Waarom voerde God oorlog tegen de Kanaänieten?
„Alle Hethieten, Amorieten, Kanaänieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jebusieten moet u doden, zoals de HEER, uw God, u heeft opgedragen.” — DEUTERONOMIUM 20:17, DE NIEUWE BIJBELVERTALING.
’Zijt vredelievend jegens alle mensen.’ — ROMEINEN 12:18.
ZIJN die Bijbelverzen in uw ogen tegenstrijdig? Veel mensen kunnen Gods gebod om de Kanaänietena te doden moeilijk rijmen met de Bijbelse aansporing vredelievend te zijn (Jesaja 2:4; 2 Korinthiërs 13:11). Die opdrachten lijken hun moreel onverenigbaar toe.
Als u dit onderwerp met God kon bespreken, wat zou u hem dan vragen? Beschouw eens vijf veelgestelde vragen en de Bijbelse antwoorden.
1. Waarom werden de Kanaänieten verwijderd? De Kanaänieten waren in zekere zin illegale bewoners van een land dat niet van hen was. Hoe dat zo? Zo’n vierhonderd jaar voordien had God de getrouwe Abraham beloofd dat zijn nakomelingen het land Kanaän zouden bezitten (Genesis 15:18). God hield die belofte toen hij ervoor zorgde dat het volk Israël, dat van Abraham afstamde, het gebied bezette. Natuurlijk zullen sommigen protesteren dat de Kanaänieten er al woonden en daarom recht hadden op het land. Maar als de Soeverein van het universum heeft God uiteraard het ultieme recht om te bepalen wie waar zal wonen (Handelingen 17:26; 1 Korinthiërs 10:26).
2. Waarom stond God de Kanaänieten niet toe er samen met de Israëlieten te wonen? „Zij dienen niet in uw land te wonen,” waarschuwde God in verband met de Kanaänieten, „opdat zij u niet tegen mij doen zondigen. Ingeval gij hun goden dient, zou het u tot een strik worden” (Exodus 23:33). De profeet Mozes zei later tegen Israël: ’Het is om de goddeloosheid van deze natiën dat Jehovah, uw God, ze verdrijft’ (Deuteronomium 9:5). Hoe goddeloos waren die volken dan?
Immoraliteit, heidense aanbidding en kinderoffers waren wijdverbreid in Kanaän. De Bijbelhistoricus Henry H. Halley merkt op dat archeologen die opgravingen in het gebied deden, „grote aantallen urnen [vonden] waarin de stoffelijke resten zaten van kinderen die aan Baäl [een belangrijke god van de Kanaänieten] waren geofferd”. Hij voegt eraan toe: „Het hele gebied bleek een begraafplaats voor pasgeboren baby’s te zijn. (...) De aanbidding van de Kanaänieten bestond (...) uit grove immoraliteit die als een religieuze rite voor het aangezicht van hun goden werd bedreven; en vervolgens uit het vermoorden van hun eerstgeborenen, als offergave aan dezelfde goden. Het lijkt erop dat het land Kanaän grotendeels een soort Sodom en Gomorra op nationale schaal was geworden. (...) Archeologen die opgravingen doen in de ruïnes van Kanaänitische steden verbazen zich erover dat God hen niet eerder vernietigde.”
3. Waren er destijds geen andere goddelozen op aarde? Waarom werden alleen de Kanaänieten omgebracht? God heeft menigmaal zondaars selectief terechtgesteld. Toen in de dagen van Noach ’de aarde met geweldpleging werd vervuld’, bracht God een zondvloed teweeg die iedereen wegvaagde, op één gezin na: Noachs gezin (Genesis 6:11; 2 Petrus 2:5). God verwoestte de steden Sodom en Gomorra toen de zonde van de inwoners „zeer zwaar” werd (Genesis 18:20; 2 Petrus 2:6). En hij sprak een veroordeling uit over de Assyrische hoofdstad Ninevé, „de stad van bloedvergieten”, hoewel hij die stad spaarde toen de inwoners berouw hadden van hun slechte wegen (Nahum 3:1; Jona 1:1, 2; 3:2, 5-10). God vernietigde de Kanaänieten om Israël te beschermen, het volk dat uiteindelijk de Messias zou voortbrengen (Psalm 132:11, 12).
4. Druiste de vernietiging van de Kanaänieten niet in tegen Gods liefde? Oppervlakkig gezien zou Gods uitroeiing van de Kanaänieten strijdig kunnen lijken met zijn liefde (1 Johannes 4:8). Maar als we de zaak nader bekijken, blijkt die liefde wel degelijk een grote rol gespeeld te hebben.
God wist lang van tevoren dat de inwoners van Kanaän het verkeerde pad op zouden gaan. Maar in plaats van hen onmiddellijk weg te vagen, liet hij geduldig vierhonderd jaar verstrijken totdat ’hun dwaling tot voltooiing gekomen was’ (Genesis 15:16).
Toen de zonde van de Kanaänieten het punt had bereikt dat alle hoop op verbetering vervlogen was, liet Jehovah het oordeel voltrekken. Niettemin stelde hij niet blindelings alle Kanaänieten terecht. Waarom niet? Omdat ze niet allemaal onverbeterlijk waren. Degenen die wilden veranderen, onder wie Rachab en de Gibeonieten, werd barmhartigheid betoond (Jozua 9:3-11, 16-27; Hebreeën 11:31).
