Hoor wat de geest tot de gemeenten zegt
„Wie een oor heeft, hij hore wat de geest tot de gemeenten zegt.” — OPENBARING 3:22.
De inlichtingen op de bladzijden 10-21 werden in 1988 op de „Goddelijke gerechtigheid”-districtscongressen van Jehovah’s Getuigen gepresenteerd als de inleidende lezingen van het symposium getiteld „De bestemde tijd is nabij”.
1. Welke in de Openbaring opgetekende woorden bevatten goed nieuws in dit rampspoedige tijdperk, en wat wordt bedoeld met de „profetie” en „de bestemde tijd”?
ENIGE jaren geleden maakte een socioloog in de Verenigde Staten de opmerking dat de mensen in dat land te veel vrijheid maar te weinig geluk hadden. Hij voegde eraan toe dat de mensen „bemerken dat het geluk hun is ontglipt. Het paradijs dat zij zichzelf beloofden, is ijdel gebleken.” Met het oog hierop bevatten de woorden van de apostel Johannes in Openbaring 1:3 goed nieuws, want hij vertelt ons hoe wij geluk kunnen vinden. Johannes schreef: „Gelukkig is hij die de woorden van deze profetie hardop leest en zijn zij die ze horen en die onderhouden al wat daarin geschreven staat; want de bestemde tijd is nabij.” De „profetie” waar hij op doelt, staat opgetekend in het boek Openbaring. En „de bestemde tijd” is de tijd waarin deze in de Openbaring opgetekende profetie in vervulling moet gaan. Johannes’ woorden zijn van grote betekenis voor ons in deze tijd.
2. Wat moet Johannes zich aan het einde van de eerste eeuw hebben afgevraagd?
2 Meer dan zestig jaar voordat Johannes het boek Openbaring optekende, was hij op het pinksterfeest aanwezig toen de gezalfde christelijke gemeente werd opgericht. Nu, in 96 G.T., was die gemeente uitgegroeid van haar oorspronkelijke 120 leden tot een grote, internationale organisatie. Maar er waren problemen. Zoals Jezus, Paulus en Petrus hadden gewaarschuwd, begonnen afval en sekten de kop op te steken, en Johannes moet zich hebben afgevraagd wat de toekomst zou brengen. — Matthéüs 13:24-30, 36-43; Handelingen 20:29, 30; 2 Petrus 2:1-3.
3. Waarvan vormden de visioenen die Johannes zag en die hij in het boek Openbaring optekende, een waarborg?
3 Denkt u zich dus eens in hoe gelukkig hij was toen hij „een openbaring door Jezus Christus [ontving], die God hem gegeven [had] om aan zijn slaven de dingen te tonen die binnenkort gebeuren moeten” (Openbaring 1:1). In een reeks luisterrijke visioenen zag Johannes dat Jehovah’s voornemens beslist vervuld zouden worden en dat de volharding van getrouwe christenen op schitterende wijze beloond zou worden. Ook ontving hij boodschappen van Jezus voor zeven gemeenten; ze bevatten in feite Jezus’ laatste rechtstreekse raad aan christenen vóór Zijn komst in Koninkrijksheerlijkheid.
De zeven gemeenten
4. (a) Welke verantwoordelijkheid rust er op gemeenten van getrouwe christenen? (b) Wat blijkt uit het feit dat de gezalfde ouderlingen worden afgebeeld als zeven sterren in de rechterhand van Christus?
4 Deze zeven gemeenten van gezalfde christenen werden afgebeeld als zeven lampestandaarden, en de gezalfde ouderlingen in hun midden als zeven sterren in de rechterhand van Christus (Openbaring 1:12, 16). Door middel van dit levendige beeld zag Johannes dat gemeenten van getrouwe christenen lichtdragers moesten zijn, als brandende lampestandaarden in een duistere wereld (Matthéüs 5:14-16). Dat Jezus de ouderlingen in zijn rechterhand hield, liet zien dat hij de ouderlingen dirigeert, door hen te leiden en te besturen.
5. Tot wie in Johannes’ tijd waren de boodschappen aan de zeven gemeenten gericht?
5 Jezus zegt tot Johannes: „Schrijf wat gij ziet in een boekrol en zend die naar de zeven gemeenten: in Éfeze en in Smyrna en in Pérgamum en in Thyatíra en in Sardes en in Filadélfia en in Laodicéa” (Openbaring 1:11). Deze gemeenten bestonden in Johannes’ tijd echt, en wij kunnen er zeker van zijn dat toen Johannes gereedgekomen was met het op schrift stellen van de Openbaring, elke gemeente een afschrift heeft gekregen. Maar merk op wat Hastings’ Dictionary of the Bible over het boek Openbaring zegt: „Vrijwel geen enkel ander boek in het N[ieuwe] T[estament] wordt in de tweede eeuw zo grondig gestaafd.” Dit betekent dat het boek Openbaring niet alleen aan christenen in de zeven gemeenten bekend was en niet alleen door hen werd gelezen maar ook door vele anderen die de woorden van de profetie wilden bestuderen. Ja, Jezus’ raad was voor alle gezalfde christenen bestemd.
