Is de paus „de opvolger van de heilige Petrus”?
IN 2002 schreef paus Johannes Paulus II een brief aan de bisschop van Limburg (Duitsland), waarin hij een beslissing van de bisschop in verband met abortus terugdraaide. Als inleiding van zijn richtlijn schreef hij dat hij verantwoordelijk was voor „het welzijn en de eenheid van alle afzonderlijke kerken volgens de wil van Jezus Christus”. Hij zei dat hij de autoriteit had om de beslissing terug te draaien omdat hij als paus „de opvolger van de heilige Petrus” is.
De Katechismus van de katholieke kerk zegt: „Toen Christus de Twaalf aanstelde ’maakte Hij van hen een college of vaste groep en stelde hij Petrus, uit hun midden gekozen, aan hun hoofd’. ’Zoals Petrus en de andere apostelen één apostolisch college vormen door de instelling van de Heer, zo zijn op gelijke wijze de paus van Rome, de opvolger van Petrus, en de bisschoppen, de opvolgers van de apostelen, met elkaar verbonden’” (uitg. 1995, blz. 202, 203).
Dat zijn belangrijke beweringen. Hebt u onderzocht of ze waar zijn? Sta eens stil bij de volgende drie vragen: (1) Ondersteunt de Bijbel de bewering dat Petrus de eerste paus was? (2) Wat leert de geschiedenis over de oorsprong van de opvolging van pausen? (3) Blijkt uit het gedrag en de leer van de pausen dat ze de opvolgers van Petrus zijn?
Was Petrus de eerste paus?
Om te bewijzen dat de kerk op Petrus gefundeerd is, wijzen katholieken altijd op wat Jezus zei in Mattheüs 16:18: „Gij zijt Petrus, en op deze rots zal ik mijn gemeente bouwen.” Deze woorden staan in het Latijn onder de koepel van de Sint-Pieter in Rome.
Augustinus, een door velen gerespecteerde kerkvader, was er eens van overtuigd dat de gemeente op Petrus was gebouwd. Maar aan het eind van zijn leven veranderde hij van mening over de betekenis van Jezus’ woorden. In zijn werk Retractationes (Nalezingen) beredeneerde hij dat de kerk, de christelijke gemeente, op Jezus was gebouwd, niet op Petrus.a
Het is waar dat Petrus in de evangeliën een opvallende rol speelt. Bij enkele bijzondere gelegenheden koos Jezus drie van zijn apostelen, Johannes, Jakobus en Petrus, uit om bij hem te zijn (Markus 5:37, 38; 9:2; 14:33). Hij vertrouwde Petrus „de sleutels van het koninkrijk der hemelen” toe, die Petrus gebruikte om de weg naar het Koninkrijk te openen — eerst voor de Joden en proselieten, daarna voor de Samaritanen en ten slotte voor de heidenen, de niet-Joden (Mattheüs 16:19; Handelingen 2:5, 41; 8:14-17; 10:45). En omdat Petrus een extraverte man was, trad hij soms als woordvoerder voor de apostelen op (Handelingen 1:15; 2:14). Maar zijn dat bewijzen dat Petrus het hoofd van de vroege gemeente was?
Paulus schreef wel dat Petrus „een apostelschap onder de besnedenen” was gegeven (Galaten 2:8). Maar uit de context van Paulus’ woorden blijkt dat hij niet zei dat Petrus de gemeente leidde. Paulus had het over Petrus’ rol in de prediking tot de Joden.
Hoewel Petrus veel verantwoordelijkheid had, lezen we nergens in de Bijbel dat hij er aanspraak op maakte het hoofd van de gemeente te zijn en daarom beslissingen voor de discipelen als groep nam. In zijn brief noemt hij zich „een apostel” en „een oudere man”, niet meer dan dat (1 Petrus 1:1; 5:1).
Wat laat de geschiedenis zien over de oorsprong van het pausdom?
Wanneer en hoe ontstond dan het idee van een paus? De gedachte dat het acceptabel was dat één man belangrijker werd dan zijn medegelovigen, kwam al op toen de apostelen nog leefden. Hoe keken de apostelen daar tegenaan?
Petrus zelf zei dat de mannen die de leiding namen in de gemeente niet mochten „heersen over hen die Gods erfdeel zijn”; ze moesten nederig zijn in de omgang met elkaar (1 Petrus 5:1-5). Paulus waarschuwde dat er binnen de gemeente ’mannen zouden opstaan die verdraaide dingen zouden spreken om de discipelen achter zich aan te trekken’ (Handelingen 20:30). Tegen het eind van de eerste eeuw schreef de apostel Johannes een brief waarin hij een vernietigend oordeel uitsprak over een discipel met de naam Diotrefes. Waarom? Eén reden was dat deze man ’graag de eerste plaats innam’ in de gemeente (3 Johannes 9). Zulke raad van de apostelen werkte een tijdlang als een belemmering voor de ambities van personen die op zoek waren naar aanzien (2 Thessalonicenzen 2:3-8).
Kort na de dood van de laatste apostel begonnen afzonderlijke personen meer aanzien te krijgen. The Cambridge History of Christianity zegt: „Waarschijnlijk was er vóór het midden van de tweede eeuw geen ’monarchale’ bisschop in Rome.” In de derde eeuw ging de bisschop van Rome zich als de hoogste autoriteit opstellen, op zijn minst voor delen van de kerk.b Om de bewering dat de bisschop van Rome opperste autoriteit heeft kracht bij te zetten, hebben sommigen een lijst van Petrus’ opvolgers samengesteld.
