Hoofdstuk 10
De „diepe dingen van Satan” verafschuwen
THYATIRA
1. Waar lag Thyatíra ten opzichte van de andere gemeenten, en in wat voor religieuze omgeving?
ONGEVEER 65 kilometer ten zuidoosten van Bergama (Pérgamum) ligt de bloeiende Turkse stad Akhisar. Zo’n 1900 jaar geleden lag hier de stad Thyatíra. Een reizende opziener kon van Pérgamum via een weg door het binnenland gemakkelijk naar Thyatíra komen en van daar uit een rondreis maken naar de overige in Openbaring hoofdstuk 3 genoemde gemeenten — Sardes, Filadélfia en Laodicéa. In tegenstelling tot Pérgamum schijnt Thyatíra geen belangrijk centrum van keizeraanbidding te zijn geweest, maar er waren wel heiligdommen en tempels die aan heidense goden opgedragen waren. Thyatíra was een opmerkelijk handelscentrum.
2, 3. (a) Wat was eerder opgetekend over iemand uit Thyatíra die een christen werd? (b) Wat betekent het voor de christenen in Thyatíra dat Jezus „de Zoon van God” is en dat hij „ogen heeft als een vuurvlam”?
2 Toen Paulus in Macedonië predikte, ontmoette hij een vrouw uit Thyatíra, Lydia genaamd, een purperverkoopster. Lydia en haar hele huisgezin namen de boodschap die Paulus predikte graag aan en betoonden buitengewone gastvrijheid (Handelingen 16:14, 15). Zij werd de eerste in de bijbel vermelde persoon uit Thyatíra die het christendom aanvaardde. Na verloop van tijd werd er in de stad zelf een gemeente van christenen opgericht. Jezus richt zijn langste boodschap tot die gemeente: „En schrijf aan de engel van de gemeente in Thyatíra: Deze dingen zegt de Zoon van God, hij die ogen heeft als een vuurvlam en wiens voeten als fijn koper zijn.” — Openbaring 2:18.
3 Dit is de enige keer dat de uitdrukking „Zoon van God” in de Openbaring voorkomt, hoewel Jezus op andere plaatsen Jehovah wel als „mijn Vader” aanduidt (Openbaring 2:27; 3:5, 21). Dat de titel hier wordt gebruikt, herinnert de christenen in Thyatíra waarschijnlijk aan de intieme verhouding die tussen Jezus en Jehovah bestaat. Deze Zoon „heeft [ogen] als een vuurvlam” — een waarschuwing voor de christenen in Thyatíra dat zijn oordeel als een vuur zal ontbranden tegen alles wat naar zijn waarneming de gemeente verontreinigt. Doordat hij voor een tweede maal de aandacht vestigt op zijn glanzende, op koper gelijkende voeten, legt hij de nadruk op zijn eigen lichtende voorbeeld van getrouwheid toen hij op aarde rondwandelde. De christenen in Thyatíra hebben ongetwijfeld acht geslagen op zijn raad, en dat moeten wij in deze tijd eveneens doen! — 1 Petrus 2:21.
4, 5. (a) Waarom kon Jezus de christenen in Thyatíra prijzen? (b) Hoe is de gemeente in Thyatíra typerend voor de gemeenten van Jehovah’s Getuigen in deze tijd?
4 Gelukkig kan Jezus de christenen in Thyatíra prijzen. Hij zegt: „Ik ken uw daden en uw liefde en geloof en bediening en volharding, en ik weet dat uw daden de laatste tijd meer zijn dan die van vroeger” (Openbaring 2:19). In tegenstelling met de Efeziërs hebben de gezalfde christenen in Thyatíra hun eerste liefde voor Jehovah niet verloren. Hun geloof is sterk. Bovendien zijn hun daden meer dan die van vroeger, en evenals de drie voorgaande gemeenten volharden de christenen in Thyatíra. Hoe typerend is dit ook voor de bijna 100.000 gemeenten van Jehovah’s Getuigen die er in deze tijd op aarde zijn! Liefde voor Jehovah is een opvallend kenmerk, terwijl de hele organisatie doortrokken is van een geest van ijver in de bediening, waardoor jong en oud wordt aangevuurd. Een toenemend aantal zet zich in als pioniers en maakt aldus een verstandig gebruik van de tijd die nog rest om de schitterende hoop van Gods komende koninkrijk te verkondigen! — Matthéüs 24:14; Markus 13:10.
