Jehovah treft geen schuld
„Zoals een vader barmhartigheid toont jegens zijn zonen, heeft Jehovah barmhartigheid getoond jegens hen die hem vrezen. Want hijzelf weet zeer goed hoe wij zijn gevormd, gedachtig dat wij stof zijn.” — PSALM 103:13, 14.
1, 2. Wie was Abraham, en hoe kwam zijn neef Lot in de goddeloze stad Sodom te wonen?
JEHOVAH is niet verantwoordelijk voor de moeilijkheden waarin wij door onze eigen fouten terecht kunnen komen. Beschouw in dit verband eens wat er zo’n 3900 jaar geleden gebeurde. Gods vriend Abraham (Abram) en zijn neef Lot waren zeer rijk geworden (Jakobus 2:23). In feite hadden zij zo veel bezittingen en vee dat ’het land niet toeliet dat zij bij elkaar woonden’. Bovendien ontstond er ruzie tussen de veehoeders van de twee mannen (Genesis 13:5-7). Wat kon hieraan gedaan worden?
2 Om een eind aan de ruzie te maken, stelde Abraham voor dat zij uit elkaar zouden gaan, en hij liet aan Lot de eerste keus. Hoewel Abraham de oudste van de twee mannen was en het voor zijn neef passend geweest zou zijn hem het beste gebied te laten nemen, koos Lot de meest uitgelezen streek — het hele goedbewaterde district aan de benedenloop van de Jordaan. Uiterlijke schijn was bedrieglijk, want vlak bij lagen de moreel ontaarde steden Sodom en Gomorra. Lot en zijn gezin verhuisden uiteindelijk naar Sodom, en dit bracht hen in geestelijk gevaar. Bovendien werden zij gevangengenomen toen koning Kedorlaomer en zijn bondgenoten de regeerder van Sodom versloegen. Abraham en zijn mannen bevrijdden hen, maar Lot en zijn gezin keerden naar Sodom terug. — Genesis 13:8-13; 14:4-16.
3, 4. Wat gebeurde er met Lot en leden van zijn gezin toen God Sodom en Gomorra vernietigde?
3 Wegens de seksuele perversie en morele ontaarding van Sodom en Gomorra besloot Jehovah die steden te vernietigen. Barmhartig zond hij twee engelen die Lot, zijn vrouw en hun twee dochters uit Sodom leidden. Zij mochten niet achteromkijken, maar Lots vrouw deed dit wel, misschien omdat haar verlangen uitging naar de materiële dingen die zij achtergelaten hadden. Toen werd zij een zoutpilaar. — Genesis 19:1-26.
4 Wat een grote verliezen leden Lot en zijn dochters! De meisjes moesten beiden een man achterlaten met wie zij zouden trouwen. Lot was nu zijn vrouw en zijn materiële rijkdom kwijt. In feite kwam het uiteindelijk zelfs zover dat hij met zijn dochters in een grot moest wonen (Genesis 19:30-38). Wat hem zo goed had toegeschenen, bleek precies het tegenovergestelde te zijn. Maar hoewel hij kennelijk enkele ernstige fouten had gemaakt, werd hij later toch de „rechtvaardige Lot” genoemd (2 Petrus 2:7, 8). En stellig trof Jehovah God geen schuld voor Lots fouten.
„Fouten — wie kan ze onderscheiden?”
5. Hoe dacht David over fouten en aanmatiging?
5 Omdat wij onvolmaakt en zondig zijn, maken wij allen fouten (Romeinen 5:12; Jakobus 3:2). Net als Lot kunnen wij door uiterlijke schijn bedrogen worden en iets verkeerd beoordelen. Daarom smeekte de psalmist David: „Fouten — wie kan ze onderscheiden? Verklaar mij onschuldig aan verborgen zonden. Houd uw knecht ook terug van aanmatigende daden; laten ze niet over mij heersen. In dat geval zal ik volkomen zijn, en ik zal onschuldig zijn gebleven aan veel overtreding” (Psalm 19:12, 13). David wist dat hij zonden zou kunnen begaan waarvan hij zich niet eens bewust was. Daarom vroeg hij vergeving voor de overtredingen die zelfs voor hem misschien verborgen waren. Wanneer hij een ernstige fout maakte omdat zijn onvolmaakte vlees hem ertoe aanzette een verkeerde weg te volgen, wenste hij heel graag Jehovah’s hulp te ontvangen. Hij wilde dat God hem weerhield van aanmatigende daden. David wilde niet dat aanmatiging zijn overheersende houding zou worden. Het was veeleer zijn wens volkomen te zijn in zijn toewijding aan Jehovah God.
