door Gods wet worden verboden of wanneer zij dingen verbieden die God van zijn dienstknechten verlangt, houden de laatsten zich aan het standpunt dat de apostelen huldigden, namelijk: „Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen.” — Handelingen 5:29.
14. Hoe wordt christelijke onderworpenheid aan menselijke regeringen door Jezus en door Paulus toegelicht?
14 Met de volgende woorden zei Jezus dat zijn volgelingen zowel jegens regeringen als jegens God verplichtingen zouden hebben: „Betaalt caesar daarom terug wat van caesar, maar God wat van God is” (Mattheüs 22:21). De apostel Paulus schreef onder inspiratie: „Iedere ziel zij onderworpen aan de superieure autoriteiten . . . Maar indien gij het slechte doet, vrees dan; want niet voor niets draagt ze het zwaard; want ze is Gods dienares, een wreekster voor het tot uitdrukking brengen van gramschap jegens degene die het slechte beoefent. Daarom bestaat er een dwingende reden voor dat gij in onderworpenheid zijt, niet alleen vanwege die gramschap, maar ook vanwege uw geweten. Want daarom betaalt gij ook belastingen” (Romeinen 13:1, 4-6). Vanaf de eerste eeuw G.T. tot op heden hebben christenen rekening moeten houden met eisen die door de staat worden gesteld. Zij hebben moeten onderscheiden of het inwilligen van die eisen tot schipperen ten aanzien van hun aanbidding zou leiden, of dat zulke eisen gewettigd waren en er gewetensvol aan voldaan diende te worden.
Gewetensvolle burgers
15. Hoe betalen Jehovah’s Getuigen gewetensvol aan caesar terug wat zij hem verschuldigd zijn?
15 De politieke „superieure autoriteiten” zijn Gods „dienares” wanneer ze hun door God goedgekeurde rol vervullen, waartoe de autoriteit behoort „om boosdoeners straf toe te dienen maar hen die het goede doen te loven” (1 Petrus 2:13, 14). Jehovah’s dienstknechten betalen gewetensvol aan caesar terug wat hij rechtmatig eist op het gebied van belastingen, en ten aanzien van gehoorzaamheid „aan regeringen en autoriteiten als regeerders, [zijn zij] bereid . . . tot ieder goed werk” en gaan zij zo ver als hun door de bijbel geoefende geweten hun toestaat (Titus 3:1). Tot „goed werk” behoort anderen te helpen, bijvoorbeeld wanneer een ramp toeslaat. Velen hebben getuigd van de vriendelijkheid die Jehovah’s Getuigen in deze situaties jegens medemensen aan de dag hebben gelegd. — Galaten 6:10.
16. Welke goede werken verrichten Jehovah’s Getuigen gewetensvol voor regeringen en medemensen?
16 Jehovah’s Getuigen hebben hun medemensen lief en vinden dat het beste goede werk dat zij voor hen kunnen doen, is hen te helpen nauwkeurige kennis te verkrijgen van Gods voornemen om rechtvaardige „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” tot stand te brengen (2 Petrus 3:13). Door de hoge morele beginselen van de bijbel te onderwijzen en in praktijk te brengen, zijn zij een aanwinst voor de menselijke samenleving, waardoor velen voor crimineel gedrag worden behoed. Jehovah’s dienstknechten houden zich aan de wet en zijn respectvol jegens ministers, functionarissen, rechters en stedelijke autoriteiten en geven eer aan ’hen die vragen om eer’ (Romeinen 13:7). Ouders die Getuigen zijn, werken graag samen met de schoolonderwijzers van hun kinderen en helpen hun kinderen goed te studeren, opdat zij later in hun levensonderhoud zullen kunnen voorzien en niet ten laste van de maatschappij zullen komen (1 Thessalonicenzen 4:11, 12). De Getuigen kanten zich in hun gemeenten tegen raciaal vooroordeel en klassenonderscheid, en zij hechten groot belang aan het versterken van het gezinsleven (Handelingen 10:34, 35; Kolossenzen 3:18-21). Uit hun daden blijkt derhalve dat beschuldigingen als zouden zij het gezinsleven ondermijnen of niet bereid zijn de gemeenschap te helpen, vals zijn. De woorden van de apostel Petrus blijken dan ook waar te zijn: „Dit is de wil van God, dat gij door het goede te doen de onwetende praat van de onredelijke mensen doet verstommen.” — 1 Petrus 2:15.
17. Hoe kunnen christenen ermee voortgaan „in wijsheid te wandelen ten aanzien van hen die buiten zijn”?
17 Terwijl Christus’ ware volgelingen dus „geen deel van de wereld” zijn, vertoeven zij nog steeds in de door de mensenmaatschappij gevormde wereld en moeten zij ermee voortgaan „in wijsheid te wandelen ten aanzien van hen die buiten zijn” (Johannes 17:16; Kolossenzen 4:5). Zolang Jehovah de superieure autoriteiten toestaat als zijn dienares op te treden, zullen wij hun gepaste achting betonen (Romeinen 13:1-4). Terwijl wij politiek neutraal blijven, bidden wij betreffende „koningen en allen die een hoge positie bekleden”, vooral wanneer zij beslissingen moeten nemen die van invloed zouden kunnen zijn op de vrijheid van aanbidding. Wij zullen dit blijven doen „opdat wij een kalm en rustig leven mogen blijven leiden met volledige godvruchtige toewijding en ernst”, zodat ’alle soorten van mensen gered zullen worden’. — 1 Timotheüs 2:1-4.
[Voetnoot]
a Zie het boek De Openbaring — Haar grootse climax is nabij!, hoofdstuk 35, uitgegeven door de Watchtower Bible and Tract Society of New York, Inc.
Overzichtsvragen
◻ Van welke „wereld” maken christenen deel uit, maar van welke „wereld” kunnen zij geen deel zijn?
◻ Wat wordt gesymboliseerd door „het merkteken” van het „beest” op iemands hand of voorhoofd, en welke merktekens hebben Jehovah’s getrouwe dienstknechten?
◻ Welke evenwichtige zienswijze hebben ware christenen ten aanzien van menselijke regeringen?
◻ Wat zijn enkele manieren waarop Jehovah’s Getuigen tot het welzijn van de menselijke samenleving bijdragen?
[Illustraties op blz. 16]
De bijbel identificeert menselijke regeringen als Gods dienares en als een wild beest
[Illustratie op blz. 17]
Omdat Jehovah’s Getuigen liefdevolle bezorgdheid voor anderen tonen, zijn zij een aanwinst voor de gemeenschap