5 Reeds tientallen jaren leggen vele getrouwe personen, zowel leden van het gezalfde overblijfsel als van de grote schare, een voorbeeldige volharding in Gods dienst aan de dag, terwijl de wereld om hen heen steeds dieper in uitzichtloze duisternis verzinkt. Maar laten wij goede moed houden! De Openbaring bevestigt het getuigenis van Gods vroegere profeten. „De grote dag van Jehovah is nabij. Hij is nabij en haast zich zeer.” — Zefanja 1:14; Joël 2:1; Habakuk 2:3; Openbaring 7:9; 22:12, 13.
„Die vrouw Izébel”
6. (a) Welk probleem dat onmiddellijke aandacht vereist, merkt Jezus op in de gemeente Thyatíra, in weerwil van de prijzenswaardige kenmerken die hij er ziet? (b) Wie was Izébel, en kon zij er met recht aanspraak op maken een profetes te zijn?
6 Jezus’ onderzoekende, vurige ogen hebben verder gekeken. Hij merkt iets op dat onmiddellijke aandacht vereist. „Niettemin”, zo zegt hij tot de christenen in Thyatíra, „heb ik dit tegen u, dat gij die vrouw Izébel, die zich een profetes noemt, tolereert, en zij leert en misleidt mijn slaven, zodat zij hoererij bedrijven en dingen eten die aan afgoden ten slachtoffer zijn gebracht” (Openbaring 2:20). In de tiende eeuw v.G.T. was koningin Izébel, de Baäl aanbiddende vrouw van koning Achab van Israël, berucht geworden vanwege haar moordlustige, overspelige en dominerende optreden. Jehu, als Jehovah’s gezalfde, liet haar ter dood brengen (1 Koningen 16:31; 18:4; 21:1-16; 2 Koningen 9:1-7, 22, 30, 33). De afgodische Izébel kon er geen aanspraak op maken een profetes te zijn. Zij was niet als Mirjam en Debora, die als getrouwe profetessen in Israël hadden gediend (Exodus 15:20, 21; Rechters 4:4; 5:1-31). En Jehovah’s geest bewoog haar niet tot profeteren zoals in het geval van de bejaarde Anna en de vier dochters van Filippus de evangelieprediker. — Lukas 2:36-38; Handelingen 21:9.
7. (a) Op welke invloed doelt Jezus klaarblijkelijk door gewag te maken van „die vrouw Izébel”? (b) Hoe hebben enkele met de gemeente verbonden vrouwen hun eigenzinnige handelwijze misschien gerechtvaardigd?
7 Het is derhalve duidelijk dat „die vrouw Izébel”, die een profetes in Thyatíra beweert te zijn, een bedriegster is. Zij wordt niet door Gods geest ondersteund. Wie is zij? Klaarblijkelijk is zij een vrouw, of vertegenwoordigt zij een groep van vrouwen, die als een schaamteloze, verderfelijke invloed in de gemeente te werk gaat. Het kan zijn dat sommige met de gemeente verbonden vrouwen gemeenteleden in immoraliteit betrokken, terwijl zij hun eigenzinnige handelwijze brutaal rechtvaardigden door schriftplaatsen verkeerd toe te passen. Ja, dit komt werkelijk op vals profeteren neer! Zij beïnvloedden anderen hen na te volgen in hun „hoererij, onreinheid, seksuele begeerte, schadelijke verlangens en begerigheid, welke afgoderij is” (Kolossenzen 3:5). Zij wilden de leden van de gemeente ertoe brengen zich over te geven aan een immorele, egoïstische levensstijl van het soort dat nu in de meeste religies der christenheid wordt goedgekeurd of door de vingers wordt gezien.
8. (a) Welk oordeel spreekt Jezus over de „Izébel” in Thyatíra uit? (b) Hoe heeft zich in deze tijd een onjuiste vrouwelijke invloed doen gelden?
8 Jezus’ verdere woorden aan de ouderlingen in Thyatíra luiden: „En ik heb haar tijd gegeven om berouw te hebben, maar zij wil geen berouw hebben van haar hoererij. Zie! Ik sta op het punt haar op een ziekbed te werpen, en hen die overspel met haar plegen, in grote verdrukking te brengen, tenzij zij berouw hebben van haar daden” (Openbaring 2:21, 22). Zoals de oorspronkelijke Izébel Achab blijkbaar domineerde en vervolgens Gods scherprechter, Jehu, uitdaagde, zo kan deze vrouwelijke invloed tot uiting komen in pogingen om echtgenoten en ouderlingen te manipuleren. Schijnbaar tolereren de ouderlingen in Thyatíra deze onbescheiden Izébel-invloed. Jezus laat hun, alsook de wereldomvattende hedendaagse gemeente van Jehovah’s volk, hier een krachtige waarschuwing horen. In deze tijd hebben sommige van zulke wilskrachtige vrouwen hun echtgenoten ertoe overgehaald afvallig te worden en hebben zij zelfs rechtszaken tegen Jehovah’s getrouwe dienstknechten aangespannen. — Vergelijk Judas 5-8.