6, 7. (a) Op welke tijd hebben de woorden van het boek Openbaring hoofdzakelijk betrekking, en hoe weten wij dit? (b) Wie in deze tijd worden afgebeeld door de zeven sterren en wat beelden de zeven gemeenten af?
6 Maar deze boodschappen aan de zeven gemeenten hebben een nog ruimere toepassing. In Openbaring 1:10 zegt Johannes: „Door inspiratie geraakte ik in de dag des Heren.” Dit vers verschaft een belangrijke sleutel voor het onthullen van het begrip omtrent de Openbaring. Er wordt door te kennen gegeven dat het boek Openbaring hoofdzakelijk betrekking heeft op „de dag des Heren”, die begon toen Jezus in 1914 Koning werd. Dat dit zo begrepen moet worden, wordt door Jezus’ boodschappen aan de zeven gemeenten bevestigd. Daarin treffen wij uitdrukkingen aan zoals deze voor Pérgamum bestemde woorden: „Ik [kom] vlug tot u” (Openbaring 2:16; 3:3, 11). Na 96 G.T. ’kwam’ Jezus pas op betekenisvolle wijze toen hij in 1914 als Koning op de troon werd geplaatst (Handelingen 1:9-11). Vervolgens ’kwam’ hij als een vervulling van Maleachi 3:1 in 1918 nog eens, toen hij tot Jehovah’s tempel kwam om eerst het huisgezin van God te oordelen (1 Petrus 4:17). In de nabije toekomst zal hij nog een keer ’komen’, wanneer hij „wraak oefent over hen die God niet kennen en over hen die het goede nieuws omtrent onze Heer Jezus niet gehoorzamen”. — 2 Thessalonicenzen 1:7, 8; Matthéüs 24:42-44.
7 Met dit in gedachten begrijpen wij dat de zeven gemeenten een afbeelding zijn van alle gemeenten van gezalfde christenen na 1914, en dat de zeven sterren alle gezalfde ouderlingen in die gemeenten afbeelden. Bovendien zijn bij uitbreiding ook ouderlingen die tot de „andere schapen” behoren in Jezus’ rechterhand, dat wil zeggen onder zijn toezicht (Johannes 10:16). En de raad aan de zeven gemeenten is in beginsel van toepassing op alle gemeenten van Gods volk overal ter wereld in deze tijd, met inbegrip van de gemeenten die bestaan uit christenen met een aardse hoop.
8. Welke situatie trof Jezus aan toen hij in 1918 kwam om degenen te inspecteren die beleden christenen te zijn?
8 Toen Jezus in 1918 kwam om degenen te inspecteren die beleden christenen te zijn, trof hij gezalfde christenen op aarde aan die zich veel moeite getroostten de woorden van de profetie te onderhouden. Sedert de jaren ’70 van de vorige eeuw hadden zij de mensen over de belangrijkheid van het jaar 1914 ingelicht. Gedurende de Eerste Wereldoorlog had de christenheid veel leed over hen gebracht, en in 1918 kwam hun werk vrijwel tot stilstand toen de leidinggevende functionarissen van het Wachttorengenootschap op valse beschuldigingen in de gevangenis werden gezet. Maar wat zij in die tijd meemaakten, komt wonderlijk nauwkeurig overeen met de profetieën in de Openbaring. En hun vastbeslotenheid om acht te slaan op Jezus’ woorden tot de zeven gemeenten, identificeerde hen ontwijfelbaar als de enige lichtdragende christenen in deze in duisternis gehulde wereld. Heden ten dage vormt dit overblijfsel een Johannesklasse die de vervulling van vele gedeelten van de Openbaring zelf meemaakt en er een aandeel aan heeft.
Raad en prijzende woorden
9, 10. De vervulling van welke door Jezus geuite woorden heeft hedendaagse christenen zeer gelukkig gemaakt? Leg dit uit.