5. Hoe kon een God van liefde wie maar ook vernietigen? Dat is een begrijpelijke vraag, want de gedachte aan de vernietiging van een mensenleven is niet prettig. Maar het was juist Gods liefde die hem ertoe dwong zulke drastische maatregelen tegen de goddelozen te nemen. Ter illustratie: Als een patiënt gangreen krijgt, blijft artsen vaak geen andere keus dan het aangetaste lichaamsdeel te amputeren. Weinig artsen zullen zo’n ingreep graag uitvoeren, maar een goede arts weet dat het alternatief, de uitbreiding van de infectie, erger is. Omdat hij met de patiënt begaan is en zijn welzijn op het oog heeft, voert hij die onaangename taak uit.
In dezelfde geest vond Jehovah het niet prettig de Kanaänieten te vernietigen. Hij zegt zelf: „Ik heb geen behagen in de dood van de goddeloze” (Ezechiël 33:11). Tegelijkertijd was het zijn bedoeling dat het volk Israël de Messias zou voortbrengen, degene die de weg tot redding zou ontsluiten voor allen die geloof oefenen (Johannes 3:16). God kon dus gewoon niet toelaten dat Israël met de walgelijke praktijken van de Kanaänieten besmet werd. Daarom gaf hij bevel de Kanaänieten uit het land af te snijden, hen te verwijderen. Op die manier spreidde God een opvallende liefde tentoon, een liefde die hem ertoe bewoog een onaangename taak te verrichten ten behoeve van zijn trouwe aanbidders.
Waardevol voor ons
Is het verslag over de vernietiging van de Kanaänieten voor ons in deze tijd van waarde? Ja, want Romeinen 15:4 zegt: „Alle dingen die eertijds werden geschreven, werden tot ons onderricht geschreven, opdat wij door middel van onze volharding en door middel van de vertroosting uit de Schriften hoop zouden hebben.” Wat leren we van wat er in Kanaän is gebeurd, en welke hoop kunnen we eruit putten?
Die verslagen leren ons veel. God heeft Rachab en de Gibeonieten bijvoorbeeld barmhartig gespaard toen ze zich in geloof tot hem wendden. Dat herinnert ons eraan dat iedereen die dat echt wil, God kan behagen, ongeacht zijn achtergrond of begane zonden (Handelingen 17:30).
De verslagen over de vernietiging in Kanaän geven ons ook hoop omdat ze ons een vooruitblik verschaffen op wat God in de nabije toekomst zal doen. Ze verzekeren ons ervan dat hij niet toe zal laten dat het kwaad het goede totaal zal verstikken. In plaats daarvan bevestigt de Bijbel dat hij weldra zal optreden om alle goddelozen te verdelgen, terwijl hij degenen die hem liefhebben zal sparen zodat ze in een rechtvaardige nieuwe wereld kunnen leven (2 Petrus 2:9; Openbaring 21:3, 4). Dan zullen de vertroostende woorden in vervulling gaan: „Hoop op Jehovah en houd zijn weg, en hij zal u verhogen om de aarde in bezit te nemen. Wanneer de goddelozen worden afgesneden, zult gij het zien” (Psalm 37:34).
[Voetnoot]
a In dit artikel slaat „Kanaänieten” op alle volken die God Israël gebood te verdrijven.
[Kader op blz. 14]
Wordt oorlogvoering in de Bijbel vergoelijkt?
Rechtvaardigt Gods gebod aan Israël om de Kanaänieten te vernietigen dat er in deze tijd oorlogen worden gevoerd? Nee, en wel om minstens drie redenen:
▪ Geen enkele aardse natie geniet nu Gods speciale gunst. Toen de Israëlieten Jezus als de Messias verwierpen, vertegenwoordigden ze God niet langer in enige officiële hoedanigheid, ook niet meer als oordeelsvoltrekkers (Mattheüs 21:42, 43). Jehovah hanteerde voor de Israëlieten nu dezelfde maatstaf als voor andere volken (Leviticus 18:24-28). Vanaf die tijd kon geen enkele aardse natie met recht beweren Gods steun te genieten in oorlogen.
▪ Jehovah wijst zijn aanbidders niet langer een specifiek land of geografisch gebied toe. In plaats daarvan zijn zijn aanbidders in „alle natiën en stammen” op aarde te vinden (Openbaring 7:9; Handelingen 10:34, 35).
▪ Jezus gaf duidelijk te kennen dat zijn volgelingen zich niet met oorlogvoering zouden bezighouden. Toen hij waarschuwde voor een dreigende aanval op Jeruzalem, instrueerde hij zijn discipelen niet te blijven en te vechten, maar te vluchten, en dat deden ze (Mattheüs 24:15, 16). In plaats van de wapens op te nemen, hebben ware christenen het volste vertrouwen in Gods koninkrijk, dat binnen afzienbare tijd een eind zal maken aan al het kwaad op aarde (Daniël 2:44; Johannes 18:36).
[Illustratie op blz. 15]
Rachabs voorbeeld laat zien dat iedereen die dat echt wil, God kan behagen