9. (a) Waarom werpen Jezus’ woorden over Izébel geen ongunstig licht op alle vrouwen in de gemeente? (b) Alleen wanneer treedt er een Izébel-invloed op?
9 Dit werpt in geen enkel opzicht een ongunstig licht op getrouwe vrouwen in de christelijke gemeente. In deze tijd wordt een groot deel van het getuigeniswerk door getrouwe zusters verricht; door middel van de huisbijbelstudies die zij leiden, brengen zij grote menigten nieuwelingen de gemeente binnen. God zelf zegent deze regeling, zoals in Psalm 68:11 te kennen wordt gegeven: „Jehovah zelf geeft het woord; de vrouwen die het goede nieuws vertellen, zijn een groot leger.” Echtgenoten kunnen ten goede beïnvloed worden door het zachtaardige, respectvolle gedrag van hun vrouw, dat „van grote waarde is in de ogen van God” (1 Petrus 3:1-4). De bekwame, vlijtige vrouw wordt door koning Lemuël geprezen (Spreuken 31:10-31). Alleen wanneer vrouwen hun juiste plaats verlaten door mannen te verleiden of door het gezagsbeginsel te tarten of te negeren, treedt er een Izébel-invloed op. — Efeziërs 5:22, 23; 1 Korinthiërs 11:3.
10. (a) Waarom moet er een oordeel aan Izébel en haar kinderen voltrokken worden? (b) In welke gevaarlijke toestand bevinden degenen zich die kinderen van Izébel worden, en wat moeten zulke personen doen?
10 Verwijzend naar „die vrouw Izébel” vervolgt Jezus: „En haar kinderen zal ik met dodelijke plagen doden, zodat alle gemeenten zullen weten dat ik het ben die de nieren en harten doorzoek, en ik zal een ieder van u geven overeenkomstig uw daden” (Openbaring 2:23). Jezus heeft Izébel en haar kinderen de tijd gegeven om berouw te hebben, maar zij volharden in hun immorele praktijken en er moet derhalve een oordeel aan hen voltrokken worden. Dit houdt een krachtige waarschuwing in voor christenen in deze tijd. Mannen of vrouwen die Izébel navolgen en aldus haar kinderen worden door bijbelse gezags- en moraliteitsbeginselen te schenden of door eigenzinnig te zijn zodat zij theocratische orde negeren, bevinden zich geestelijk in een gevaarlijk zieke toestand. Zeker, indien zo iemand de ouderlingen in de gemeente vraagt om samen met hem te bidden, zal „het gebed des geloofs . . . degene die zich niet wel voelt beter maken, en Jehovah zal hem oprichten” — mits hij nederig in overeenstemming met die gebeden handelt. Doch laat niemand denken dat hij (of zij) God of Christus om de tuin kan leiden door te proberen immorele daden te verbergen of voor de uiterlijke schijn ijverige dienst te verrichten. — Jakobus 5:14, 15.
11. Hoe worden gemeenten in deze tijd geholpen op hun hoede te zijn voor het binnendringen van ongeoorloofde vrouwelijke invloed?
11 Gelukkig zijn de meeste gemeenten van Jehovah’s Getuigen in deze tijd zich van dit gevaar bewust. Ouderlingen zijn op hun qui-vive voor neigingen tot ontheocratische geesteshoudingen en kwaaddoen. Zij trachten zowel mannen als vrouwen die zich op een gevaarlijke weg bevinden, te helpen zodat zij geestelijk opgebouwd en weer terechtgebracht kunnen worden voordat het te laat is (Galaten 5:16; 6:1). Liefdevol en krachtig beteugelen deze christelijke opzieners elke door vrouwen in het werk gestelde poging om belangengroepjes te vormen die overeenkomst vertonen met de feministische beweging. Bovendien wordt er regelmatig tijdige raad gegeven in de publikaties van Jehovah’s Getuigen.a
12. In welk opzicht legt de Johannesklasse thans net zo’n ijver aan de dag als Jehu?
12 Is er echter sprake van grove immoraliteit, en vooral wanneer dit een patroon wordt, dan moeten onberouwvolle zondaars uit de gemeenschap gesloten worden. Wij herinneren ons hoe Jehu zich beijverde om alle sporen van Izébels invloed uit Israël te verwijderen. Zo treden ook in deze tijd de leden van de hedendaagse Johannesklasse krachtig op, waardoor zij hun metgezellen van de „Jonadab”-klasse een voorbeeld geven en tonen dat zij heel anders zijn dan de toegeeflijke bedienaren van de christenheid. — 2 Koningen 9:22, 30-37; 10:12-17.