6. Welke troost kan uit Psalm 103:10-14 geput worden?
6 Als Jehovah’s hedendaagse opgedragen dienstknechten zijn ook wij onvolmaakt en maken daarom fouten. Net als Lot bijvoorbeeld kunnen wij een slechte keus doen met betrekking tot onze woonplaats. Misschien laten wij een gelegenheid voorbijgaan om onze heilige dienst voor God uit te breiden. Hoewel Jehovah zulke fouten ziet, kent hij degenen die een hart hebben dat tot rechtvaardigheid geneigd is. Zelfs als wij ernstig zondigen maar berouwvol zijn, verschaft Jehovah vergeving en hulp en blijft hij ons als godvruchtige personen bezien. „Hij heeft ons zelfs niet naar onze zonden gedaan, noch naar onze dwalingen over ons gebracht wat wij verdienen”, verklaarde David. „Want zoals de hemel hoger is dan de aarde, is zijn liefderijke goedheid superieur jegens hen die hem vrezen. Zover als de zonsopgang verwijderd is van de zonsondergang, zover heeft hij onze overtredingen van ons verwijderd. Zoals een vader barmhartigheid toont jegens zijn zonen, heeft Jehovah barmhartigheid getoond jegens hen die hem vrezen. Want hijzelf weet zeer goed hoe wij zijn gevormd, gedachtig dat wij stof zijn” (Psalm 103:10-14). Onze barmhartige hemelse Vader kan ons ook in de gelegenheid stellen onze fout recht te zetten of kan ons een andere kans geven onze heilige dienst uit te breiden, tot zijn lof.
De fout God de schuld te geven
7. Waarom ondervinden wij tegenspoed?
7 Wanneer dingen mislopen, is het een menselijke neiging om iemand of iets de schuld te geven van wat er gebeurd is. Sommigen geven God zelfs de schuld. Maar Jehovah brengt mensen niet in zulke moeilijkheden. Hij doet goede dingen, geen schadelijke. Ja, „hij laat zijn zon opgaan over goddelozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen”! (Mattheüs 5:45) Een voorname reden waarom wij tegenspoed ondervinden, is dat wij in een wereld leven die op grond van zelfzuchtige beginselen werkzaam is en zich in de macht van Satan de Duivel bevindt. — 1 Johannes 5:19.
8. Wat deed Adam toen dingen misliepen voor hem?
8 Jehovah God de schuld geven voor de moeilijkheden waarin wij door onze fouten geraken, is onverstandig en gevaarlijk. Dit kan ons zelfs het leven kosten. De eerste mens, Adam, had God de eer moeten geven voor alle goede dingen die hij had ontvangen. Ja, Adam had Jehovah intens dankbaar moeten zijn voor het leven zelf en voor de zegeningen die hij in een parkachtig tehuis, de hof van Eden, genoot (Genesis 2:7-9). Wat deed Adam toen dingen misliepen omdat hij Jehovah ongehoorzaam was en van de verboden vrucht at? Adam beklaagde zich bij God: „De vrouw die gij hebt gegeven om bij mij te zijn, zij heeft mij van de vrucht van de boom gegeven en dus heb ik gegeten” (Genesis 2:15-17; 3:1-12). Stellig dienen wij niet net als Adam de schuld op Jehovah te schuiven.
9. (a) Waaruit kunnen wij troost putten als wij vanwege onze onverstandige daden in moeilijkheden raken? (b) Wat doen sommigen volgens Spreuken 19:3 wanneer zij zich in de problemen hebben gewerkt?