9 In Openbaring 3:8 zei Jezus tot de gemeente in Filadélfia: „Ik ken uw daden — zie! ik heb een geopende deur voor u gesteld, die niemand kan sluiten — en ik weet dat gij een weinig kracht hebt, en gij hebt mijn woord bewaard en hebt u niet ontrouw getoond aan mijn naam.” Klaarblijkelijk waren de christenen in Filadélfia actief bezig geweest, en nu ging er een deur open die grotere gelegenheden voor hen ontsloot.
10 De hedendaagse werkelijkheid van deze boodschap stemde Gods volk zeer gelukkig. Na hun moeilijke ervaringen in 1918 werden zij geestelijk hersteld, en in 1919 opende Jezus een deur die grotere gelegenheden voor hen ontsloot. Zij gingen die deur binnen toen zij de opdracht aanvaardden het goede nieuws van het Koninkrijk tot alle natiën te prediken. Nu Jehovah’s geest op hen rustte, kon niets dit werk beletten, en deze getrouwe christenen ontvingen het grote voorrecht een belangrijk onderdeel van het teken van Jezus’ tegenwoordigheid in vervulling te doen gaan (Matthéüs 24:3, 14). Als resultaat van hun getrouwe predikingswerk werden overgeblevenen van de 144.000 geroepen en gezalfd en werd de „grote schare” in groten getale bijeengebracht (Openbaring 7:1-3, 9). Wat een vreugde heeft deze getrouwe dienst Gods volk geschonken!
11. Hoe hebben sektariërs geprobeerd Jehovah’s organisatie in Johannes’ tijd te verderven, en hoe hebben zij dat in onze tijd geprobeerd?
11 Kan iets hen van deze vreugde beroven? Ja. De ouderlingen in Pérgamum bijvoorbeeld konden, ondanks een prachtig bericht van volharding, de leer van de sekte van Nikoláüs niet buiten de gemeente houden (Openbaring 2:15). Sektarisme begon vaste voet te krijgen. Zo zijn ook gedurende de gehele periode van deze laatste dagen sommige afzonderlijke personen afgevallen en hebben geprobeerd Jehovah’s organisatie te verderven. De ouderlingen als geheel hebben hen weerstaan, maar helaas zijn sommigen misleid. Mogen wij nooit toelaten dat afvalligen ons van onze vreugde beroven!
12. (a) Wat is een Bileam- en een Izébel-invloed? (b) Heeft Satan in de huidige tijd geprobeerd een Bileam- of een Izébel-invloed in de christelijke gemeente te brengen?
12 Jezus waarschuwde de gemeente in Pérgamum ook voor degenen „die aan de leer van Bileam vasthouden” (Openbaring 2:14). Wat was dat voor een leer? Iemand in Pérgamum bediende zich van dezelfde methode om christenen aldaar te verderven als waarvan Bileam zich had bediend om de Israëlieten in de wildernis te verderven, door hen namelijk aan te moedigen „dingen [te] eten die aan afgoden ten slachtoffer waren gebracht en hoererij [te] bedrijven” (Numeri 25:1-5; 31:8). Jezus waarschuwde de gemeente in Thyatíra voor „die vrouw Izébel”. Ook deze vrouw leerde christenen „hoererij [te] bedrijven en dingen [te] eten die aan afgoden ten slachtoffer zijn gebracht” (Openbaring 2:20). Heeft Satan geprobeerd een Bileam- of een Izébel-invloed in de hedendaagse christelijke gemeente te brengen? Zeer beslist, en wel in die mate dat er elk jaar bijna 40.000 personen worden uitgesloten, de meesten wegens immoraliteit. Wat een tragedie! Zowel met Bileam te vergelijken mannen als met Izébel te vergelijken vrouwen zijn in opstand gekomen tegen de ouderlingen en hebben getracht de gemeente te verderven. Mogen wij zulke onreine invloeden uit al onze macht weerstaan! — 1 Korinthiërs 6:18; 1 Johannes 5:21.
13. (a) Beschrijf Jezus’ walging met betrekking tot lauwheid. (b) Waarom waren de Laodicenzen lauw, en hoe kunnen wij deze zwakheid heden ten dage vermijden?
13 In Openbaring 3:15, 16 zei Jezus tot de gemeente in Laodicéa: „Ik ken uw daden, dat gij noch koud noch heet zijt. Waart gij maar koud of anders heet. Omdat gij lauw zijt en noch heet noch koud, daarom ga ik u uit mijn mond uitbraken.” Wat een aanschouwelijke beschrijving van Jezus’ walging met betrekking tot lauwheid! Hij vervolgt: „Gij zegt: ’Ik ben rijk en heb rijkdom verworven en heb in het geheel niets nodig.’” Ja, het materialisme had christenen in Laodicéa verleid. Zij waren zelfgenoegzaam en apathisch. Maar Jezus zei tot hen: „Gij [weet] niet . . . dat gij ellendig en beklagenswaardig en arm en blind en naakt zijt” (Openbaring 3:17). Willen wij „ellendig en beklagenswaardig en arm en blind en naakt” zijn in Jezus’ ogen? Natuurlijk niet! Laten wij er dus beslist tegen vechten materialistisch of lauw te zijn. — 1 Timótheüs 6:9-12.