13. Wat zal er gebeuren met degenen die voor een verkeerde vrouwelijke invloed zwichten?
13 Als Jehovah’s Boodschapper en Rechter handelt de Zoon van God volkomen juist door de hedendaagse Izébel te identificeren en haar op een ziekbed te werpen, want haar geestelijke ziekte is werkelijk chronisch (Maleachi 3:1, 5). Degenen die voor deze verkeerde vrouwelijke invloed zijn gezwicht, zullen ook in grote verdrukking geraken — de pijnlijke ondervinding uitgesloten te worden, afgesneden van de christelijke gemeente alsof men een dode is. Tenzij deze personen berouw hebben, zich omkeren en weer in de gemeente opgenomen worden, staat hun ook een fysieke dood door „dodelijke plagen” te wachten — op zijn laatst in de grote verdrukking. Intussen is een herstel mogelijk indien zij volledig berouw hebben van hun verkeerde daden. — Matthéüs 24:21, 22; 2 Korinthiërs 7:10.
14. (a) Hoe bedient Jezus zich van de ouderlingen om bepaalde problemen, zoals elke eventuele Izébel-invloed, te behandelen? (b) Hoe dient de gemeente de ouderlingen die zulke problemen behandelen, te ondersteunen?
14 „Alle gemeenten” moeten te weten komen dat Jezus niet alleen „de nieren” of diepste gevoelens doorzoekt, maar ook het ’hart’, de innerlijke mens, met inbegrip van de beweegredenen die in het hart schuilgaan. Met het oog daarop bedient hij zich van betrouwbare sterren of ouderlingen om bepaalde problemen te behandelen, zoals elke eventuele Izébel-invloed die zich voordoet (Openbaring 1:20). Nadat deze ouderlingen een dergelijke kwestie volledig hebben onderzocht en er een oordeel is uitgesproken, ligt het niet op de weg van individuele personen om te graven naar het hoe en waarom van de ondernomen actie. Allen dienen de wijze waarop de ouderlingen de kwestie hebben afgehandeld, nederig te aanvaarden en deze gemeente-sterren te blijven ondersteunen. Loyaliteit aan Jehovah en zijn organisatorische regelingen zal beloond worden (Psalm 37:27-29; Hebreeën 13:7, 17). Wat uzelf betreft, moge u een zegen ontvangen wanneer Jezus aan een ieder geeft overeenkomstig zijn daden. — Galaten 5:19-24; 6:7-9.
„Houdt vast wat gij hebt”
15. (a) Wat had Jezus te zeggen tot degenen die niet door Izébel verdorven waren? (b) Waaruit blijkt dat niet allen die destijds in 1918 beweerden christenen te zijn, door de afvallige christenheid verdorven waren?
15 Jezus’ volgende woorden schenken vertroosting: „Maar tot de overigen van u die in Thyatíra zijn, allen die deze leer niet hebben, degenen namelijk die de ’diepe dingen van Satan’ — zoals zij zeggen — niet hebben leren kennen, zeg ik: Ik leg u geen andere last op. Hoe dan ook, houdt vast wat gij hebt, totdat ik kom” (Openbaring 2:24, 25). In Thyatíra bevinden zich getrouwe zielen die niet door Izébel beïnvloed zijn. Zo hebben, gedurende veertig jaar voorafgaande aan 1918 en nadien, ook niet alle belijdende christenen de immorele, verderfelijke praktijken die zo algemeen zijn in de christenheid, getolereerd. De leden van de kleine groep Bijbelonderzoekers, thans bekend als Jehovah’s Getuigen, die geprobeerd hebben kerklidmaten te helpen inzien dat vele van de leerstellingen der christenheid van oorsprong onchristelijk zijn, hebben stappen ondernomen zich te ontdoen van alle Babylonische geloofsovertuigingen en gebruiken die via de afvallige christenheid tot hen gekomen zijn. Dit omvat ook de tolerante leer van „die vrouw Izébel”.
