EL-PARAN
(El-Pa̱ran) [Grote boom van Paran].
Klaarblijkelijk het zuidelijkste punt dat door Kedorlaomer en zijn bondgenoten bij hun inval in Kanaän werd bereikt (Ge 14:5, 6). Daar gezegd wordt dat de plaats „aan de rand van de wildernis” lag, wordt aangenomen dat ze zich aan de O-rand van „de wildernis van Paran” (Ge 21:21) bevond. Volgens sommige geleerden is El-Paran een oudere naam voor Elath.