9 Als wij in moeilijkheden raken omdat wij onverstandig handelen, kunnen wij troost putten uit de wetenschap dat Jehovah onze zwakheden beter begrijpt dan wijzelf en ons uit onze benarde situatie zal redden indien wij hem exclusieve toewijding schenken. Wij dienen de goddelijke hulp die wij ontvangen te waarderen en God er nooit de schuld van te geven dat wij lelijk in de knel zitten en onszelf in de problemen hebben gewerkt. In dit verband luidt een wijze spreuk: „De dwaasheid van de aardse mens is het die zijn weg verdraait, en zo wordt zijn hart woedend op Jehovah zelf” (Spreuken 19:3). Een andere weergave luidt: „Sommige mensen richten zichzelf te gronde door hun eigen domme daden en geven dan de HEER de schuld” (Today’s English Version). In nog een andere vertaling wordt gezegd: „De onwetendheid van een mens maakt er een knoeiboel van, maar hij vaart uit tegen Jehovah.” — Byington.
10. Hoe ’verdraaide’ Adams dwaasheid „zijn weg”?
10 Adams geval komt overeen met wat deze spreuk in principe zegt. Hij handelde zelfzuchtig en zijn dwaze denkwijze ’verdraaide zijn weg’. Zijn hart keerde zich van Jehovah God af en hij begon zijn eigen zelfzuchtige, onafhankelijke weg te volgen. Ja, Adam werd zo ondankbaar dat hij zijn Schepper de schuld gaf en aldus maakte hij zich tot een vijand van de Allerhoogste! Adams zonde ruïneerde zijn eigen weg en die van zijn nakomelingen. Wat een waarschuwing ligt hierin opgesloten! Degenen die geneigd zijn Jehovah de schuld te geven voor onwenselijke omstandigheden zouden er goed aan doen zich af te vragen: Geef ik God de eer voor de goede dingen die ik heb? Ben ik dankbaar dat ik mij als een van zijn scheppingen in leven verheug? Zou het kunnen zijn dat ik door mijn eigen fouten in moeilijkheden ben gekomen? Verdien ik Jehovah’s gunst of hulp omdat ik zijn leiding volg, zoals die in zijn geïnspireerde Woord, de bijbel, uiteengezet is?
Een gevaar zelfs voor Gods dienstknechten
11. Waaraan maakten eerste-eeuwse joodse religieuze leiders zich schuldig met betrekking tot God?
11 De joodse religieuze leiders uit de eerste eeuw G.T. beweerden God te dienen maar negeerden zijn woord der waarheid en verlieten zich op hun eigen verstand (Mattheüs 15:8, 9). Omdat Jezus Christus hun verkeerde denkwijze aan de kaak stelde, brachten zij hem ter dood. Later gaven zij van grote woede jegens zijn discipelen blijk (Handelingen 7:54-60). De weg van die mannen was zo verdraaid dat zij werkelijk woedend werden op Jehovah zelf. — Vergelijk Handelingen 5:34, 38, 39.
12. Uit welk voorbeeld blijkt dat zelfs sommige personen die met de christelijke gemeente verbonden zijn, Jehovah de schuld trachten te geven voor hun moeilijkheden?
12 Zelfs sommige personen in de christelijke gemeente hebben een gevaarlijke denkwijze ontwikkeld doordat zij God verantwoordelijk trachten te stellen voor de moeilijkheden waarin zij geraakt zijn. Het is bijvoorbeeld gebeurd dat aangestelde ouderlingen in een bepaalde gemeente het noodzakelijk achtten een jonge getrouwde vrouw vriendelijke maar ferme schriftuurlijke raad te geven geen omgang te hebben met een wereldse man. Tijdens één bespreking gaf zij God de schuld dat hij haar niet hielp weerstand te bieden aan de verleiding waaraan zij door haar voortdurende omgang met de man werd blootgesteld. Ze zei werkelijk dat zij woedend was op God! Schriftuurlijke redenatie en herhaalde pogingen om haar te helpen, mochten niet baten en een immorele weg leidde er later toe dat zij uit de christelijke gemeente gesloten werd.