16. Welke dingen moeten, hoewel Jezus en het christelijke besturende lichaam uit de eerste eeuw geen andere last oplegden, gemeden worden?
16 De Johannesklasse heeft in deze tijd haar metgezellen, de grote schare, ook aangemoedigd zich te hoeden voor immorele invloeden, zoals die waarvan de ontaarde amusementswereld doortrokken is. Het is niet nodig uit nieuwsgierigheid of ten einde erachter te komen wat gemeden moet worden, naar verdorvenheid te kijken of zelf te ondervinden wat het is. Het is de weg der wijsheid ons verre te houden van de „diepe dingen van Satan”. Zoals Jezus zegt: „Ik leg u geen andere last op.” Dit doet ons denken aan de verordening die het christelijke besturende lichaam uit de eerste eeuw uitvaardigde: „Het heeft de heilige geest en ons goedgedacht u geen verdere last toe te voegen dan deze noodzakelijke dingen: U te blijven onthouden van dingen die aan afgoden ten slachtoffer zijn gebracht en van bloed en van al wat verstikt is en van hoererij. Indien gij u nauwlettend voor deze dingen wacht, zal het u goed gaan” (Handelingen 15:28, 29). Wil het u geestelijk goed gaan, mijd dan valse religie, misbruik van bloed (zoals in bloedtransfusies) en immoraliteit! En waarschijnlijk zal dit ook uw fysieke gezondheid beschermen!
17. (a) Hoe heeft Satan de mensen in deze tijd met „diepe dingen” verlokt? (b) Wat dient onze houding te zijn ten aanzien van de „diepe dingen” van Satans intellectualistische wereld?
17 Satan heeft in deze tijd ook andere „diepe dingen”, zoals ingewikkelde bespiegelingen en filosofieën die het intellect strelen. Deze omvatten, behalve toegeeflijke, immorele redenaties, ook het spiritisme en de evolutietheorie. Hoe beschouwt de alwijze Schepper deze „diepe dingen”? De apostel Paulus haalt zijn woorden aan: „Ik zal de wijsheid van de wijzen tenietdoen.” „De diepe dingen Gods” daarentegen zijn eenvoudig, duidelijk en hartverwarmend. Verstandige christenen gaan de „diepe dingen” van Satans intellectualistische wereld uit de weg. Denk eraan: „De wereld gaat . . . voorbij en ook haar begeerte, maar wie de wil van God doet, blijft in eeuwigheid.” — 1 Korinthiërs 1:19, Kingdom Interlinear; 2:10; 1 Johannes 2:17.
18. Welke zegeningen beloofde Jezus aan gezalfde christenen die tot het einde toe getrouw blijven, en welk voorrecht zal deze uit de doden opgewekte personen te Armageddon ten deel vallen?
18 Tot die christenen in Thyatíra spreekt Jezus nu hartverwarmende woorden. Ze zijn ook een aanmoediging voor gezalfde christenen in deze tijd: „En hem die overwint en mijn daden tot het einde toe onderhoudt, zal ik autoriteit over de natiën geven, en hij zal de mensen weiden met een ijzeren staf, zodat zij als lemen vaten in stukken gebroken zullen worden, gelijk ook ik van mijn Vader ontvangen heb” (Openbaring 2:26, 27). Inderdaad een wonderbaarlijk voorrecht! Deze autoriteit die gezalfde overwinnaars bij hun opstanding ontvangen, houdt in dat zij samen met Jezus de „ijzeren staf” van vernietiging zullen hanteren die te Armageddon tegen de opstandige natiën aangewend zal worden. Wanneer Christus zijn vijanden aan stukken slaat zoals hij vaten van leem zou verbrijzelen, zal de nucleaire vuurkracht van die natiën in het allergunstigste geval slechts als een natgeregende voetzoeker sputteren. — Psalm 2:8, 9; Openbaring 16:14, 16; 19:11-13, 15.
19. (a) Wie is „de morgenster”, en hoe zal hij gegeven worden aan degenen die overwinnen? (b) Welke aanmoediging wordt de grote schare gegeven?
