SION
(Si̱on).
1. Oorspronkelijk de vesting van de Jebusieten, die later „de Stad van David” werd genoemd (1Kon 8:1; 1Kr 11:5). Nadat koning David de berg Sion had veroverd, vestigde hij daar zijn residentie (2Sa 5:6, 7, 9; zie DAVID, STAD VAN). Dat David als Gods gezalfde vanuit Sion regeerde, is op te maken uit Jehovah’s woorden: „Ik, ja ik, heb mijn koning geïnstalleerd op Sion, mijn heilige berg” (Ps 2:6). Sion werd een bijzonder heilige berg voor Jehovah toen David de heilige ark daarheen liet brengen (2Sa 6:17). Later omvatte de aanduiding „Sion” ook het tempelgebied op de berg Moria (waarheen tijdens Salomo’s regering de Ark werd gebracht) en werd de uitdrukking in feite voor de hele stad Jeruzalem gebruikt. (Vgl. Jes 1:8; 8:18; zie BERG DER SAMENKOMST.) Aangezien de Ark met Jehovah’s tegenwoordigheid in verband werd gebracht (Ex 25:22; Le 16:2), en omdat Sion een symbool was van hemelse werkelijkheden, werd Sion als Gods woonplaats aangeduid (Ps 9:11; 74:2; 76:2; 78:68; 132:13, 14; 135:21) en als de plaats vanwaar hulp, zegen en redding zouden komen. — Ps 14:7; 20:2; 50:2; 53:6; 134:3.
Omdat de joden hem ontrouw waren, liet Jehovah toe dat de Babyloniërs Sion of Jeruzalem verwoestten (Klg 2:1, 4, 6, 8, 10, 13). Als een vervulling van profetieën bracht Jehovah later een overblijfsel van zijn berouwvolle volk naar Sion of Jeruzalem terug (Jes 35:10; 51:3; 52:1-8; Jer 50:4, 5, 28; 51:10, 24, 35). Derhalve kon Jezus Christus op een ezelsveulen Jeruzalem binnenrijden en zich aan Sion als koning aanbieden, waardoor de profetie van Zacharia werd vervuld (Za 9:9; Mt 21:5; Jo 12:15). Slechts een overblijfsel reageerde gunstig, terwijl de religieuze leiders Jezus als koning verwierpen en hem zochten te doden. Dit beduidde rampspoed voor het aardse Jeruzalem of Sion en het verlies van Gods gunst. — Mt 21:33-46.
Aangezien Jezus in het aardse Jeruzalem verworpen was, kon dat niet de plaats zijn waar Jehovah zijn Zoon als „een beproefde steen, de kostbare hoek van een vast fundament”, zou leggen (Jes 28:16; Ro 9:32, 33; 1Pe 2:6). Dit zou veeleer moeten plaatsvinden in het Sion waarover aan Hebreeuwse christenen het volgende werd geschreven: „Maar gij zijt genaderd tot een berg Sion en een stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, en myriaden engelen, in algemene vergadering, en de gemeente van de eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen, en God, de Rechter van allen, en de geestelijke levens van rechtvaardigen die tot volmaaktheid zijn gebracht, en Jezus, de middelaar van een nieuw verbond” (Heb 12:22-24). Kennelijk staat het Lam, Christus Jezus, met de 144.000 die van de aarde zijn gekocht, op deze hemelse berg Sion. — Opb 14:1-3; zie JERUZALEM; NIEUWE JERUZALEM, HET.
2. [Hoogheid]. Een andere, misschien oudere naam voor de berg Hermon (De 4:48). Sion kan, net als de Amoritische naam Senir, een aanduiding zijn geweest van een bepaald gedeelte van het Hermongebergte. — Vgl. De 3:9; 1Kr 5:23; Hgl 4:8; zie HERMON.
3. [Van een grondwoord dat „tot puinhopen instorten” betekent]. Een stad in het gebied van Issaschar (Joz 19:17, 19). In ʽAyun esh-Shaʽin, iets ten O van Nazareth, kan de naam Sion bewaard zijn gebleven, en men heeft het voorlopig met deze plaats geïdentificeerd.