-
AmorietInzicht in de Schrift, Deel 1
-
-
In Abrahams tijd viel de koning van Elam samen met drie andere koningen het Z van Kanaän binnen en versloeg de Amorieten die te Hazezon-Tamar woonden, dat vermoedelijk ten ZW van de Dode Zee lag. Drie Amorieten die bij of in Hebron woonden, waren toentertijd „bondgenoten van Abram”, en als zodanig kwamen zij hem te hulp toen hij de binnenvallende koningen achtervolgde, hen versloeg en zo zijn neef Lot redde (Ge 14). Toch deelde God Abraham enige tijd daarna mee dat wanneer de dwaling van de Amorieten eenmaal „tot voltooiing [was] gekomen”, Abrahams nakomelingen uit een vreemd land naar Kanaän zouden terugkeren en het land van de Amorieten in bezit zouden nemen. — Ge 15:13-21.
-
-
AmorietInzicht in de Schrift, Deel 1
-
-
Een overheersende stam in Kanaän. Sommige commentators zijn van mening dat de term „Amorieten” zoals die in Genesis 15:16 en 48:22 wordt gebruikt, de volken van Kanaän in hun totaliteit aanduidt. De Amorieten schijnen inderdaad ten tijde van de uittocht van de Israëlieten uit Egypte de voornaamste of overheersende stam in Kanaän geweest te zijn. (Vgl. De 1:6-8, 19-21, 27; Joz 24:15, 18; Re 6:10.) Indien dit zo is, dan zou het begrijpelijk zijn dat af en toe andere ondergeschikte en verwante stammen aangeduid worden met de naam van de overheersende stam, de Amorieten. Zo verklaart het verslag in Numeri 14:44, 45 dat „Amalekieten” en „Kanaänieten” de Israëlieten hun eerste nederlaag toebrachten, terwijl Mozes bij de herhaling van het verslag van de gebeurtenissen in Deuteronomium hoofdstuk 1 eenvoudig zegt dat „de Amorieten” de nederlaag toebrachten (De 1:44). In dezelfde trant wordt er in Jozua 10:5 gezegd dat Jeruzalem werd geregeerd door een koning van de Amorieten (vgl. Ez 16:3, 45), maar elders blijkt dat de stad door Jebusieten werd bewoond (Joz 15:8, 63; Re 1:21; vgl. ook het geval van Gibeon in Joz 9:7 en 2Sa 21:2). Op overeenkomstige wijze werd de naam van één stam van de natie Israël, Juda, uiteindelijk op alle Israëlieten toegepast in de vorm van de benaming „jood”.
-