13. Waarom moet men een klagende houding vermijden?
13 Een klagende geest kan iemand ertoe brengen Jehovah de schuld te geven. „Goddeloze mensen” die heimelijk de eerste-eeuwse gemeente waren binnengedrongen, legden een dergelijke slechte geest aan de dag, en deze ging vergezeld van een geestelijk verdorven denkwijze op andere terreinen. Zoals de discipel Judas zei, veranderden deze mensen ’de onverdiende goedheid van onze God in een verontschuldiging voor losbandig gedrag en bleken ontrouw te zijn aan onze enige Eigenaar en Heer, Jezus Christus’. Judas zei ook: „Deze mensen zijn murmureerders, klagers over hun levenslot” (Judas 3, 4, 16). Loyale dienstknechten van Jehovah zullen er terecht om bidden dat zij een geest van waardering bezitten, geen klagende houding die hen ten slotte zo zou kunnen verbitteren dat zij het geloof in God verliezen en hun verhouding met hem in gevaar brengen.
14. Hoe zou iemand kunnen reageren wanneer hij zich aan een medechristen ergert, maar waarom zou dit niet de juiste handelwijze zijn?
14 U denkt misschien dat dit u niet kan overkomen. Toch kunnen dingen die door onze eigen fouten of die van anderen mislopen, uiteindelijk veroorzaken dat wij God de schuld geven. Iemand zou zich bijvoorbeeld kunnen ergeren aan wat een medegelovige zegt of doet. De geërgerde persoon — mogelijk iemand die Jehovah vele jaren loyaal heeft gediend — zegt dan misschien: ’Zolang die persoon in de gemeente is, bezoek ik de vergaderingen niet.’ Iemand zou zo ondersteboven kunnen raken dat hij in zijn hart zegt: ’Als het zo gaat, wil ik geen deel van de gemeente zijn.’ Maar moet dat de houding van een christen zijn? Als iemand zich aan een andere onvolmaakte persoon ergert, waarom dan ontstemd zijn over een hele gemeente van mensen die aanvaardbaar zijn voor God en hem loyaal dienen? Waarom zou iemand die zich aan Jehovah heeft opgedragen ermee ophouden de goddelijke wil te doen en het aldus op God verhalen? Hoe verstandig is het zijn goede verhouding met Jehovah door een persoon of een reeks omstandigheden te laten verwoesten? Het zou beslist dwaas en zondig zijn er om welke reden dan ook mee op te houden Jehovah God te aanbidden. — Jakobus 4:17.
15, 16. Waaraan maakte Diotrefes zich schuldig, maar hoe gedroeg Gajus zich?
15 Stel u eens voor dat u in dezelfde gemeente zou zijn als de liefdevolle christen Gajus. Hij deed „een getrouw werk” door bezoekende medeaanbidders — die bovendien vreemden waren! — gastvrijheid te verlenen. Maar klaarblijkelijk bevond de trotse man Diotrefes zich in dezelfde gemeente. Hij accepteerde van Johannes, een van de apostelen van Jezus Christus, niets met achting. In feite snaterde Diotrefes zelfs met boze woorden over Johannes. De apostel zei: „Daarmee nog niet tevreden, ontvangt [Diotrefes] ook zelf de broeders niet met achting, en degenen die hen willen ontvangen, tracht hij hiervan te weerhouden en uit de gemeente te werpen.” — 3 Johannes 1, 5-10.
16 Johannes was van plan bij zijn komst in de gemeente in herinnering te brengen wat Diotrefes deed. Maar hoe reageerden Gajus en andere gastvrije christenen in die gemeente ondertussen? Wij vinden geen aanwijzing in de Schrift dat een van hen zei: ’Zolang Diotrefes in de gemeente is, wil ik er geen deel van vormen. Jullie zullen mij niet op de vergaderingen zien.’ Ongetwijfeld stonden Gajus en anderen als hij pal. Zij lieten niet toe dat ook maar iets hen ervan weerhield de goddelijke wil te doen, en stellig werden zij niet woedend op Jehovah. Nee, beslist niet, en zij zwichtten niet voor de sluwe listen van Satan de Duivel, die zich zou hebben verheugd als zij ontrouw aan Jehovah waren geworden en God de schuld hadden gegeven. — Efeziërs 6:10-18.