Maar die lijst geeft weinig houvast. Waarom? Ten eerste kan van sommige namen niet vastgesteld worden of ze op de lijst thuishoren. Belangrijker nog, de lijst heeft een wankele basis. Zelfs als Petrus wel in Rome heeft gepredikt, zoals sommige wereldlijke bronnen uit de eerste en tweede eeuw laten doorschemeren, is er geen bewijs dat hij het hoofd was van de gemeente daar.
Eén bewijs dat Petrus niet het hoofd van de gemeente in Rome was, is dat toen Paulus zijn brief aan de Romeinen schreef, hij een groot aantal christenen opnoemde maar helemaal geen melding maakte van Petrus (Romeinen 16:1-23). Als Petrus het hoofd van de gemeente was, kunnen we ons toch niet voorstellen dat Paulus hem vergat te noemen of zijn naam expres wegliet?
Merk ook op dat rond de tijd dat Petrus zijn eerste geïnspireerde brief schreef, Paulus zijn tweede brief aan Timotheüs schreef. Daarin maakte hij duidelijk melding van Rome maar noemde hij Petrus niet. Paulus schreef zes brieven vanuit Rome, maar in niet één daarvan zei hij iets over Petrus.
Zo’n dertig jaar nadat Paulus zijn brieven had geschreven, schreef Johannes drie brieven en het boek Openbaring. Nergens zegt hij dat de gemeente in Rome de belangrijkste was, en ook zegt hij niets over een kerkleider die het hoogste ambt van opvolger van Petrus bekleedde. Noch de Bijbel noch de bewijzen uit de geschiedenis ondersteunen de bewering dat Petrus de eerste bisschop van de gemeente in Rome was.
Blijkt uit het gedrag en de leer van de pausen dat ze Petrus’ opvolgers zijn?
We zouden mogen verwachten dat iemand die zegt „opvolger van de heilige Petrus” en „plaatsbekleder van Christus” te zijn, in zijn gedrag en leer zowel Petrus als Christus navolgt. Accepteerde Petrus bijvoorbeeld een speciale behandeling van zijn medegelovigen? Nee, hij weigerde toe te laten dat iemand hem vereerde (Handelingen 10:25, 26). En Jezus? Hij zei dat hij gekomen was om anderen te dienen, niet om gediend te worden (Mattheüs 20:28). Maar wat voor reputatie hebben de pausen opgebouwd? Gaan ze aanzien uit de weg, weigeren ze mooie titels en vermijden ze opzichtig vertoon van rijkdom en macht?
Zowel Petrus als Christus waren integere mannen die vrede voorstonden. Vergelijk hun gedrag eens met wat De Katholieke Encyclopedie over paus Leo X zegt: „Diep zich verwikkelend in de politieke intrigues van zijn tijd, had hij weinig oog voor het geestelijke.” Dezelfde encyclopedie zegt over paus Alexander VI dat hij „de slechtst befaamde der Renaissancepausen” is wegens „de bevoordeling van zijn onwaardige familieleden en zijn eigen onzedelijk gedrag”.
Hoe zit het met de leer van de pausen? Hoe laat die zich vergelijken met de leer van Petrus en Christus? Petrus geloofde niet dat alle goede mensen naar de hemel gaan. Over de goede koning David zei hij ronduit: „David immers is niet naar de hemelen opgestegen” (Handelingen 2:34). Ook leerde Petrus niet dat baby’s gedoopt moeten worden. Hij leerde dat de doop een stap is die een gelovige bewust doet (1 Petrus 3:21).
Jezus leerde dat zijn volgelingen niet moesten proberen belangrijker te zijn dan een ander. Hij zei: „Als iemand de eerste wil zijn, moet hij de laatste van allen en de dienaar van allen zijn” (Markus 9:35). Kort voor zijn dood gaf hij zijn volgelingen de duidelijke richtlijn: „Gij moet u geen Rabbi laten noemen, want één is uw leraar, terwijl gij allen broeders zijt. Noemt bovendien niemand op aarde uw vader, want één is uw Vader, de Hemelse. Laat u ook geen ’leiders’ noemen, want één is uw Leider, de Christus” (Mattheüs 23:1, 8-10). Vindt u dat de pausen zich aan de leer van Petrus en Christus hebben gehouden?
Sommigen zeggen dat de opvolging van pausen nooit onderbroken wordt, zelfs niet als een paus een onchristelijk leven leidt. Vindt u dat redelijk? Jezus zei: „Elke goede boom [brengt] voortreffelijke vruchten voort, maar elke rotte boom brengt waardeloze vruchten voort; een goede boom kan geen waardeloze vruchten dragen, noch kan een rotte boom voortreffelijke vruchten voortbrengen.” Denkt u, als u naar de feiten kijkt, dat Petrus en Christus geassocieerd zouden willen worden met de vruchten die de pausen hebben voortgebracht? — Mattheüs 7:17, 18, 21-23.
[Voetnoten]
a Jezus’ gesprek met Petrus ging over het identificeren van de Christus en zijn rol, niet over de rol die Petrus zou spelen (Mattheüs 16:13-17). Petrus zelf zei later dat Jezus de rots was waar de gemeente op was gebouwd (1 Petrus 2:4-8). De apostel Paulus bevestigde dat Jezus, en niet Petrus, „de fundament-hoeksteen” van de christelijke gemeente was (Efeziërs 2:20).
b Zowel Jezus als de apostelen waarschuwden dat de christelijke gemeente overwoekerd zou worden door mannen die afvallige leerstellingen onderwezen (Mattheüs 13:24-30, 36-43; 2 Timotheüs 4:3; 2 Petrus 2:1; 1 Johannes 2:18). Dat gebeurde toen de kerk, de gemeente, in de tweede eeuw heidense gebruiken ging overnemen en Bijbelse leerstellingen met Griekse filosofie ging vermengen.
[Illustraties op blz. 25]
Laten de feiten zien dat de pausen Petrus’ voorbeeld hebben gevolgd?