RIFATH
(Ri̱fath).
Een zoon van Gomer en kleinzoon van Jafeth (Ge 10:2, 3; 1Kr 1:6). In 1 Kronieken 1:6 staat in de masoretische Hebreeuwse tekst „Difath”; maar in de Griekse Septuaginta, de Latijnse Vulgaat en ongeveer dertig Hebreeuwse handschriften staat „Rifath”. Het verschil in spelling komt misschien doordat een afschrijver de Hebreeuwse letters daʹleth (ד) en rēsj (ר) verwisseld heeft, aangezien de letters heel veel op elkaar lijken.
Rifath wordt genoemd onder degenen uit wie de verschillende natiën en volken zich na de wereldomvattende vloed over de aarde hebben verspreid (Ge 10:32). De enige historische vermelding van zijn nakomelingen komt van Josephus (1ste eeuw G.T.), die beweert dat de vroege bewoners van Paphlagonië (langs de Z-kust van de Zwarte Zee in het NW van Klein-Azië) in de oudheid Riphatheeërs werden genoemd. Sommige geleerden verbinden de naam ook met de rivier de Rhebas, ongeveer in dezelfde omgeving, terwijl anderen denken dat de naam verband houdt met het district Rhebantia, verder westwaarts in het gebied van de Bosporus. Aangezien in het bijbelse verslag zo weinig over Rifath wordt gezegd en in de oude, wereldlijke geschiedenis niets over de naam wordt vermeld, is de identificatie ervan onzeker.