Word nooit woedend op Jehovah!
17. Hoe moeten wij handelen als de een of andere persoon of situatie ons irriteert of niet aanstaat?
17 Zelfs als de een of andere persoon of situatie in een gemeente een dienstknecht van God niet zou aanstaan of zou irriteren, zou degene die zich ergerde in werkelijkheid zijn eigen weg verdraaien als hij de omgang met Jehovah’s volk zou staken. Zo iemand zou zijn waarnemingsvermogens niet op juiste wijze gebruiken (Hebreeën 5:14). Wees dus vastbesloten alle tegenslagen als een rechtschapenheidbewaarder onder de ogen te zien. Blijf loyaal aan Jehovah God, Jezus Christus en de christelijke gemeente (Hebreeën 10:24, 25). De waarheid die tot eeuwig leven leidt, kan nergens anders gevonden worden.
18. Waarvan kunnen wij met betrekking tot Jehovah God zeker zijn, hoewel wij niet altijd begrijpen hoe God handelt?
18 Houd ook in gedachte dat Jehovah nooit iemand met kwade dingen beproeft (Jakobus 1:13). God, die de personificatie van liefde is, doet goed, in het bijzonder jegens hen die hem liefhebben (1 Johannes 4:8). Hoewel wij de manier waarop God handelt niet altijd begrijpen, kunnen wij erop vertrouwen dat Jehovah God altijd zal doen wat het beste voor zijn dienstknechten is. Zoals Petrus zei: „Vernedert u daarom onder de machtige hand van God, opdat hij u te zijner tijd moge verhogen, terwijl gij al uw bezorgdheid op hem werpt, want hij zorgt voor u” (1 Petrus 5:6, 7). Ja, Jehovah bekommert zich werkelijk om zijn volk. — Psalm 94:14.
19, 20. Hoe dienen wij te handelen, zelfs als onze beproevingen ons soms deprimeren?
19 Laat daarom niet toe dat iets of iemand u tot struikelen brengt. Zoals de psalmist zo goed tot uitdrukking heeft gebracht ’behoort overvloedige vrede hun toe die [Jehovah’s] wet liefhebben, en voor hen is er geen struikelblok’ (Psalm 119:165). Wij allen maken beproevingen mee, en het kan zijn dat deze ons af en toe enigszins deprimeren of ontmoedigen. Maar laat nooit toe dat er zich bitterheid in uw hart ontwikkelt, vooral niet tegen Jehovah (Spreuken 4:23). Pak met zijn hulp en op basis van de Schrift de problemen die u kunt oplossen aan en volhard onder de problemen die blijven bestaan. — Mattheüs 18:15-17; Efeziërs 4:26, 27.
20 Laat nooit toe dat uw emoties u dwaas doen reageren en u als gevolg daarvan uw weg verdraait. Spreek en handel op een wijze die Gods hart zal verheugen (Spreuken 27:11). Roep Jehovah in vurig gebed aan, wetend dat hij zich werkelijk om u bekommert als een van zijn dienstknechten en u het inzicht zal geven dat nodig is om samen met zijn volk het pad des levens te blijven bewandelen (Spreuken 3:5, 6). Word bovenal niet woedend op God. Wanneer dingen mislopen, bedenk dan altijd dat Jehovah geen schuld treft.
Wat zou u antwoorden?
◻ Welke fout maakte Lot, maar hoe bezag God hem?
◻ Hoe dacht David over fouten en aanmatiging?
◻ Waarom dienen wij God niet de schuld te geven wanneer dingen mislopen?
◻ Wat zal ons helpen het te vermijden woedend te worden op Jehovah?
[Illustratie op blz. 15]
Toen Lot zich van Abraham afscheidde, deed hij een slechte keus wat zijn woonplaats betreft