Volhard tot het einde
14. (a) Welke moeilijkheden moest de gemeente in Smyrna onder de ogen zien? (b) Welke ervaringen in deze tijd komen met Smyrna’s ervaringen overeen?
14 Een gemeente die niet door lauwheid werd gekenmerkt, was die in Smyrna. Tot deze christenen zei Jezus: „Ik ken uw verdrukking en armoede — doch gij zijt rijk — en de laster van de zijde van hen die zeggen dat zij joden zijn en het evenwel niet zijn, maar die een synagoge van Satan zijn. Wees niet bevreesd voor de dingen die gij gaat lijden. Zie! De Duivel zal voortgaan sommigen van u in de gevangenis te werpen, opdat gij volledig op de proef wordt gesteld en opdat gij tien dagen verdrukking hebt” (Openbaring 2:8-10). Wat komt dit nauwkeurig overeen met de ervaring van christenen in deze tijd! Ook hedendaagse christenen, zowel gezalfden als andere schapen, hebben felle tegenstand van de zijde van de hedendaagse „synagoge van Satan”, de christenheid, te verduren gehad. Vanaf de Eerste Wereldoorlog tot aan deze tijd zijn duizenden mannen, vrouwen en kinderen geslagen, gevangengezet, gemarteld, verkracht of gedood omdat zij weigerden ten aanzien van hun christelijke rechtschapenheid te schipperen.
15, 16. (a) Hoe kunnen gezalfde christenen in weerwil van de vervolging die zij ondergaan, gelukkig zijn? (b) Welke speciale beloningen die voor de andere schapen zijn weggelegd, helpen ook hen gelukkig te zijn?
15 Maken zulke ervaringen mensen gelukkig? Op zichzelf niet. Maar evenals de apostelen ervaren getrouwe christenen die beproevingen verduren, een diepe innerlijke vreugde omdat zij „waardig gerekend [worden] ten behoeve van [Jezus’] naam oneer te lijden” (Handelingen 5:41). En zij blijven gelukkig in weerwil van alles wat hun vijanden hun aandoen omdat zij weten dat de bestemde tijd waarop hun rechtschapenheid zal worden beloond nabij is, en de beloning is werkelijk groot. Jezus zei tot de christenen in Smyrna: „Bewijs dat gij getrouw zijt, zelfs tot de dood, en ik zal u de kroon des levens geven” (Openbaring 2:10). En tot de leden van de gemeente in Sardes zei hij: „Wie overwint, zal aldus met witte bovenklederen worden getooid; en ik zal zijn naam geenszins uit het boek des levens uitwissen.” — Openbaring 3:5.
16 Deze beloften hebben weliswaar specifiek betrekking op gezalfde christenen en herinneren hen aan de prijs van onsterfelijk hemels leven die voor hen is weggelegd. Maar degenen die tot de andere schapen behoren, worden eveneens gesterkt door deze woorden. Jehovah heeft ook voor hen een beloning bereid, mits zij ijverig zijn en volharden. Hun wacht het schitterende vooruitzicht eeuwig leven te beërven op een paradijsaarde onder het Koninkrijk in handen van Christus. Daar zullen zij het Paradijs vinden dat mensen van deze wereld niet zullen vinden.
17. Met welke woorden besloot Jezus elke boodschap, en wat betekenen zijn woorden voor ons in deze tijd?
17 Jezus besloot elk van zijn boodschappen aan de gemeenten met de woorden: „Wie een oor heeft, hij hore wat de geest tot de gemeenten zegt” (Openbaring 3:22). Ja, wij moeten de woorden van de Opperherder horen en gehoorzamen. Wij moeten onreinheid en afval mijden, en wij moeten ijverig blijven. Daarvan hangt het af of wij de beloning ontvangen. En een beschouwing van de verdere inlichtingen in de Openbaring zal ons nog vastberadener maken om dat te doen.
De zegels van de boekrol
18. (a) Wat ontvangt Jezus in de hemelse hoven? (b) Wat betekent de rit van drie van de ruiters uit Openbaring hoofdstuk 6 voor de thans levende mensheid?