19 Jezus voegt eraan toe: „En ik zal hem de morgenster geven” (Openbaring 2:28). Jezus zelf legt later uit wat deze ’ster’ is door te zeggen: „Ik ben de wortel en de nakomeling van David, en de heldere morgenster” (Openbaring 22:16). Ja, in Jezus wordt de profetie vervuld die Jehovah onder dwang over de onwillige lippen van Bileam liet komen: „Een ster zal stellig te voorschijn treden uit Jakob, en een scepter zal inderdaad oprijzen uit Israël” (Numeri 24:17). Hoe zal Jezus „de morgenster” geven aan degenen die overwinnen? Klaarblijkelijk door zichzelf aan hen te geven, door hen in de nauwste, intiemste verhouding met zichzelf te brengen (Johannes 14:2, 3). Stellig een krachtige aansporing om te volharden! Het is ook voor de grote schare een stimulans te weten dat „de heldere morgenster” binnenkort zijn Koninkrijksautoriteit zal aanwenden om hier op aarde het Paradijs te herstellen!
Bewaar rechtschapenheid
20. Welke ontwikkelingen in de christenheid doen ons denken aan enkele van de misstanden in de gemeente in Thyatíra?
20 Deze boodschap moet de christenen in Thyatíra ten zeerste aangemoedigd hebben. Denkt u zich eens in — de verheerlijkte Zoon van God in de hemel had persoonlijk tot de christenen in Thyatíra over enkele van hun problemen gesproken! Stellig zullen ten minste enkelen in de gemeente gunstig gereageerd hebben op die liefdevolle herderlijke aandacht. Deze langste van de zeven boodschappen helpt ons ook de ware christelijke gemeente in deze tijd te identificeren. Toen Jezus in 1918 voor het oordeel tot Jehovah’s tempel kwam, waren verreweg de meeste organisaties die christelijk beweerden te zijn, door afgoderij en geestelijke immoraliteit bezoedeld (Jakobus 4:4). Sommige baseerden hun geloofsovertuigingen op de leringen van wilskrachtige, onafhankelijk denkende vrouwen uit de negentiende eeuw, zoals Ellen White van de zevendedagadventisten en Mary Baker Eddy van de Christian Scientists, en meer recent zijn er vele vrouwen die vanaf de kansel prediken. (Vergelijk hiermee 1 Timótheüs 2:11, 12.) Onder de verschillende vormen van het katholicisme wordt aan Maria vaak grotere eer toegekend dan aan God en Christus. Jezus schonk haar niet zulk een eer (Johannes 2:4; 19:26). Kunnen organisaties die zo’n ongeoorloofde vrouwelijke invloed toelaten, werkelijk als christelijk worden beschouwd?
21. Welke lessen liggen er voor individuele personen in Jezus’ boodschap aan Thyatíra opgesloten?
21 Individuele christenen, of zij nu tot de Johannesklasse of tot de andere schapen behoren, doen er goed aan over deze boodschap na te denken (Johannes 10:16). Sommigen vinden het misschien verleidelijk om net als die discipelen van de Izébel uit Thyatíra een gemakkelijke weg te volgen. Ook is er de verleiding om te schipperen. In deze tijd moeten er kwesties zoals het eten van produkten waarin bloed verwerkt is of het aanvaarden van een bloedtransfusie onder de ogen worden gezien. Sommigen denken misschien dat wanneer zij ijverig zijn in de velddienst of lezingen houden, zij het op andere terreinen, zoals het kijken naar gewelddadige en immorele films en videobanden of een overmatig gebruik van alcohol, minder nauw kunnen nemen. Jezus’ waarschuwing aan de christenen in Thyatíra leert ons dat wij ons zulke vrijheden niet mogen veroorloven. Jehovah wil dat wij rein zijn, hem met hart en ziel dienen en niet verdeeld zijn, zoals met veel christenen in Thyatíra het geval was.
22. Hoe beklemtoont Jezus de belangrijkheid van een horend oor?
22 Ten slotte zegt Jezus: „Wie een oor heeft, hij hore wat de geest tot de gemeenten zegt” (Openbaring 2:29). Voor de vierde maal herhaalt Jezus hier dit bezielende slot, en het zal het besluit vormen van alle drie nog komende boodschappen. Hebt u zo’n horend oor? Luister dan aandachtig wanneer God, door middel van zijn geest, ermee voortgaat via zijn kanaal raad te verschaffen.
[Voetnoot]
a Zie bijvoorbeeld het artikel „Getrouwe christelijke vrouwen — Waardevolle aanbidders van God” in De Wachttoren van 1 november 2003.
[Illustraties op blz. 51]
In deze tijd wordt een groot deel van het getuigeniswerk verricht door getrouwe zusters, die met bescheidenheid theocratisch gezag ondersteunen