18 In de hoofdstukken 4 en 5 ziet Johannes bijvoorbeeld een wonderbaar visioen van Jehovah’s hemelse hoven. Het Lam Gods, Jezus Christus, bevindt zich daar en hij ontvangt een boekrol met zeven zegels. In hoofdstuk 6 opent Jezus zes van de zeven zegels, het ene na het andere. Wanneer het eerste geopend wordt, verschijnt er een ruiter op een wit paard. Hem wordt een kroon gegeven en hij rijdt uit, „overwinnend en om zijn overwinning te voltooien” (Openbaring 6:2). Dit is Jezus, de pas gekroonde Koning. Toen hij in 1914 zijn zegevierende koninklijke rit aanving, begon de dag des Heren. Bij het openen van de volgende drie zegels komen er nog drie paarden met hun berijder te voorschijn. Dit zijn angstaanjagende verschijningen die menselijke oorlogvoering, hongersnood en de dood door pestilenties en andere oorzaken afbeelden. Ze bevestigen Jezus’ uitvoerige profetie dat zijn hemelse tegenwoordigheid in koningsmacht zou worden gekenmerkt door grote oorlogen, hongersnoden, pestilenties, aardbevingen en andere rampen op aarde (Matthéüs 24:3, 7, 8; Lukas 21:10, 11). Indien christenen in zo’n tijd willen volharden, moeten zij werkelijk acht slaan op Jezus’ woorden tot de zeven gemeenten.
19. (a) Welke beloning wordt gedurende de tegenwoordigheid van Christus aan reeds gestorven getrouwe gezalfde christenen gegeven? (b) Naar welke afschuwelijke gebeurtenissen wordt door het openen van het zesde zegel vooruitgewezen, en tot welke vraag leidt dit?
19 Bij het openen van het vijfde zegel wordt een gebeurtenis in het onzichtbare geestenrijk onthuld. Gezalfde christenen die voor hun geloof zijn gestorven, ontvangen ieder een lang wit gewaad. Klaarblijkelijk is de hemelse opstanding begonnen nu de tegenwoordigheid van Christus een feit is (1 Thessalonicenzen 4:14-17; Openbaring 3:5). Vervolgens wordt het zesde zegel geopend en wordt „de aarde”, Satans aardse samenstel van dingen, door een grote aardbeving geschokt (2 Korinthiërs 4:4). „De hemel” van menselijke heerschappij onder Satans bestuur wordt opgerold als een oude boekrol die op het punt staat weggegooid te worden. Dodelijk bevreesde, opstandige mensen roepen in wanhoop tot de rotsen: „Valt op ons en verbergt ons voor het aangezicht van Degene die op de troon zit en voor de gramschap van het Lam, want de grote dag van hun gramschap is gekomen, en wie kan dan standhouden?” — Openbaring 6:13, 14, 16, 17.
20. Wie kan standhouden gedurende de grote dag van de gramschap van Jehovah en van het Lam?
20 Ja, wie kan standhouden? Jezus heeft die vraag echter al beantwoord. Zij die ’horen wat de geest tot de gemeenten zegt’, zullen op die grote dag van gramschap standhouden. En ter bevestiging daarvan verneemt Johannes vervolgens dat de laatsten van de 144.000 verzegeld worden en dat er een grote schare uit alle natiën bijeenvergaderd wordt die „de grote verdrukking” zal overleven (Openbaring 7:1-3, 14). Maar nu is de tijd aangebroken dat het zevende zegel van de boekrol zal worden geopend en dat er nog meer dramatische visioenen aan Johannes zullen worden getoond en, via hem, aan ons in deze tijd. Het volgende artikel zal enkele hiervan bespreken.
Herinnert u zich dit?
◻ In welke verhouding staan de gemeenteouderlingen tot Jezus?
◻ Met welke problemen werden de ouderlingen in Pérgamum en Thyatíra geconfronteerd, en hoe doen soortgelijke problemen zich in de hedendaagse gemeenten voor?
◻ Welke ernstige fout maakte de gemeente Laodicéa, en hoe kunnen wij het vermijden in deze tijd een soortgelijke fout te maken?
◻ Hoe hebben christenen in deze twintigste eeuw moeten volharden, en welke beloften van Jezus hebben hen in dit opzicht geholpen?
◻ Hoe kunnen wij de wanhoop en hopeloosheid vermijden die de natiën te Armageddon zullen ervaren?
[Illustraties op blz. 13]
Enkele van de getrouwe christenen die lijden ondergingen in nazi-concentratiekampen
[Verantwoording]
DÖW, Wenen